Plenair Van Bijsterveld bij behandeling Afschaffing plusregio's



Verslag van de vergadering van 16 december 2014 (2014/2015 nr. 14)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 9.07 uur


Mevrouw Van Bijsterveld i (CDA):

Voorzitter. Wij spreken vandaag over het wetsvoorstel dat strekt tot opheffing van de Wgr-plusregio's en dat tegelijkertijd de basis verschaft voor het instellen van twee verplichte vervoerregio's in de Randstad, met de mogelijkheid dat ook elders te doen. De agendering van dit voorstel op de laatste vergaderdag van het jaar is ingegeven door de voorziene inwerkingtreding per 1 januari 2015. De druk van deze datum was zodanig dat de hiermee samenhangende concept-AMvB op grond van de Wet personenvervoer 2000 al werd voorgehangen bij de Eerste Kamer en zelfs voor advies naar de Raad van State werd gestuurd voordat de schriftelijke behandeling in deze Kamer was afgerond. Mijn fractie vindt dit onjuist en onwenselijk. Voortvarendheid is goed, maar zorgvuldigheid vertegenwoordigt een eigen waarde op zich.

Tegen de achtergrond van het voorgaande heeft de CDA-fractie een aantal vragen aan de regering, in de verwachting dat de minister hierop een toereikende inhoudelijke reactie geeft. De vragen van mijn fractie vallen uiteen in twee fundamentele vragen die de visie van de regering op de bestuurlijke organisatie in Nederland betreffen, en twee vragen die van operationele aard zijn.

Eerst de fundamentele overwegingen. De regering stelt in de memorie van antwoord dat het primaire motief om tot afschaffing van de plusregio's te komen het herstel is van de bestuurlijke hoofdstructuur: Rijk, provincies en gemeenten. Dit argument weegt zelfs zo zwaar dat het volgens de regering irrelevant is hoe de plusregio's functioneren. Volgens allerlei evaluaties functioneren zij immers naar tevredenheid. Ook de democratische legitimatie van de plusregio's is volgens de regering niet relevant. Een discussie aan de hand van de vraag of de plusregio's wel of niet voldoende democratisch gelegitimeerd zijn, is volgens de regering dan ook overbodig. Dat zij nog maar relatief kort bestaan en het de vraag is of zij om die reden nu alweer moeten worden afgeschaft, is volgens de regering evenmin belangrijk. Het gaat immers om de hoofdstructuur. Nu het oorspronkelijke perspectief van de zogenaamde stadsprovincies niet meer aan de orde is, moet de hoofdstructuur hersteld worden, ongeacht of de reële situatie anno 2015 dat wel of niet wenselijk maakt. Het principe is leidend.

Als echter louter vanuit voornoemde gedachtegang gekeken wordt naar de plusregio's, bevreemdt het mijn fractie dat juist vanwege "bijzondere omstandigheden" wel wordt ingezet op twee verplichte vervoerregio's in de Randstad, met de mogelijkheid die ook elders in het land in te stellen. Mijn fractie kan zich voorstellen dat op grond van deze argumenten geen nieuwe regio's worden ingesteld, maar het is nog een andere zaak om datgene wat al bestaat op te heffen. Ik ben geneigd om te zeggen dat het van tweeën één is: ofwel het is een principiële kwestie en dan moet ook korte metten gemaakt worden met alle verplichte hulpstructuren, ofwel er zijn redenen om, met inachtneming van het uitgangspunt van de bestaande bestuurlijke hoofdstructuur, daarvan af te wijken en dan moeten die afwijkingen ieder voor zich op hun merites beoordeeld worden. Graag ontvangen wij een nauwgezette reactie van de regering. Men moet dus ofwel een principe hanteren en daarin consequent zijn, ofwel een uitgangspunt hanteren waarop uitzonderingen mogelijk zijn, welke uitzonderingen dan wel een inhoudelijke beoordeling vergen.

