Plenair Elzinga bij behandeling Wet aanpassing financieel toetsingskader



Verslag van de vergadering van 15 december 2014 (2014/2015 nr. 13)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 21.42 uur


De heer Elzinga i (SP):

Voorzitter. Vanavond en morgenavond debatteren we tot laat, misschien zelfs wel erg laat, over een belangrijk en kennelijk erg urgent onderwerp. Het is erg urgent, want nadat de Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid twee weken geleden deze urgentie niet zag en een zorgvuldige behandeling voorop wilde stellen — volgens de SP-fractie was dat terecht — is achter de schermen door de regering alles op alles gezet om in deze Kamer een meerderheid ervan te overtuigen dat dit wetsvoorstel nog voor de kerst ook door deze Kamer moest. Zó urgent is het kennelijk, dat de bespreking van de begroting van Justitie ervoor moest wijken. We moeten snel nog even een voorstel behandelen dat zal leiden tot koopkrachtverlaging van de pensioenen voor huidige en vele generaties toekomstige gepensioneerden. Want daarover gaat dit debat: de materiële gevolgen van de aanpassingen van het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen komen er volgens alle deskundigen op neer dat het aanvullend pensioen van iedereen die nu gepensioneerd is en van iedereen die nu werkt een grote indexatieachterstand oploopt.

Dit voorstel is veel te belangrijk om even af te raffelen. Het is ingewikkelde en taaie kost, maar met grote gevolgen voor de overgrote meerderheid van de Nederlanders. In Nederland heeft immers ongeveer 90% van de werkenden een vorm van aanvullend, collectief pensioen. Dat maakt ons pensioenstelsel zo mooi en bijzonder, waarover straks meer. Maar dat wil nog niet zeggen dat iedere gepensioneerde op rozen zit. Sommige gepensioneerden hebben al tien jaar geen volledige indexatie gezien en zijn daardoor flink in koopkracht achteruit gegaan. Ik heb berekeningen gezien van gepensioneerden die in tien jaar al 17% aan koopkracht moesten inleveren. De indexatieachterstand van ons grootste pensioenfonds, het ABP, bedraagt ruim 9%. Dat van het PFZW, het tweede pensioenfonds, bedraagt ruim 12%. Gemiddeld over alle pensioenfondsen is de indexatieachterstand reeds 13%. Maar in plaats van een voorstel van het kabinet over de manier waarop we deze kloof zouden kunnen dichten, krijgen we een voorstel dat de indexatieachterstand verder laat oplopen. Ik hoor graag van de staatssecretaris waarom het inlopen van deze indexatiekloof geen prioriteit is van dit kabinet. Ziet de staatssecretaris dit probleem niet?

Voor iemand met een ABP-pensioen beliep deze kloof begin dit jaar gemiddeld al €77 per maand. Inmiddels is ook voor volgend jaar aangekondigd dat er opnieuw geen geld is voor indexatie. Voor de meeste andere pensioenfondsen is het percentuele verlies nog groter, al is dat vaak van een kleiner aanvullend pensioen. Vergeet immers niet dat het gemiddelde aanvullend pensioen in Nederland niet meer dan €600 tot €700 bedraagt. Als het CPB ons dan voorrekent dat het kabinetsbeleid ertoe leidt dat iemand met een gemiddeld aanvullend pensioen in een mediaan scenario opnieuw "enkele tientjes" inlevert, kun je je goed voorstellen dat dit in het land niet goed valt.

"Eerste Kamer: red onze koopkracht!" Dat was de boodschap van een advertentiecampagne van de FNV. Het gebeurt niet vaak dat honderden mensen naar de Eerste Kamer komen om ons een petitie aan te bieden, dat duizenden mensen ons via petities, brieven of e-mails direct benaderen, en dat organisaties met een achterban van enkele miljoenen leden ons zo indringend aanspreken om een wetsvoorstel op essentiële punten aan te passen of anders alsjeblieft te verwerpen. De gezamenlijke koepels van ouderenorganisaties en gepensioneerdenverenigingen, CSO, KNVG en NVOG, deden dit weekend een laatste en dringend beroep op ons om dit wetsvoorstel te verwerpen. Want een objectieve toetsing op de kwaliteit, zorgvuldigheid en uitvoerbaarheid zou daar toch welhaast onvermijdelijk toe moeten leiden!

