Plenair Elzinga bij behandeling Taaleis Wet werk en bijstand



Verslag van de vergadering van 10 maart 2015 (2014/2015 nr. 23)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.06 uur


De heer Elzinga i (SP):

Voorzitter. Voor welk probleem biedt voorliggend wetsvoorstel nu eigenlijk een oplossing? Dat is voor de SP-fractie in dit debat vandaag de hamvraag. De SP-fractie is niet principieel tegen nieuwe wet- en regelgeving. Als nieuwe wetgeving een verbetering betekent van bestaande wetgeving of een oplossing biedt voor nieuwe problemen, dan zullen we het graag steunen. We zijn daarom ook niet principieel tegen meer regelgeving, al kan er bij sommige regelgeving best worden gevraagd voor welk probleem het nu eigenlijk een oplossing biedt. Ik verwacht dat andere fracties daar als algemeen uitgangspunt niet anders tegenover staan.

Het is vanuit dat uitgangspunt in zijn algemeenheid een taak van deze Kamer om naast de kwaliteit van wetgeving ook nut en noodzaak van nieuwe wetgeving te beoordelen. De Eerste Kamer kan immers niet het goede

stichten, maar wel het kwade voorkomen en alzo waken voor de waan van de dag. Zo werd en wordt sinds de democratische hervorming van ons parlement in 1848 onze taak geduid. Het kan geen kwaad om dat nog maar eens te herhalen, vlak voor de verkiezingen van de Provinciale Staten, waarmee ook de nieuwe Eerste Kamer indirect zal worden gekozen.

Deze schone taak kunnen wij vandaag waarmaken, als wij onderhavig wetsvoorstel als door de waan van de dag voortgebrachte symboolwetgeving verwerpen. Hoewel, waan van de dag? Het voorstel heeft pas afgelopen jaar het licht gezien, maar zou beter hebben gepast bij het vorige kabinet, Rutte I. Want hoewel ik amper verschillen zie tussen Rutte I en II op financieel en economisch terrein, er zijn wel degelijk grote accentverschillen tussen Rutte I en II, met name op het terrein van symboolpolitiek jegens migranten. Zowel vluchtelingen als arbeidsmigranten, en dan vooral moslims, hadden het te verduren onder het verbale geweld van vooral Rutte I. Vooral verbaal, want door zich, althans in de ogen van oud-VVDpartijleider Nijpels, te veel te richten op de PVV maakte ook Rutte I zich schuldig aan symboolwetgeving. Er was veel hard geblaat en weinig wol. De waan van de dag vroeg er echter om, zo vonden VVD, CDA, PVV en SGP toen kennelijk.

Een wetsvoorstel als het onderhavige zou niet hebben misstaan onder dat kabinet-Rutte I. Het keert zich immers tegen niet-Nederlandssprekende allochtonen met een bijstandsuitkering. De mensen die het voorstel treft, behoren vermoedelijk tot beide favoriete groepen zondebokken: buitenlanders en uitkeringstrekkers. "Dat zijn dan ook geen slachtoffers, maar daders," zo hoor je het zogenaamde gezond verstand denken, en: "lui je hand ophouden op kosten van de hardwerkende Nederlander."

De landelijk opgelegde sancties zijn zeker niet soft. Er wordt tot 100% gekort op de uitkering. Dat zal ze leren. Lekker rechts rotbeleid waar sommige mensen zich de vingers bij schijnen af te likken. Het is stigmatiserende symboolpolitiek.

Het zal aan mij liggen, maar ik begrijp niet waar het PvdA-smaldeel in deze coalitie zich mee inlaat. Ook van de andere partijen had ik na het mislukte gedoogexperiment met de PVV eigenlijk anders verwacht. Toch heeft de PvdA-fractie in de Tweede Kamer met de fracties van de oude rechtse gedoogcoalitie van VVD, CDA, PVV en SGP in een hoofdelijke stemming voor dit wetsvoorstel gestemd. Tot zover de politieke duiding van mijn fractie.

Ik wil me nu dan toch ook maar even op de inhoud richten en terugkomen op de vraag voor welk probleem dit wetsvoorstel nu precies een oplossing biedt. Ik krijg daarop graag een antwoord van de staatssecretaris aan de hand van enkele specifieke vragen.

De heer Beckers i (VVD):

Ik heb in mijn inleiding geprobeerd zichtbaar te maken dat het wellicht mogelijk is dat mensen die de taal niet voldoende beheersen er daadwerkelijk mee geholpen zijn als zij de taal wel leren beheersen, spreken en schrijven. Als zij zich goed kunnen uitdrukken, kunnen zij daarmee invloed krijgen in de samenleving waarvan zij deel uitmaken. Ziet de heer Elzinga die positieve kant van dit wetsvoorstel ook?

