Plenair De Lange bij behandeling Wet langdurige zorg



Verslag van de vergadering van 25 november 2014 (2014/2015 nr. 9)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 12.19 uur


De heer De Lange i (OSF):

Dit wetsvoorstel is de laatste loot aan de decentralisatieboom die door dit kabinet geplant en uitbundig bewaterd is. Het zal dus niet verbazen dat dezelfde bezwaren die kleefden aan de eerdere voorstellen ook hier de kop weer opsteken. Kunnen de gemeenten het wel aan? Is het krimpende budget wel voldoende? Gebeurt het niet allemaal in een onrealistisch hoog tempo? De ernstige problemen die zich momenteel voordoen met de eerder dit jaar aangenomen wetten — de Jeugdwet, de Wmo en de Participatiewet — en waarvoor vooraf door allerlei instanties en kritische politici gewaarschuwd is, zouden ook bij het nu voorliggende voorstel een teken aan de wand moeten zijn. De staatssecretaris hoeft overigens niet ver van huis te gaan om uit de eerste hand over die buitengewoon ernstige problemen geïnformeerd te worden. Misschien zou de staatssecretaris er ook goed aan doen om de weblog van Marc Chavannes van 22 november jl. in de NRC te lezen en ter harte te nemen.

Niettemin stelt de staatssecretaris met enig triomfalisme dat het voorliggende wetsvoorstel het sluitstuk van de hervorming van de langdurige zorg is, en dat de wet "borgt dat er voor kwetsbare mensen in ons land nu en in de toekomst veilige en liefdevolle zorg is". Ik waag dat te betwijfelen. Bij de eerder dit jaar aangenomen wetsvoorstellen op het terrein van de sociale zorg blijkt zonneklaar dat de invoeringsproblemen enorm zijn en dat de positie van kwetsbare groepen, ondanks de invoering van deze wetten of misschien juist wel als gevolg van die invoering, vooralsnog zorgwekkend is. Men hoeft geen helderziende te zijn om te vermoeden dat de Wet langdurige zorg geen uitzondering op dit patroon zal vormen. Die gedachte wordt nog versterkt door het feit dat waar bij de eerdere wetsvoorstellen ook al problemen waren met de overhaaste invoeringstermijn, bij de Wml met nog slechts een maand te gaan dit zeker niet beter zal zijn.

Bij het huidige voorstel is de situatie inderdaad nog een flink stuk ongunstiger dan bij de eerder genoemde wetten. De behandeling in de Tweede Kamer heeft ernstige vertraging opgelopen, maar de regering houdt desondanks vast aan invoering per 1 januari 2015, over ongeveer een maand dus. Daartoe moet het voorstel in een onaanvaardbaar hoop tempo door de Eerste Kamer gejast worden. De staatssecretaris meent op dit punt zelfs de Eerste Kamer de wet te kunnen voorschrijven of in elk geval de les te kunnen lezen. Immers, hij stelt in de memorie van antwoord van 24 oktober 2014 op pagina 42 dat "de periode tussen het aannemen van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer op 25 september en de behandeling in uw Kamer op 25 november a.s. ruim de gelegenheid geeft om het wetsvoorstel gedegen te bestuderen en te behandelen". U hoort het goed, "ruim de gelegenheid" nog wel. Wel, voorzitter, via u zeg ik tot de staatssecretaris dat we dat hier zelf wel uitmaken. Als de Eerste Kamer ergens niet van gecharmeerd is, dan is het om als sluitpost en als stempelmachine beschouwd te worden.

Wat levert gedegen bestudering van het wetsvoorstel op? Om te beginnen heb ik de rolmaat eens langs het dossier gelegd en ik mat een stapel papier van 13 cm hoog. Dat laat onverlet al het materiaal dat via beroepsverenigingen, belangenverenigingen, en niet te vergeten verontruste individuele burgers in onze mailboxen en postvakken belandde. Ook heeft de Tweede Kamer, als ik het goed geteld heb, 27 amendementen aangenomen. Dat leidt logischerwijs in de Eerste Kamer tot de vraag of door al die amenderingen de consistentie van het wetsvoorstel al dan niet geschaad is. Wel, mijn fractie is niet in staat geweest het wetsvoorstel zo gedegen te behandelen als wij zelf noodzakelijk achten. Mijn conclusie is dan ook dat gezien de bijna onfatsoenlijke tijdsdruk wij geen medeverantwoordelijkheid voor dit wetsvoorstel willen dragen. Alleen hierom al zullen wij tegen stemmen.