De staatssecretaris wekt in de nota naar aanleiding van het verslag de suggestie dat de kern van dit wetsvoorstel voor aanpassing van het ftk, namelijk de keuze voor één nominaal kader, in lijn zou zijn met de gemeenschappelijke verklaring van de Stichting van de Arbeid, de Pensioenfederatie, FNV Jong, CNV Jongeren, CSO, ANBO, KNVG en FNV Senioren. En dat suggereert weer dat er wel een heel breed draagvlak voor dit voorstel zou zijn. Maar alle genoemde organisaties zijn zo ongeveer de afgelopen maanden over de staatssecretaris heen gevallen. Ik heb een aantal van deze organisaties net al geciteerd uit de niet mis te verstane kritieken op haar plannen. De eerste suggestie dat het voorstel in lijn zou zijn met hun gezamenlijke verklaring wordt door hen dan ook inhoudelijk bestreden en de tweede suggestie van draagvlak klinkt na alle brieven, petities en bezoeken die we als woordvoerders hebben ontvangen en de deskundigen die we hebben gehoord welhaast ridicuul. De dialoog met het pensioenveld wordt vanuit het veld dan ook eveneens met klem tegengesproken. De vele vertegenwoordigers uit het veld die ik heb gesproken ter voorbereiding op dit debat konden vaak hun zegje wel doen, maar werkelijk niemand voelt zich serieus gehoord. De organisaties van gepensioneerden spreken in dit verband van de kloof tussen overheid enerzijds en pensioenveld met achterban anderzijds. Een kloof die fnuikend is voor het vertrouwen in ons pensioenstelsel en die met dit wetsvoorstel slechts wordt verdiept.

De heer Thissen i (GroenLinks):

Ik was nog even aan het kauwen op hetgeen collega Elzinga zei over de indexatiekloof die gaat ontstaan met dit nieuwe ftk. Stel dat we dit financieel toetsingskader, dit nieuwe voorstel niet aannemen en dat we door zouden kunnen gaan met het huidige ftk. Denkt de heer Elzinga dan dat de indexatiekloof wel gedicht zou kunnen worden?

De heer Elzinga (SP):

Het ligt in de redelijkheid en zelfs in de waarschijnlijkheid dat een aantal fondsen ook onder het huidige ftk dit jaar niet zouden indexeren. Het ligt zelfs in de mogelijlkheid dat een aantal fondsen bij het huidige ftk zouden moeten overgaan tot een korting. Maar binnen het huidige ftk kunnen fondsen wel sneller overgaan tot indexeren en kunnen ze vooral als het straks beter gaat, veel eerder overgaan tot inhaalindexatie. Dat is bij het nieuwe ftk voor de komende vele generaties praktisch onmogelijk.

De heer Thissen (GroenLinks):

Met andere woorden: ook de SP-woordvoerder zegt dat er geen causaal verband is tussen het nieuwe voorstel inzake het ftk en het vergroten of stabiliseren van de indexatiekloof.

De heer Elzinga (SP):

Nee, u beluistert mij verkeerd. Dat zei ik niet.

De heer Thissen (GroenLinks):

Dat begrijp ik wel uit uw woorden, maar u weet het dan vast zelf beter uit te leggen.

De heer Elzinga (SP):

Ik zei dat ook onder het huidige ftk het mogelijk is dat er opnieuw niet geïndexeerd wordt, maar dat er wel eerder weer geïndexeerd kan gaan worden en er ook eerder kan worden overgegaan tot inhaalindexatie. Dat betekent dat bij het nieuwe ftk de indexatiekloof verder, dieper en langer doorloopt.