De heer Elzinga (SP):

Nee, dat zie ik niet als een positief aspect van dit wetsvoorstel. Ik onderschrijf wel de stelling van de heer Beckers dat het heel goed zou zijn als mensen in de bijstand, maar ook mensen die op welke manier dan ook in onze maatschappij participeren, zich proberen het Nederlands eigen te maken en als zij als het even kan Nederlands leren spreken, lezen en schrijven. De heer Terpstra wees op wat de SER begin jaren tachtig zei, en wat ook mijn partij in de jaren tachtig zei en wat ons toen niet in dank werd afgenomen. Het is een belangrijk gegeven dat, als je wilt meedoen in deze maatschappij, het enorm helpt als je Nederlands spreekt.

De heer Beckers (VVD):

Daar helpt deze wet toch een beetje aan mee?

De heer Elzinga (SP):

Nee. Ik kom daar verderop in mijn betoog op terug. Ik denk dat het probleem van deze wet is dat mensen al alles moeten doen wat in hun vermogen ligt om te participeren op de arbeidsmarkt. Dat moet in het kader van de Participatiewet. Deze wet voegt daar feitelijk niets aan toe. Als de taal een barrière is, moeten mensen al hun best doen om aan die barrière iets te doen. Ik constateer verderop, naar ik denk met de rest van deze Kamer, dat in deze wet vooral wordt geprobeerd om de inspanningsverplichting die mensen nu al hebben nog eens te benadrukken. Meer dan een inspanningsverplichting is en wordt het echter niet. Wat mij betreft is dit daarom overbodige symboolwetgeving.

Ik vervolg mijn vraag voor welk probleem deze wet nu precies een oplossing biedt. Het gaat dan ook om de omvang van het probleem. Ik zal daarbij wat specifieke vragen stellen.

Ik dank de staatssecretaris en de ambtenaren van het ministerie voor hun antwoorden aan deze Kamer in de schriftelijke voorbereiding. Daarin staat: "De regering beschikt niet over landelijke cijfers over het aantal personen in de bijstand dat de Nederlandse taal niet op referentieniveau 1F — want daarover hebben we het — machtig is." Wel geeft de staatssecretaris aan dat deze groep bestaat uit analfabeten en laaggeletterden. Heeft de regering wel landelijke cijfers over de omvang van de doelgroep van mensen in de bijstand die kwalificeren onder het voorgestelde nieuwe artikel 18b, lid 2 WWB, oftewel het aantal mensen dat niet gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd, geen diploma inburgering als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a van de Wet inburgering kan overleggen en geen ander document kan overleggen waaruit blijkt dat hij of zij de vaardigheden in de Nederlandse taal wel zou beheersen? Als de regering de omvang van deze doelgroep wel voor ogen heeft, kan zij dan schatten op welk deel van deze groep de kwalificatie analfabeet of laaggeletterd van toepassing is?

Heeft de regering een indicatie welk percentage van deze laatstgenoemde categorie, behorend tot de doelgroep en voldoend aan het criterium "Nederlandse taal niet machtig op referentieniveau 1F", de Nederlandse taal verwijtbaar niet machtig is? Daar hebben we het immers uiteindelijk over. En welk percentage van deze categorie is thans niet bereid om op korte termijn, namelijk binnen een maand, een inspanning te doen om vaardigheden in de Nederlandse taal te verwerven?

Welke berekeningen liggen ten grondslag aan de kleine 400 bijstandsuitkeringen waarop de ingeboekte besparing is gebaseerd? Welk deel van deze besparing wordt naar verwachting door uitstroom, en welk deel door kortingen gerealiseerd? Bestaat er een inschatting van deze uitstroom of korting in de Nederlandse gemeenten? Heeft de regering een indicatie dat sommige gemeenten wel met de problematiek kampen waarvoor dit wetsvoorstel een oplossing beoogt te zijn, terwijl zij met het huidige instrumentarium dat artikel 18, lid 4 van de Participatiewet biedt niet in voldoende mate een inspanning plegen om deze doelgroep richting algemeen geaccepteerde arbeid te leiden? Zo ja, welke indicatie heeft de regering dan? Hoeveel en welke gemeenten doen het dan in de ogen van de regering op dit moment niet goed?

De regering ziet reden om in de qua uitvoering gedecentraliseerde Participatiewet een landelijke norm aangaande de beheersing van de Nederlandse taal en daarbij landelijk opgelegde sancties te hanteren. Vindt de regering het een landelijk probleem? En zo ja, horen daar dan niet eveneens landelijke instrumenten bij om dit taaltekort weg te werken? Is de staatssecretaris het met de SP-fractie eens dat er gedurende de afgelopen jaren verschillende landelijke instrumenten ten behoeve van inburgering, integratie en taalverwerving zijn wegbezuinigd, dan wel om andere redenen zijn gestaakt?

