Plenair De Boer bij behandeling Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT



Verslag van de vergadering van 22 december 2014 (2014/2015 nr. 15)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 19.30 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Mevrouw De Boer i (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb de eer vandaag mede namens de fractie van de ChristenUnie te mogen spreken. Beide leden van die fractie zijn in verband met verblijf in het buitenland niet in staat om deel te nemen aan dit ingelaste debat.

Zowel de fractie van GroenLinks als die van de ChristenUnie onderschrijft het uitgangspunt dat de bezoldiging in de publieke en semipublieke sector gemaximeerd zou moeten worden op de hoogste publieke functie, te weten die van de minister. De minister moet aan de top staan van het salarisgebouw in de publieke en semipublieke sector. Het voorstel om de bezoldiging in die sector te normeren op 100% van een ministersalaris wordt dan ook gesteund door beide fracties. Hoewel het vanuit het oogpunt van zorgvuldige wetgeving weliswaar minder fraai is dat de normering twee jaar na de invoering van de WNT substantieel wordt bijgesteld, maken de principiële onderbouwing van de gekozen norm en het ruime overgangsregime inwerkingtreding van de wet per 1 januari 2015 naar het oordeel van onze fracties zowel wenselijk als verantwoord. Ik zal mijn bijdrage aan het debat kort houden en me beperken tot enkele kanttekeningen en vragen.

Het oorspronkelijke advies van de commissie-Dijkstal, waarop de normering van de inkomens in de publieke sector op het ministersalaris is gestoeld, bevatte naast deze normering ook de aanbeveling de ministersalarissen aanzienlijk te verhogen, daar deze uit de pas waren gaan lopen met de salariëring in de marktsector.

Mevrouw Scholten i (D66):

Ik wil even terugkomen op een vorige zin van mevrouw De Boer. Ik hoorde haar zeggen dat zij het wetsvoorstel wel wenselijk en verantwoordt vindt. Ik heb in mijn inbreng gezegd dat ik buitengewoon benieuwd ben hoe de rechter, daarnaar gevraagd, deze wet zal toetsen. Kan mevrouw De Boer daar misschien haar reactie op geven?

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik weet niet hoe de rechter erover zal oordelen. Ik zie het echter wel met vertrouwen tegemoet, omdat ik denk dat het wel aan de wetgever is om die normering te hanteren. Ik denk niet dat de normering op 100% van het ministersalaris zodanig is dat een rechter zal zeggen dat dat niet in lijn met het algemeen belang geacht kan worden. Als je het over individuele zaken hebt — daar ziet artikel 1 van het EVRM natuurlijk vooral op — en er echt toegezegde inkomens worden verminderd, lijkt de overgangstermijn mij zodanig ruim dat ook dat acceptabel is.

Mevrouw Scholten (D66):

Ik wil nog even terugkomen op het begrip algemeen belang. In de uitspraak die ik aanhaalde heeft de rechtbank heel veel waarde toegekend aan dat begrip algemeen belang, omdat er wetgeving was en omdat het een gerechtvaardigd doel diende. Maar nu, na anderhalf jaar, kan datzelfde algemeen belang waarschijnlijk een andere kant op worden uitgelegd, omdat er geen enkele verhouding is tussen het wetsvoorstel van toen en nu. Daar zou ik graag nog een reactie op krijgen.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Mijn verwachting is dat dat er wel is, omdat ik denk dat het uitgangspunt, namelijk het ministersalaris als ijkpunt, in zich een voldoende onderbouwing is. Maar we zullen het moeten zien; dat ben ik met mevrouw Scholten eens.

Ik had het over het advies van de commissie-Dijkstal waarin ook de aanbeveling stond om de ministersalarissen aanzienlijk te verhogen. Hier is destijds met het oog op de financiële crisis van afgezien. In antwoord op de schriftelijke vragen van de fractie van de ChristenUnie heeft de minister nu gezegd dat de regering er niet naar streeft om de ministersalarissen in de toekomst onder betere economische omstandigheden weer substantieel te verhogen, zoals de commissie-Dijkstal adviseerde. Betekent dit dat de regering de conclusie van de commissie-Dijkstal dat de beloningen in de publieke sector, inclusief de ministersalarissen, te veel achterblijven bij de beloningen in de markt, niet of niet langer onderschrijft? Kan de minister dat gewijzigde inzicht nader uiteenzetten? Is de minister voornemens om bij de evaluatie en monitoring van de WNT ook te kijken naar de hoogte van de ministerssalarissen en de bezoldiging in de publieke sector als geheel?