De heer Thissen (GroenLinks):

Daar staat tegenover dat in het nieuwe ftk de pensioenfondsen tien jaar de tijd krijgen om te herstellen als ze onder het dekkingsplan komen. Nu moet dat in drie jaar tijd gebeuren. Dus met het huidige ftk worden de pensioengerechtigden en mogelijk ook de actieven die elke maand premie betalen, geconfronteerd met hetzij hogere premies om het herstel te financieren hetzij verlaging van de pensioenen.

De heer Elzinga (SP):

Ik kom straks nog op een meer inhoudelijke beoordeling van het hele wetsvoorstel. Daarbij zal ik ook een aantal positieve punten noemen, die zijn er inderdaad ook.

Waarom, voorzitter? Hoe vaak hebben we immers niet gehoord dat we het mooiste pensioenstelsel ter wereld zouden hebben? We mogen ons toch ook gelukkig prijzen met een stelsel dat bestaat uit een mix van omslagstelsel en kapitaaldekkingsstelsel? Doordat we zo veel collectief hebben gespaard voor onze oude dag zijn we minder kwetsbaar voor de vergrijzingsproblematiek dan een land als Frankrijk, waar het pensioen vooral is gebaseerd op het omslagstelsel. En omdat we niet alleen van spaargeld afhankelijk zijn, waren we in de financiële crisis minder kwetsbaar dan landen met alleen spaargeld. Maar de financiële crisis heeft ook hier sporen achtergelaten. Ook pensioenfondsen hebben aanvankelijk in die crisis kapitaal zien verdampen. En na discussies over strenger toezicht en strengere regels voor banken, volgden ook strengere regels voor verzekeraars en pensioenfondsen. Dat, en de vergrijzing, heeft hier de discussie over de toekomst van ons pensioenstelsel aangezwengeld. En hoewel de staatssecretaris eerder dit jaar een brede, meer fundamentele maatschappelijke discussie over de toekomst van het Nederlandse pensioenstelsel heeft afgetrapt, heeft deze staatssecretaris alvast ambitieus enkele ingrijpende wijzigingen in de pensioenregels doorgevoerd. En dat heeft wel gevolgen.

De titel "beste pensioenstelsel ter wereld" danken we deels aan de Global Pension Index van adviesbureau Mercer, dat ieder jaar een ranglijst maakt na vergelijkend onderzoek. In 2012 verdreef Denemarken ons voor het eerst van de eerste plaats op deze ranglijst. En dit jaar zijn we door Australië van de tweede plek verdreven. De mate waarin onze pensioenen in een leefbaar minimuminkomen voorzien, scoort namelijk lager dan vorig jaar. Volgens Mercer zijn de Deense pensioenen beter gefinancierd, hebben ze hogere dekkingsgraden, wordt er ruimer ingelegd en voorzien ze beter in een leefbaar inkomen. Ik wil de staatssecretaris naar haar ambitie vragen: wil zij dat Nederland spoedig weer boven aan dit ranglijstje prijkt?

Ook de staatssecretaris erkent dat ons stelsel de afgelopen jaren zijn waarde heeft bewezen. Hoewel de fondsen tijdens de financiële crisis in 2008 aanzienlijke verliezen hebben moeten verwerken, is het gezamenlijke vermogen van de pensioenfondsen groter dan ooit. Van 800 miljard voor de crisis is het inmiddels aangegroeid tot ruim 1.300 miljard. Maar de financiële crisis heeft volgens de staatssecretaris ook laten zien dat de wijze waarop toezicht wordt gehouden op de financiële situatie bij pensioenfondsen, het financieel toetsingskader, op onderdelen tekortkomingen vertoont. Als belangrijke tekortkoming van het huidige ftk wordt genoemd dat de invloed van de rentestand op het meetmoment kan leiden tot enorme uitslagen in de dekkingsgraden. Als bij lage dekkingsgraden al snel zou moeten worden ingegrepen, zou dat kunnen leiden tot een forse korting die veroorzaakt wordt door wat mogelijk slechts tijdelijke onrust op de financiële markten blijkt te zijn. Daarmee erkent de staatssecretaris dus de grote rentegevoeligheid van het ftk voor de bepaling van de dekkingsgraad.