Ook in reactie op de interruptie zei ik zonet al dat de SP-fractie het belang van de Nederlandse taal voor arbeidsmarktkansen zeer onderschrijft, maar ook voor sociale en maatschappelijke interactie en daarmee voor de inburgering en de integratie. Maar welk nieuw beleid en welke bijbehorende middelen biedt de regering nou eigenlijk aan mensen die de Nederlandse taal onvoldoende beheersen? De staatssecretaris staat in de memorie van toelichting uitgebreid stil bij de rechtsgrondslag en de niet-strijdigheid met allerhande internationale verdragen. Is dat omdat de regering dondersgoed beseft dat het voorstel in dat opzicht mogelijk kwetsbaar is?

Is de staatssecretaris het met de SP-fractie eens dat een resultaatverplichting voor het voldoende beheersen van de Nederlandse taal, zoals oorspronkelijk in eerdere wetsvoorstellen stond, de toets der kritiek op basis van onze Grondwet en verscheidene internationale verdragen in elk geval niet zou doorstaan? Is de staatssecretaris het ook met mijn fractie eens dat het hoogst onbeschaafd en daarom onwenselijk zou zijn als mensen uitsluitend op basis van hun analfabetisme of laaggeletterdheid op een inkomen uitkomen dat beduidend onder het sociaal minimum ligt, of zelfs in het geheel zonder inkomen komen te zitten?

Uit de schriftelijke beantwoording duidt mijn fractie heel helder dat voorliggend wetsvoorstel een inspanningsverplichting behelst: mensen moeten hun best doen om vaardigheden in de Nederlandse taal op minimaal referentieniveau 1F te krijgen. Naar aanleiding van vragen over de kosten voor gemeenten schrijft de staatssecretaris daarbij tevens dat gemeenten nu ook al inzetten op taal, omdat dit essentieel is voor de arbeidsinschakeling. Conform artikel 18, lid 4f van de huidige Participatiewet heeft de bijstandsgerechtigde al de verplichting tot het verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden die noodzakelijk zijn voor het naar vermogen verkrijgen, aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, op straffe van een korting.

De regering voorziet daarom voor de gemeenten zeer beperkte extra kosten. Op dit punt krijg ik graag nog eens een bevestiging van de staatssecretaris. Als dat zo is, moet ik concluderen dat dit wetsvoorstel dus helemaal niets toevoegt.

Ofschoon ik met een standpunt over en een duiding van het voorliggende wetsvoorstel begon, kijk ik toch uit naar de beantwoording van de staatssecretaris. Wellicht zie ik nog een essentieel element over het hoofd; dat hoor ik dan wel.

De heer Terpstra i (CDA):

In het begin zei de heer Elzinga dat het wetsvoorstel niets toevoegt, omdat de gemeenten het zelf al kunnen. Daarna noemde hij heel veel bezwaren tegen onderdelen van het wetsvoorstel. Gelden die bezwaren ook als de gemeenten het zouden doen?

De heer Elzinga (SP):

De heer Terpstra heeft niet helemaal goed geluisterd, maar ik neem het misverstand graag weg. Ik zei dat het wetsvoorstel heel weinig toevoegt, omdat het om een inspanningsverplichting gaat en niet om een resultaatverplichting. De inspanningsverplichting om aan gangbare, geaccepteerde arbeid te komen, hebben mensen al. Ook de gemeenten hebben die inspanningsverplichting al. Als het niets toevoegt, doet dit voorstel niets anders dan een groep mensen stigmatiseren. Ik vind dat dit niet in het beleid van dit kabinet thuishoort. Los daarvan, symboolpolitiek, en zeker stigmatiserende symboolpolitiek, zouden we hier sowieso niet moeten bedrijven.

De heer Terpstra (CDA):

Dat laatste ben ik met de heer Elzinga eens. Een aantal van zijn bezwaren tegen dit wetsvoorstel gelden echter blijkbaar niet meer als de gemeente hetzelfde doet als wat in het wetsvoorstel staat. Dat vind ik een beetje vreemd.

De heer Elzinga (SP):

Ik heb me vooral kwaad gemaakt over het stigmatiserende karakter en het feit dat we hiermee symboolpolitiek bedrijven. Daarnaast heb ik een heleboel vragen gesteld, vooral om scherp te krijgen wat nu eigenlijk het probleem is dat deze wet beoogt op te lossen. Dat is mij totaal niet duidelijk. Volgens mij is er helemaal geen probleem.