Een tweede punt. In de WNT worden alleen de inkomens van de topfunctionarissen beperkt en niet die van alle medewerkers. Onze fracties vinden dit een gemiste kans. Zij begrijpen niet waarom niet vanaf het begin is gekozen voor een normering van alle salarissen in de publieke sector. Het principiële uitgangspunt dat het ministerssalaris het ijkpunt is, geldt immers voor iedereen die werkzaam is in de publieke sector en niet alleen voor de zogeheten topfunctionarissen. Met een regeling die voor iedereen geldt, zou er ook geen afgrenzing nodig zijn tussen wat wel en niet een topfunctie is, wat de uitvoering van de regeling naar ons oordeel een stuk eenvoudiger zou maken. Kan de minister uitleggen waarom nu nog niet is gekozen voor een normering van alle inkomens? Welke bijzondere arbeidsmarkt- of concurrentieposities rechtvaardigen het hen uit te zonderen?

In de antwoorden op de schriftelijke vragen zegt de minister dat het effect van de wet dan te groot zou zijn. Kan hij dat nader toelichten en onderbouwen? Is het niet zo dat over het algemeen de topfunctionarissen het hoogste salaris hebben? Zijn er in de semipublieke sector veel niet-topfunctionarissen die een salaris van meer dan €178.000 hebben? Over welke sectoren en beroepsgroepen hebben wij het dan vooral? Zullen ook de salarissen van de niet-topfunctionarissen worden meegenomen in de monitoring? Vindt de minister dat de hoge inkomens van die andere medewerkers ook genormeerd zouden moeten worden en zo ja, hoe gaat die normering er precies uitzien?

Dan enkele woorden over de mogelijkheid om uitzonderingen te maken op het maximum. Hoewel hiervoor een zware procedure geldt met, naar wij hebben begrepen, een individuele beoordeling van het kabinet, zijn wij toch bang dat het maken van de functionele uitzonderingen het systeem van de normeringen uitholt. Het kabinet kan uitzonderingen maken voor bepaalde functies indien bijzondere arbeidsmarktomstandigheden daarom vragen. Lees: indien aannemelijk gemaakt kan worden dat deze functies in het concrete geval anders niet op het gewenste niveau vervuld kunnen worden. Deze concrete beoordeling zal altijd op een bepaald moment gemaakt worden. Het is niet gezegd dat, wanneer de functie opnieuw vrijkomt, de arbeidsmarktomstandigheden ongewijzigd zijn en de functie wederom niet vervuld zal kunnen worden op een salarisniveau van maximaal 100%. Kan de minister zeggen hoe die functionele uitzondering is bedoeld? Gaat het om een uitzondering voor een bepaalde functie op dat moment of blijft een toegestane uitzondering gelden voor de betreffende functie, ook als deze weer opnieuw vacant komt en bezet moet worden? Als het laatste het geval is, hoe waarborgt het kabinet dan de koppeling aan de arbeidsmarktomstandigheden en hoe voorkomt het dat de lijst met uitgezonderde functies oneindig blijft groeien? Ik neem aan dat de minister dat een onwenselijke situatie zou vinden.

Ik rond af. Met de normering op 100% van het ministerssalaris en de beperking van bonussen en ontslagvergoedingen is de norm gezet dat wij in de semipublieke sector geen excessieve beloningen willen. Is de minister het met ons eens dat het met het aannemen van deze wet en het schuiven van de medewerkers op een later moment de belangrijkste stappen op dit punt zijn gezet en dat wij met de normering op 100% van het ministerssalaris nu rust en zekerheid kunnen bieden aan de betrokkenen? Wij zien de antwoorden met belangstelling tegemoet.