Tegelijkertijd erkent de staatssecretaris ook dat het voor een goed pensioen noodzakelijk is dat er geïndexeerd wordt. Op verschillende plaatsen in de toelichting op en in de wetsgeschiedenis van dit voorstel wordt de indexatieambitie nog eens onderstreept. Ziet de staatssecretaris het niet-indexeren over de afgelopen jaren dan ook als een probleem?

In de brief van de staatssecretaris van 11 december in antwoord op een nadere vraag van mijn fractie, stelt zij dat het feit dat de meerderheid van de fondsen al geruime tijd niet in staat is te indexeren wordt veroorzaakt door onvoldoende financiële middelen. Ondertussen kunnen verschillende fondsen een kasstroom van direct rendement laten zien die voor de komende twintig jaar in staat is de nominale verplichtingen te dekken zodat er dus feitelijk over die periode geheel geen risico gelopen wordt. Ziet de staatssecretaris ook dat het directe rendement van de beleggingen van pensioenfondsen over de afgelopen jaren juist zeer constant is gebleven, ondanks de crisis? Ziet zij ook dat de stijging van de VPV, de voorziening pensioenverplichtingen, en dientengevolge een daling van de dekkingsgraad en buffers, een direct gevolg is van de daling van de rentetermijnstructuur (RTS)? De staatssecretaris moet toch ook erkennen dat de RTS geen enkele relatie heeft met het nettobeleggingsrendement, maar dat de RTS vooral door het monetaire beleid van de ECB wordt bepaald?

Volgens mij moet de uitspraak dat fondsen onvoldoende middelen hebben om te indexeren dan ook gekwalificeerd worden met: "volgens de geldende rekenregels". Daar zit inderdaad precies het probleem en dus is een herziening van het financieel toetsingskader een heel mooi moment om dat recht te zetten.

Volgens mij hebben we nog steeds een mooi stelsel, waarin het de moeite waard is om vertrouwen te behouden en te versterken. De regering erkent dat het zijn waarde heeft bewezen in de afgelopen moeilijke periode. Het is nog steeds het twee-na-beste stelsel ter wereld en we weten bovendien wat we kunnen doen om het stelsel te verbeteren: zorgen voor hogere dekkingsgraden met een ruimere inleg en zorgen voor een beter leefbaar inkomen uit pensioenen, en dus een beter haalbare indexatieambitie. Dus ja, er valt wat te verbeteren: we kunnen de ambitie hebben om weer nummer een te worden op de ranglijst en we zouden zeker de ambitie moeten tonen om de inmiddels forse indexatieachterstand in te lopen. Als we nu een voorstel zouden bespreken dat ons pensioenstelsel inderdaad volgens die maatstaven wil verbeteren, zou ik graag meewerken aan een snelle invoering van het wetsvoorstel, maar zelfs dan nog niet overhaast.

Voor de regering heeft het voorstel dat nu wel voorligt, kennelijk zeer grote urgentie. Het vorige weekend — in een eerder interruptiedebatje ging het daar al even over — is met een aantal woordvoerders apart overleg gezocht om deze urgentie te onderstrepen. Zover ik kan nagaan, zijn dit de woordvoerders en mogelijk nog andere fractieleden geweest van partijen die dit voorstel in de Tweede Kamer hebben gesteund. Waar ik daarbij bezwaar tegen maak, is dat er argumenten zijn gedeeld die niet met rest van de Kamer zijn gedeeld. Snapt de staatssecretaris dat ik dat bezwaarlijk vind? Waarom worden argumenten, als de staatssecretaris deze argumenten kennelijk belangrijk genoeg vindt om deze bij sommigen nog eens extra onder de aandacht te brengen, niet met de Kamer gedeeld maar slechts met een selectie van woordvoerders? Laat ik een in het oog springend punt noemen, om mijn verbazing hierover te illustreren, en ik citeer: Het ABP heeft, op basis van het wetsvoorstel, het premiepercentage voor 2015 vastgesteld op 19,6. Op basis van het huidige ftk zou de premie omhoog moeten naar 25,0% (ruwe schatting). Dit betekent ruwweg 2 miljard meer premie, een forse strop voor de begroting. Einde citaat.

