Plenair Koole bij behandeling Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT



Verslag van de vergadering van 22 december 2014 (2014/2015 nr. 15)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 19.09 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


De heer Koole i (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Wij spreken vandaag over een belangrijk wetsvoorstel: de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT. Wij danken de minister en de ambtenaren voor de beantwoording van de vragen in de twee verschillende rondes, waarbij de laatste antwoorden ons vorige week bereikten. Ik dank hen ook voor hun beschikbaarheid, ook vandaag nog, tijdens het kerstreces, om de behandeling van dit wetsvoorstel af te ronden. De dank geldt natuurlijk ook de aanwezige collega's in deze Kamer.

De PvdA-fractie onderschrijft het doel van dit wetsvoorstel: een maatschappelijk aanvaardbare, evenwichtige en verantwoorde bezoldiging binnen de publieke en semipublieke sector door middel van het binden van de salariëring van topfunctionarissen aan een maximum dat gerelateerd is aan het salaris van een minister. Met dit wetsvoorstel wordt beoogd dit maximum terug te brengen van 130% naar 100% van het ministersalaris. De redenering daarbij is dat het salaris van een minister het ijkpunt wordt voor het salarisgebouw van de semipublieke sector. Die redenering wordt onderschreven door mijn fractie. Met belastinggeld moet immers zorgvuldig worden omgegaan.

Tegelijk moeten topfunctionarissen in de publieke en de semipublieke sector ook een fatsoenlijk en behoorlijk salaris kunnen krijgen. En dat is een ministersalaris. Een vraag die in de schriftelijke vragenrondes centraal stond — volgens mij is hieraan voldoende tijd besteed, vandaar dat ik de mening niet deel dat sprake is van een gebrek aan zorgvuldigheid; we hebben dit immers heel zorgvuldig kunnen doen — was of op dit redelijke salaris wel voldoende geschikte mensen afkomen. Met andere woorden, of met de voorgestelde maatregel de publieke en semipublieke sector qua topfuncties wel kan concurreren met de private sector.

In de memorie van antwoord schrijft de minister dat het sinds de invoering van de WNT1 in een enkel geval is voorgekomen dat iemand door de maximumhoogte van het salaris afzag van de functie. Maar tegelijk heeft dat, aldus de regering, er nergens toe geleid dat men geen geschikte kandidaat heeft kunnen vinden. Door de verlaging van de norm zou de kans daarop wellicht kunnen toenemen. Daarom acht mijn fractie het goed dat gekozen is voor de mogelijkheid om in heel specifieke gevallen via een zware procedure een uitzondering te maken.

Hierover heb ik de volgende vraag aan de minister. Wat indien in een bepaalde sector zou blijken dat, om redenen van internationale arbeidsmarkt of om andere redenen, bepaalde topfuncties heel moeilijk kunnen worden vervuld en de regering toch geen categorale uitzondering wil maken? Betekent dit dan dat een bepaalde categorie de facto wordt uitgezonderd, maar dan niet als categorie maar als een optelsom van individuele gevallen? Stel dat een dergelijke de facto categorale uitzondering structureel blijkt te zijn, zou zij dan op den duur niet kunnen uitmonden in een de jure categorale uitzondering door middel van een wetswijziging in de toekomst? Als dat het geval is, wat betekent dat dan voor de systematiek van de wet?

Mijn fractie is van oordeel dat de semipublieke en publieke sector qua salariëring van de topfunctionarissen in het algemeen ook niet moet willen concurreren met de private sector en dat ook niet hoeft. Behalve een fatsoenlijk en behoorlijk salaris, met als maximum het niveau van een ministersalaris, is de publieke sector immers aantrekkelijk voor goed gekwalificeerde topfunctionarissen die juist worden aangetrokken door de doelstelling van het dienen van de publieke zaak en de daaraan gerelateerde specifieke wijze van denken in de publieke sector.

