Plenair Van Bijsterveld bij voortzetting behandeling



Verslag van de vergadering van 23 september 2014 (2014/2015 nr. 1)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 17.53 uur


Mevrouw Van Bijsterveld i (CDA):

Voorzitter. Ik weet niet hoe bij de staatssecretaris de verhouding tussen hart en hoofd is, maar ik meende zowaar toch ook een stukje hart te horen.

Ik begin mijn tweede termijn met een paar opmerkingen vooraf. Ten eerste merk ik op dat het CDA een open oog heeft voor de noodzaak van bezuinigingen op allerlei terreinen, ook als ingrepen soms pijnlijk kunnen zijn. Ten tweede merk ik op dat het CDA zeker toepassingen ziet voor elektronische detentie, bijvoorbeeld als verzwaring van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals nu geldt, of in het kader van een penitentiair programma waarbij de intramurale inbedding duidelijk verzekerd is. Ten derde merk ik op dat ook de CDA-fractie uiteraard voor het terugdringen van recidive is. Wij zijn dan ook benieuwd naar de analyse van de ontwikkelingen op dat vlak. Ik vraag de staatssecretaris of hij bereid is om de uitkomst van die analyse naar deze Kamer te sturen.

De vraag is waarom de CDA-fractie, gelet op het voorgaande, zo kritisch — in de ogen van de staatssecretaris zelfs genadeloos — over het wetsvoorstel is. Welnu, het gaat om een relatief kleine bezuiniging. Naar mijn schatting is die nog maar de helft van de oorspronkelijk geraamde bezuiniging, uitgaande van de 400 potentiële kandidaten in plaats van de 800 waarvan eerst werd uitgegaan. Tegenover die relatief kleine bezuiniging, die kleiner wordende bezuiniging, staan enkele grote nadelen. Voor de duidelijkheid som ik ook die nadelen nog even op.

Ten eerste komt er een onbalans in de verhouding tussen rechter en bestuur. De rechter legt de straf op en niet het bestuur. Wij zien, ondanks hetgeen de staatssecretaris heeft betoogd, de nu voorgestelde elektronische detentie toch anders dan de elektronische detentie binnen een penitentiair programma, waar de intramurale inbedding veel sterker is.

Ten tweede stelt de staatssecretaris dat met dit voorstel recidive wordt voorkomen. Wij hebben er begrip voor dat de staatssecretaris dat niet keihard kan bewijzen, want zoals hij zelf al aanvoerde, is de wet nog niet ingevoerd. Ons punt is echter dat de staatssecretaris ook niet echt aannemelijk heeft kunnen maken dat recidive wordt voorkomen.

Ten derde is er een groep die buiten de boot valt en niet voor elektronische detentie in aanmerking komt. Deze groep wordt dus niet zo goed voorbereid op terugkeer in de samenleving als nu het geval is op grond van de detentiefasering.

Het vierde punt — in eerste instantie ben ik daar niet op ingegaan, omdat ik daar niet aan toekwam — betreft de aanzienlijke onduidelijkheden die er zijn in de beoordeling en weging van de verschillende voorwaarden waaraan men als kandidaat moet voldoen.

Ik wil mijn bijdrage niet met alleen deze kritische noten eindigen, maar ook de vraag stellen wat wij dan wel zouden moeten doen. Ik noem in dit verband drie punten.

Mijn eerste punt is dat het belangrijk is om goed zicht te hebben op de personen of eventueel de groepen die recidiveren. Gaat het om bepaalde delicten, om bepaalde sociale omstandigheden waarin personen verkeren, of om een bepaalde voorgeschiedenis waarmee zij te maken hebben gehad? Pas als men zulke zaken helder heeft, kan men meer gericht zien wat er gedaan kan worden om de recidive terug te dringen. Dat hebben wij helaas wat gemist in de toelichting bij het voorstel. Ik denk dat dit heel erg nodig is. Natuurlijk kan hier en daar misschien recidive worden voorkomen met de elektronische enkelband, maar er is niet duidelijk gemaakt dat de kans op recidive veel groter is bij personen die niet voor de enkelband in aanmerking komen. Mijn eerste punt is dus het ontbreken van een goed zicht op waar wij het over hebben.

Mijn tweede punt is dat wij heel sterk moeten inzetten op het aanpakken van de zogenaamde niet-effectieve straffen — straffen waarvan wij allemaal al weten dat die niet effectief zijn — bijvoorbeeld de zeer korte gevangenisstraffen. Dit kan gebeuren via taakstraffen in combinatie met gedragsbeïnvloeding. Al eerder hebben wij hierover wetsvoorstellen in de Kamer aan de orde gehad, die het CDA van harte heeft ondersteund. De staatssecretaris is daarmee bezig, maar hij zou daarop nog meer kunnen inzetten. Een ander alternatief — het is zojuist aan de orde gekomen — is elektronische detentie voor voorlopige hechtenis. Ik begreep echter dat dit niet eens nodig is, want men kan de voorlopige hechtenis ook schorsen. Dat zijn allemaal zaken die positief kunnen bijdragen aan het voorkomen van recidive.

Mijn derde punt is dat het CDA, zoals ik in mijn eerdere bijdrage ook heb gezegd, op zich positief staat tegenover het systeem van promoveren en degraderen. Als echter het oordeel van de staatssecretaris is dat het huidige systeem te vrijblijvend is — het is niet helemaal vrijblijvend, maar net iets te vrijblijvend — dan vind ik dat wij moeten proberen binnen het huidige systeem van detentiefasering die vrijblijvendheid te verminderen. Als daar een apart wetsvoorstel voor nodig is — het kwam zojuist al even aan de orde — dan zullen wij daar zeker welwillend naar kijken.

Ik heb nu drie belangrijke dingen genoemd waarbij wij op een betere wijze kunnen inzetten op het halen van de doelstellingen die dit wetsvoorstel beoogt te dienen.

Wat is het probleem dat het CDA heeft met dit wetsvoorstel? Naar ons idee is het ene deel van het wetsvoorstel, de elektronische detentie, door de staatssecretaris niet goed genoeg in de verf gezet. Ik heb gewezen op de te kleine groep personen, de beslissingen die ten onrechte zonder tussenkomst van de rechter worden genomen en de te grote strafverkorting die ten onrechte wordt opgelegd. In elk geval is dit deel van het voorstel niet goed genoeg in de verf gezet. Voor het andere deel van het voorstel geldt dat een bestaande en op zich goede voorziening, die nog veel meer mogelijkheden biedt en waar nog veel meer uit te halen valt, veel te gemakkelijk wordt afgeschaft. Kort samengevat lijdt het voorstel aan deze twee manco's.

Zoals gezegd zijn er alternatieven. Ik vraag de staatssecretaris om te reageren op de drie voorgestelde alternatieven, die deels al beleidspraktijk zijn, maar nog versterkt kunnen worden. Ik vraag de staatssecretaris in zijn antwoord uit te gaan van het rekening houden met de noodzaak tot bezuinigingen en eveneens uit te gaan van het niet rekening houden met bezuinigen. Met andere woorden: wat zouden wij moeten doen als wij toch moeten bezuinigen en hoe zouden wij tegen de genoemde voorstellen aankijken als bezuinigingen wat minder een rol spelen? Het gaat immers om het uiteindelijke effect.