Ik vind dit financiële dreigement met een begrotingstegenvaller temeer opvallend daar noch in de memorie van antwoord, noch bij de wetsbehandeling tot op heden ook maar één woord publiekelijk is gewijd aan het financiële kortetermijnbelang dat de overheid zelf heeft bij dit wetsvoorstel! Vond de staatssecretaris het niet relevant om dit aspect ook in de publieke discussie te benoemen? En waarom dan niet? Bij elk voorstel dat een budgettair effect heeft, wordt normaal gesproken immers een toelichting gegeven op het effect op het EMU-saldo, maar geen woord in dit geval. Ook geen woord over het langetermijneffect voor de overheidsfinanciën, want deze kortetermijnbegrotingswinst leidt via lagere premies tot lagere pensioenen op termijn en dus tot minder belastinginkomsten op uitgesteld loon. Het is het naar voren halen van geld, het verminderen van de overheidsschuld door het ontsparen van onze pensioenpot. Dat ziet de staatssecretaris toch zeker ook wel? Graag alsnog een inhoudelijke reactie. Ik hoor de motivatie van het kabinet liever laat dan nooit.

Ik beperk me nu tot een korte behandeling van de belangrijkste bezwaren tegen het wetsvoorstel. Maar de eerlijkheid gebiedt me ook, te benoemen dat het voorstel eveneens een aantal verbeteringen voor het ftk bevat. Winst is de mogelijkheid om financiële tegenvallers gespreid in de tijd, en dus gelijkmatiger, te verwerken. Eveneens is positief dat het beleggingsbeleid door het fonds kan worden herzien, al is de mogelijkheid daarvoor nog iets te beperkt. Ook winst is het werken met een twaalfmaands voortschrijdend gemiddelde voor de beleidsdekkingsgraad in plaats van met dagkoersen. In de nieuwe herstelplansystematiek zitten ook een aantal positieve elementen. Het belangrijkste probleem dat ik met het ftk heb, betreft het indexatiebeleid. Preciezer: ik heb een heel aantal problemen rond het indexatiebeleid.

Het eerste probleem is breder dan alleen het indexatiebeleid, maar komt daarin het meest pregnant tot uitdrukking. Het ftk spijkert het beleid van pensioenfondsen onnodig en ongewenst dicht. Terwijl we vorig jaar nog een wetsvoorstel bespraken ter versterking van de pensioenfondsbesturen alsmede van het toezicht op deze besturen, hebben de besturen bijna niets meer te besturen. Zij hebben de vrijheid om een langtermijnbeleggingsbeleid te ontwikkelen, als er maar geen risico wordt gelopen. De besturen zijn vrij om invulling te geven aan een indexatieambitie, waarvoor dit ftk voorlopig geen ruimte meer biedt. Ze hebben de vrijheid een premiebeleid te voeren, zolang de premie maar lager wordt. De indexatieambitie wordt vooral beperkt door de invloed van de RTS op de dekkingsgraad en de buffers. Wat is daarvoor nu precies het argument?

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik luister met heel veel aandacht naar het verhaal van collega Elzinga. Hij maakt zich heel sterk voor de huidige pensioengerechtigden die al jarenlang hun beloofde waardevaste pensioen niet geïndexeerd zagen. Ik wil hem toch uitdagen. Als je wel gaat indexeren, wat betekent dat dan voor de huidige actieven en voor de jongere generatie? Als de heer Elzinga voor indexering is en voor meer mogelijkheden om te indexeren, wat betekent dat dan voor de generatiebalans die wij in dit huis toch ook willen nastreven?