In de nadere memorie van antwoord haalt de regering onderzoeken aan van Leijsink en Steijn waaruit blijkt dat de inhoud van het werk bij de overheid en in het onderwijs veruit de belangrijkste werkmotivatie is. Dat is een verheugend gegeven.

Salaris wordt veel minder vaak als belangrijkste motivatie genoemd, maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat de hoogte van de salariëring er niet toe doet. Werknemers in de publieke sector verdienen respect en een fatsoenlijke salariëring. Een maximum voor de topfuncties ter hoogte van een ministersalaris past daar overigens goed bij. De regering zet in de nadere memorie van antwoord uiteen dat vanuit het oogpunt van een goed personeelsbeleid er nog steeds voldoende perspectieven zijn voor jong talent voor een carrière in de publieke sector, omdat er veel jongeren zijn die vanuit gedrevenheid voor de publieke zaak geïnteresseerd zijn om te werken in de publieke en semipublieke sector, mits zij daarmee een behoorlijk en fatsoenlijk salaris kunnen verdienen. Wat zijn in dit opzicht de effecten van de voorgestelde maatregel op het hele loongebouw? De regering acht deze effecten wenselijk, zo schrijft zij, maar zij beoogt deze niet met dit wetsvoorstel. Anders gezegd, welke effecten op het gehele loongebouw acht de regering wenselijk, ook al worden ze met dit wetsvoorstel niet beoogd?

Mijn fractie is blij met het initiatief van de minister tot een breed bestuurlijk netwerk in reactie op een toezegging aan de Kamerfracties van de VVD en de PvdA in een eerder debat, waarin de Brabantnorm of wethoudernorm ter sprake kwam. Binnen dat netwerk, dat na overleg met de VNG en het IPO is opgezet, wordt gesproken over het terugdringen van topinkomens op decentraal niveau. Volgens de memorie van antwoord en de nadere memorie van antwoord zien gemeenten en provincies niet alleen uit naar snelle duidelijkheid over dit wetsvoorstel, maar ook naar de verlaging van het maximumsalaris zelf. Dat onderstreept nog eens het belang van dit wetsvoorstel. Ligt het daarom niet voor de hand, zo vraag ik de minister, dat de in dit wetsvoorstel voorgestelde maximumnorm van 100% van een ministersalaris ook decentraal gaat gelden? Waarom zouden er naast deze maximumnorm in de publieke en semipublieke sector nog andere, lagere maximumnormen gaan gelden? Het gaat immers om een maximumnorm. Gemeenten en provincies kunnen er dan nog steeds voor kiezen om bepaalde topfuncties lager te bezoldigen dan het gestelde maximum.

Dit wetsvoorstel gaat niet over de reikwijdte van de WNT, maar vooral over de verlaging van de maximumnorm. Toch heeft mijn fractie verschillende signalen ontvangen naar aanleiding van dit wetsvoorstel die de reikwijdte betreffen, zoals de vraag waarom leden van de raad van bestuur van ziektekostenverzekeraars niet onder de wet vallen terwijl het hier toch gaat om de premies maar de besturen van alle ziekenhuizen, ook de niet-academische, wel. Ik neem aan dat dergelijke vragen, waarvan er veel meer zijn, over de reikwijdte van de wet zullen worden meegenomen bij de integrale evaluatie van de wet, die voor 2016 plaats zal hebben. Kan de minister dat bevestigen?

Tot slot. Het verantwoordelijk omgaan met publieke middelen is een groot goed. Dit wetsvoorstel beoogt daaraan bij te dragen. Om de wet goed uitvoerbaar en controleerbaar te maken, is tijdige totstandkoming van uitvoeringsregelgeving gewenst. Is nadere uitvoeringsregelgeving door dit wetsvoorstel nodig en, zo ja, is deze regelgeving na aanname van dit wetsvoorstel tijdig beschikbaar?

De leden van de PvdA-fractie zien uit naar de antwoorden van de minister.