Met opzet heb ik hiervoor steeds het woord "verplicht" genoemd, om het de minister niet te moeilijk te maken om op de kwestie in te gaan. Wanneer wij namelijk naar de realiteit van de bestuurlijke indeling kijken, zien wij dat de tendens zich eerder verwijdert van de hoofdstructuur en dat de regering daar een belangrijke bijdrage aan levert. Immers, naast de plusregio's zien wij onder meer de gewone Wgr-samenwerkingsverbanden, de RUD's en de veiligheidsregio's. Onlangs is de Wgr-wetgeving zelfs gewijzigd om het democratisch gehalte van de Wgr te verhogen en zijn er een tweetal nieuwe samenwerkingsmodaliteiten ingevoerd. Nu kan in de memorie van antwoord wel beweerd worden dat de achtergronden van deze bovengemeentelijke en "onderprovinciale" verbanden onderling verschillen, of dat er sprake is van vrijwillige samenwerking in tegenstelling tot verplichte samenwerking, een het feit blijft dat realiter de hoofdstructuur wordt aangetast. Daar komt nog bij dat van de drie grote decentralisatieoperaties verwacht wordt dat de kwantiteit en de intensiteit van de gemeentelijke samenwerking verhoogd zullen worden. Formeel kan de minister volhouden dat het hier om iets vrijwilligs gaat, of dat het om verschijnselen gaat met een bijzondere achtergrond, maar een feit is dat de hoofdstructuur hierdoor toch wat op de achtergrond raakt. Overigens kunnen wij ook materieel bij de vrijwilligheid soms vraagtekens zetten. Graag ontvangen wij hierop een afzonderlijke reactie van de regering.

Daarmee kom ik bij mijn tweede, overkoepelende vraag: wat is de visie van de regering op de zich ontwikkelende reële bestuurlijke indeling van Nederland?

Vervolgens enkele opmerkingen over de operationele kanten. De eigen aard van enerzijds de stadregio Rotterdam-Den Haag en anderzijds de stadsregio Amsterdam vergt doelgerichte en intensieve samenwerking tussen de betrokken gemeenten op een heel scala van onderwerpen. De betrokken gemeenten hebben elkaar daarin gevonden. Beide gebieden verkeren in een proces om hun samenwerking vorm te geven in wat zij zelf "Metropoolregio's" noemen. Mijn fractie kan zich, louter uitgaande van de argumentatie van de regering, niet goed voorstellen dat er via de verplichte vervoerregio's in de Randstad een uitzondering gemaakt moet worden op de hoofdstructuur. Naar ons eigen oordeel kunnen wij ons dat wel voorstellen.

Mijn fractie heeft kennisgenomen van de wijziging die de regering voorstelt in de concept-AMvB. Die wijziging sterkt ertoe de verplichte vervoerregio's niet te laten opgaan in de Metropoolregio's, maar afzonderlijke vervoerregio's te creëren. Wij kunnen die wijziging goed invoelen. Als mijn fractie het goed heeft begrepen, worden de Metropoolregio's nog wel aangewezen voor een overgangstijd, ter voorbereiding op de instelling van de vervoerregio's. Hoeveel tijd is er naar de schatting van de regering gemoeid met het laten plaatsvinden van die transitie? Is de regering bereid eventueel een maximale overgangstijd vast te stellen, bijvoorbeeld een jaar? Daar kunnen wij technisch een bepaalde vorm aan geven. Is de minister bereid om de Kamer tussentijds op de hoogte te houden van de vorderingen die op dit punt geboekt worden?

De tweede operationele kwestie betreft de afschaffing van de plusregio's. De regering heeft gesteld dat de plusregio's desgewenst op vrijwillige basis kunnen voortgaan. De regering heeft dat in de memorie van antwoord nadrukkelijk naar voren gebracht. De VNG daarentegen stelt de vraag wat daarvan het nut en de zin is als de ov-taken en -middelen verdwijnen. Wat is de reactie van de minister op deze observatie?

De VNG stelt in een memo van 3 december 2014 dat met de overheveling van de BDU-gelden naar de provincies de afspraken in het Bestuursakkoord tussen Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen zijn geschonden. In dat Bestuursakkoord is immers uitdrukkelijk vastgelegd dat de BDU-gelden verkeer en vervoer worden overgeheveld naar de "algemene fondsen". Belangrijk in dit verband is dat het gaat om "fondsen". De VNG wijst daarbij op het verloren gaan van de wettelijke garantie van nauw overleg tussen provincies en gemeenten over de besteding van de BDU-gelden en op het feit dat in de toekomst — in de woorden van de VNG — de gemeenten zijn overgeleverd aan het eigen goeddunken van de provincies, die in de ogen van de VNG met bezuinigingen worden geconfronteerd. Wij zijn benieuwd naar de reactie van de minister op deze stellingname van de VNG. Hoe ziet de minister de onderhandelingspositie van de gemeenten op dit punt ten opzichte van de provincie? Wij koppelen daar de vraag aan of de regering bereid is om, als zich onverhoopt structurele problemen voordoen, de gekozen keuzerichting te heroverwegen?

Wij zien met belangstelling uit naar de reactie van de regering.