Er is natuurlijk meer. Laten we eens kijken naar de bureaucratie die opgetuigd wordt om dit wetsvoorstel te begeleiden. Bij de uitvoering zijn betrokken NZa, Zorginstituut Nederland, ZN, CAK, CIZ, ActiZ, VGN, GGZ-Nederland en BTN. Ook de SVB, de IGZ, het Zorginstituut en DNB blazen hun partijtje mee. Vervolgens komt er een HLZ-cockpit, een werktafel Wlz waarbij zorgkantoren, zorgaanbieders en professionals aanschuiven, nog een gesprekstafel, diverse meldpunten, overleg met cliëntenorganisaties waarbij huisartsen, zorgaanbieders, en V&VN optreden. Laat me trouwens de regiosecretarissen en de interventieteams niet vergeten. Voorwaar een compleet circus van allerhande organisaties en praatclubs waarmee enorm veel tijd en menskracht, en dus ook kosten gemoeid zijn. Geen wonder dat er steeds meer mantelzorgers nodig zijn die door hun vrijwillige inspanningen een belangrijk deel van de echte zorg voor hun rekening nemen. Hoe mensen die langdurige zorg nodig hebben nog iets van dit oerwoud aan gedoe moeten begrijpen, is mij een volstrekt raadsel. Sowieso is het goed om ons te verplaatsen in de positie van de cliënt. Zijn probleem begint al bij de indicatiestelling door het CIZ. Mocht hij het daarmee niet eens zijn, dan wordt hij verwezen naar het notoir zompige moeras van het bestuursrecht. Dat kan even duren en dat gaat wat kosten. Echt iets waarop kwetsbare mensen die langdurige zorg nodig hebben zitten te wachten.

Een probleem dat automatisch de kop opsteekt, zeker als het aantal actoren enorm groot is, is dat van de privacy. Natuurlijk is voor het goed uitvoeren van beleid noodzakelijk dat medische en sociale gegevens van cliënten in beperkte mate doorgegeven kunnen en zelfs moeten worden. Echter, het recht dat iedereen heeft op bescherming van zijn privacy dient hierbij te allen tijde gerespecteerd te worden. Naarmate meer organisaties een rol spelen, en dat aantal is bij de Wet langdurige zorg exceptioneel hoog, neemt alleen daardoor al het risico op schending van de privacy simpelweg toe. Als we dan ook nog bedenken dat de overheid bepaald geen goed track record heeft als het gaat om privacybescherming van gevoelige dossiers, dan baart het wetsvoorstel juist op dit punt ook grote zorgen. De staatssecretaris mag dan grossieren in sussende geluiden, maar overtuigend komt het allemaal niet over. Met een structuur zo complex als bij dit wetsvoorstel is dat vragen om ernstige moeilijkheden. De vraag is niet of, maar wanneer gevoelige cliëntgegevens ergens in een vuilniszak aan de straat zullen staan.

Zoals ook bij eerdere wetsvoorstellen in de sociale zekerheid het geval was, wordt de rol van gemeenten en zorgverzekeraars verder versterkt. Daar zitten zorgwekkende aspecten aan. De regering beseft dat voor kleine gemeenten de uitvoeringsproblematiek gigantisch is. Dat geldt voor elk wetsvoorstel afzonderlijk, maar zeker ook voor de cumulatie van wetsvoorstellen op het gebied van de sociale zekerheid. De enige uitweg is dat dergelijke gemeenten iets aan schaalvergroting doen door regionale afspraken. Die afspraken krijgen dikwijls vorm als gemeenschappelijke regeling, een dikke moltondeken dus waaronder democratische controle door gekozen gemeenteraadsleden effectief gesmoord wordt. Daarnaast zullen in de benadering van cliënten zonder enige twijfel aanzienlijke verschillen tussen gemeenten gaan optreden. Deze argumenten zijn eerder aangevoerd maar nooit weerlegd.

Dan de rol van de zorgverzekeraars. Hun macht neemt ook door dit wetsvoorstel nog weer verder toe. Naar de mening van mijn fractie is dat een ongewenste ontwikkeling. Immers, de tijd ligt al lang achter ons dat de zorgverzekeraar zich uitsluitend bemoeide met de financiële kant van de gezondheidszorg. De mantra van de zegeningen van marktwerking wordt tot vervelens toe herhaald. Steeds meer gaat de zorgverzekeraar op de stoel van de medische professional zitten, met bijvoorbeeld als resultaat de weigering om contracten af te sluiten met ziekenhuizen vooral in krimpgebieden die te weinig verrichtingen van een bepaald type zouden uitvoeren. Bij het afsluiten van allerhande contracten tussen zorgverzekeraars en gemeenten moet met grote vreze gevreesd worden dat financieel-juridisch kleine gemeenten geen partij zijn voor de gehaaide commerciële jongens en meisjes van de zorgverzekering. De situatie is goed te vergelijken met de curieuze verhouding tussen gemeenten en projectontwikkelaars waarbij vrijwel altijd bij problemen de zwartepiet bij de gemeente belandt. Ik heb het eerder gezegd: de volgende parlementaire enquête zou wel eens over de rol van zorgverzekeraars in onze samenleving kunnen gaan.