De heer Elzinga (SP):

Ik ben ervoor dat pensioenfondsen de vrijheid hebben om zelf een indexatieambitie en dus een beleggingsbeleid vast te stellen, omdat het ene pensioenfonds het andere niet is. De pensioenfondsen in den brede hebben bovendien ook in de tijd van de crisis en ondanks de crisis een uitstekend beleggingsrendement laten zien. Zij hebben hun vermogen van 800 miljard voor de crisis, dus voordat het slecht ging met de fondsen, zien stijgen tot ruim 1300 miljard. Dat is nogal een beleggingsrendement. Menigeen onder ons en andere particuliere beleggers zouden daar jaloers op zijn. De pensioenfondsen zijn erg goed in beleggen. Desalniettemin worden zij verplicht met een rekenrente te rekenen die kunstmatig laag is en die niets met de beleggingen te maken heeft, maar die voortkomt uit het beleid van de Europese Centrale Bank, omdat wij last hebben van de crisis.

De heer Thissen (GroenLinks):

Maar tegenover de vermogenspot van de pensioenfondsen gezamenlijk, die 1361 miljard — dank aan Jan Nagel, maar dat had ik zelf ook gelezen — staat een belofte van 1200 miljard. De marge, de dekkingsgraad, om de komende jaren te kunnen indexeren is dus heel smal. Als ik hem goed beluisterd heb, is hij tegen het huidige voorstel voor het financieel toetsingskader, ondanks de positieve punten die erin zitten, omdat hij zich met name eraan stoort dat door dit ftk voor de huidige pensioengerechtigden geen indexering kan plaatsvinden. Maar als je gaat indexeren voor de huidige pensioengerechtigden moet dat op de een of andere manier verwerkt worden. Dat is eigenlijk heel raar, want pensioensparen is uitgesteld loon. Dan zou het verhaald moeten worden op de huidige generatie actieven en betalen dus de jongeren in toenemende mate de indexering voor de huidige groep pensioengerechtigden.

De heer Elzinga (SP):

Nee: of de heer Thissen heeft niet goed geluisterd naar mijn bijdrage tot nu toe, of hij heeft het nog niet helemaal goed begrepen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik sluit beide niet uit.

De heer Elzinga (SP):

Dat is mooi, mijnheer Thissen. Dan ga ik nog eens proberen het uit te leggen, want dan heeft het zin. Laten wij ons nog even heel goed dat nieuwe financieel toetsingskader proberen voor te stellen. Er was een opvallende overeenkomst tussen de tien deskundigen, die wij van links tot rechts door deze Kamer hebben aangedragen gekregen en die wij hebben gehoord op de bijeenkomst die wij een paar weken geleden hier hebben georganiseerd. Er was heel breed overeenstemming dat het nieuwe financieel toetsingskader niet alleen voor de huidige, maar voor alle generaties van huidige actieven, dus huidige werkende mensen, zal leiden tot minder pensioenopbouw omdat er lang — tien tot twintig jaar — niet of niet volledig geïndexeerd kan worden, en daarna tot zestig jaar lang geen inhaalindexatie kan plaatsvinden. Het raakt dus niet alleen de huidige gepensioneerden, maar ook alle huidige werkenden. Misschien dat mensen die nu nog geboren moeten worden, maar misschien ook onze kinderen die nu nog niet actief zijn, onze kleinkinderen, van hogere buffers en meer zekerheid zouden kunnen profiteren. Maar wat wij voorlopig zeker weten, is dat minder onzekerheid leidt tot zeker minder. Dat was de eindconclusie van de deskundigenbijeenkomst.

De heer Nagel i (50PLUS):

Klopt het dat de uitkeringen ongeveer 25 miljard per jaar bedragen en dat je met een indexatie van 1,5% tot 2% in de buurt komt van 500 miljoen? Is dat niet een lachertje gezien het kapitaal van ruim 1300 miljard in de pot, dat de heer Elzinga noemde?

De heer Elzinga (SP):

Ik heb een heleboel cijfers paraat. Maar als de cijfers die de heer Nagel noemt, kloppen, klopt ook het rekensommetje, als ik heel snel heb meegerekend.

De heer Nagel (50PLUS):

Misschien kan de heer Thissen het bevestigen.

De heer Elzinga (SP):

Laten wij via u, voorzitter, de staatssecretaris vragen of zij morgen op dit sommetje kan ingaan en kan controleren of deze cijfers kloppen, want ik durf het niet te zeggen.

Ik vroeg bij mijn tweede bezwaar rondom de indexatieproblematiek aan de staatssecretaris wat nu precies het argument is om de indexatieambitie vooral te bepalen op basis van de RTS. Klopt het dat het rekenen met een risicovrije rente voor de verplichtingen voortkomt uit het idee dat dan ook een verzekeraar de VPV zou kunnen overnemen? Ik heb dat ergens gelezen. Ik vraag mij af of daar een kern van waarheid in kan zitten. In ieder geval denk ik dat de staatssecretaris met ons moet zien dat de RTS geen enkele relatie heeft tot de prudente, netto rendementen van de pensioenfondsen.

Het vierde punt is dat de inconsistentie tussen enerzijds het rekenen met de rentecurve voor de bepaling van dekkingsgraad en de buffers en dus de indexatiemogelijkheden, en anderzijds het kunnen rekenen met een prudent beleggingsresultaat voor de premiebepaling, er structureel toe kan blijven leiden dat vanwege een te lage dekkingsgraad niet geïndexeerd mag worden, terwijl nota bene de kostendekkende premie ondertussen verder verlaagd wordt, zoals het ABP voor komend jaar al illustreert. Dat lijkt bewust aansturen op een situatie waarin er ook in de toekomst niet kan worden geïndexeerd. Is dat inderdaad de bedoeling van dit wetsvoorstel, zo vraag ik de staatssecretaris.

Deze inconsistentie, analoog aan het voorgaande argument, leidt ook tot een inconsistentie bij de premiebepaling, waarbij wel wordt gesproken over het macro-economische belang van het tegengaan van procyclisch premiebeleid, terwijl bij de macro-economische consequenties van het procyclische indexatiebeleid nog met geen letter wordt stilgestaan. Waarom wegen macro-economische argumenten wel voor het premiebeleid maar niet voor het indexatiebeleid? Dat hoor ik graag van de staatssecretaris.

Als een heel specifieke vergissing bij de indexatie, waarover ook al eerder is gesproken, noem ik de UFR, de Ultimate Forward Rate. Ik zeg niet dat het, uitgaande van een RTS, zo raar is om ook met een Ultimate Forward Rate — zeg maar de hypothetische rente over 20 of 25 jaar — te rekenen, maar wel dat het raar is om nu een aparte UFR voor pensioenen in te voeren. Die is ook al genoemd. Binnenkort wordt formeel een Europese UFR voor verzekeraars bekend, terwijl wij informeel eigenlijk al weten dat die wel eens hoger zou kunnen liggen dan de Nederlandse UFR voor pensioenen, wat de omgekeerde wereld is. Erkent de staatssecretaris in dit verband dat de financiële risico's die verzekeraars lopen groter zijn dan de financiële risico's die pensioenfondsen lopen?

Ik kan helaas nog wel even doorgaan met het noemen van nadelen, maar deze beperkingen van de indexatieambitie alleen leiden naar verwachting tot een verdere daling van de vervangingsratio met 5 procentpunt over tien jaar. Na de invoering van een middelloonpensioen bij veel fondsen, jaren van niet of onvolledig indexeren tot op heden en verlaging van het Witteveenkader is dit de volgende aanslag op de reële hoogte van ons netto pensioen. Syntrus Achmea becijfert het gezamenlijke effect op een neergang van 30% van onze netto pensioenen!

Ik zou nu verschillende varianten willen bespreken om het voorstel te verbeteren, maar als de botte, kortetermijnbezuiniging van 2 miljard op de premies de bottomline is, dan heeft dat constructief meedenken niet veel zin.

Ik ben benieuwd naar de posities van andere fracties, ook op dit punt, en wacht de beantwoording in eerste termijn vervolgens eerst maar eens even af.