Zoals meestal bij het beleid van het huidige kabinet zijn de wetsvoorstellen vooral budgetgedreven. Nu dient men zich bij elk wetsvoorstel af te vragen of budgettaire drijfveren doorslaggevend moeten zijn, of dat andere afwegingen van vergelijkbaar of groter gewicht zijn. Dat klemt temeer als het gaat om wetgeving die vooral de zwakken en kwetsbaren in onze samenleving betreft. En juist bij wat de regering graag eufemistisch de hervormingen in de sociale zekerheid noemt, is er alle reden tot zorg en rijzen er vragen over de logica van het beleid. Het is toch moeilijk voorstelbaar dat de ernstige problemen die zieken en zwakkeren in onze samenleving de laatste jaren in toenemende mate ervaren, dichter bij een oplossing gebracht worden door het scheppen van massawerkloosheid onder mensen die werken in de zorg, en door het aanjagen van leegstand bij verzorgingstehuizen. Dat veel cliënten dan ook het gevoel hebben steeds meer tot speelbal van regeringsbeleid te worden, mag niet verbazen. De grote weerstand die aantoonbaar in de samenleving bestaat, zal echter ook na het aannemen van de Wet langdurige zorg bepaald niet verdwijnen. Hoezo sluitstuk van de hervormingen? Een cruciaal bezwaar tegen het wetsvoorstel langdurige zorg is de enorme complexiteit. Als lid van de Eerste Kamer ben ik toch wel wat gewend, maar dit voorstel doet een goede gooi naar de titel van complexiteitskampioen. Het aantal actoren is gigantisch en dat kan niet anders dan tot afbakeningsproblemen leiden. Bovendien gaan al deze activiteiten op bureaucratisch niveau ten koste van de feitelijk te verlenen zorg. Immers, er ontstaat een grootschalig babbelcircuit van beleidsmakers, ambtenaren, voorzitters, secretarissen, interventiefunctionarissen en wat al niet meer, dat op de nodige afstand van de echte zorgbehoevende cliënten staat. Er ontstaat een technocratische elite met een grote diversiteit aan eigen belangen, waarvan de leden vooral onderling in gesprek gaan en blijven, terwijl democratische controle vrijwel onmogelijk is en blijft. Cliënten die simpelweg eigenlijk alleen geïnteresseerd zijn in de zorg die zij dringend behoeven, zullen al die complexiteit ook niet kunnen bevatten.

Ook de grote groep van bevlogen mantelzorgers, zonder wier vrijwillige bijdragen het vehikel van de sociale zekerheid onmiddellijk krakend tot stilstand zou komen, en op wie een steeds groter en toenemend oneigenlijk beroep wordt gedaan, zal door dit wetsvoorstel bepaald niet tot nog meer inzet geïnspireerd worden. Helaas moet gevreesd worden dat dit onbegrip ook zal gelden voor gemeenteambtenaren en raadsleden, met name in kleine gemeenten. De doorgeschoten complexiteit zal blijken een enorme sta-in-de-weg te zijn voor de implementatie van deze en vergelijkbare wetgeving. Hoezo sluitstuk vraag ik opnieuw?

Samenvattend, het wetsvoorstel voor de langdurige zorg schiet ernstig tekort, vooral op het gebied van uitvoerbaarheid. De gevoelde noodzaak bij de regering om daadkracht en bezuinigingsdrift uit te stralen, gesteund door een aantal partijen die niet zo lang geleden nog tot de oppositie behoorden, leidt tot ingrijpende en ingewikkelde wetsvoorstellen die men in overhaast tempo en met weinig oog voor de gevolgen ervan wil invoeren. Dit, gevoegd bij de overwegend bureaucratisch-technocratische insteek, komt de kwaliteit van wetgeving en de acceptatie bij brede lagen van de bevolking niet ten goede. Bij dit voorstel is opnieuw de maatschappelijke weerstand — terecht zeg ik dan — zeer groot. Dat is op zichzelf genomen al zorgwekkend, maar die zorgen worden alleen maar groter als het gaat om wetsvoorstellen die de zwakste en minst weerbare mensen in onze samenleving betreffen en helaas ook treffen.

Aan een dergelijk beleid kan mijn fractie onmogelijk steun verlenen. Ondanks deze principiële en praktische bezwaren tegen het wetsvoorstel ben ik niettemin benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris op mijn betoog.

De beraadslaging wordt geschorst.