Plenair Van Bijsterveld bij voortzetting behandeling Voorstel van wet van het lid Schouw



Verslag van de vergadering van 21 april 2015 (2014/2015 nr. 29)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.36 uur


Mevrouw Van Bijsterveld i (CDA):

Voorzitter. Graag dank ik de initiatiefnemer en de minister voor hun beantwoording van de vragen. Ik moet zeggen dat ik met veel aandacht heb geluisterd naar de uiteenlopende overwegingen.

In mijn eerste termijn heb ik uiteengezet hoe de fractie van het CDA het voorstel behandelt. Ik heb daarvoor drie punten aangegeven: ten eerste de bewijslast voor de deconstitutionalisering, ten tweede de bestuurlijke verhoudingen en het takenpakket in samenhang met de Grondwet, consistentie en bestendigheid, de Commissaris als rijksorgaan, de aanstellingswijze als uitvloeisel van een proces en niet als startpunt ervan en ten derde de wenselijkheid op dit moment.

Als ik het debat tot nu toe en de beantwoording van de initiatiefnemer en de minister op mij laat inwerken, zie ik dat er toch nog echt één verschil in opvatting blijft bestaan. Dat verschil betreft de vraag of de aanstellingswijze van de burgemeester geregeld moet worden op het niveau van de Grondwet of op het niveau van de wet. Welke visie heb je dan op de rol van de Grondwet in dezen? Hoever moet je gaan, wat betreft de bewijslast, in het motiveren waarom iets uit de Grondwet gehaald moet worden? Is zo'n proces van deconstitutionalisering het startpunt van een discussie of moet het een uitvloeisel zijn van een discussie die al gevoerd is? Het draait dus steeds om de verhouding tussen Grondwet en wet.

Ik heb opgevangen dat in de motivering vooral gewezen wordt op de geschiedenis en de voorgeschiedenis van dit voorstel. Naar de overtuiging van het CDA is een heel lange voorgeschiedenis van een discussie over een aanstellingswijze van een burgemeester of, misschien in mindere mate, van een Commissaris, op zich geen reden om over te gaan tot een grondwetswijziging, in dit geval een deconstitutionalisering. Er is een lange discussie, maar dat rechtvaardigt nog niet een deconstitutionalisering.

Wat betreft de maatschappelijke en juridische noodzaak tot een verandering het volgende. Als ik de initiatiefnemer goed heb beluisterd, wijst hij er steeds op dat de verwachting of de hoop dat een voorstel zal worden aangenomen in een procedure als deze, op zichzelf al blijk geeft van voldoende maatschappelijke of juridische noodzaak tot verandering. Dit is ook in de schriftelijke behandeling naar voren gekomen. Naar ons idee is dat wat karig en ook wat formeel gedacht. Als dat immers zo is, blijft er van de gehele Grondwet niet veel over.

We hebben goed begrepen, ook uit de beantwoording van onze vragen en die van andere fracties door de initiatiefnemer, dat het doel van de deconstitutionalisering vooral het scheppen van ruimte is voor een andere aanstellingswijze bij wet en de discussie die daarmee gemoeid is. Dan vinden wij het echter niet helemaal goed te begrijpen, en zelfs een beetje halfslachtig, dat de initiatiefnemer de eigen ruimte beperkt heeft door artikel 125 eerste lid, het hoofdschap van de raad, onaangeroerd te laten. In verschillende varianten die hier ook min of meer ter discussie zijn gekomen, bijvoorbeeld de rechtstreekse verkiezing van de burgemeester door de bevolking, een punt dat door verschillende fracties is aangeroerd, zal dan vooral spanning gaan ontstaan. Als daarvoor wordt gekozen, krijg je de heel rare situatie van een dubbele grondwetswijziging. Dat zit ons dus niet helemaal goed.

Bovendien vinden wij het toch wat kunstmatig om de discussie over de vraag hoe de aanstellingswijze van de burgemeester en de Commissaris er in de toekomst uit zou moeten zien, los te koppelen van de kwestie over het juiste niveau van de regeling. Dat doet wat gewrongen aan. Ik geef als voorbeeld de inbreng van de heer Engels, die het meest uitgesproken was in zijn pleidooi tot loskoppeling en die zelfs een oproep deed om de voorgestelde grondwetswijziging niet te belasten met politiek-dogmatische standpunten over de meest gewenste aanstellingswijze. Het klonk bijna als verwijt aan het adres van fracties die wel met hun eigen voorkeuren kwamen. Het blijkt lastig om dit compleet gescheiden te houden. Dat was ook het geval in zijn termijn, want hij moest zelf natuurlijk ook komen met datgene waar hij het meest voorstander van is.

Ik wil daarom het volgende punt graag naar voren brengen. De initiatiefnemer wil een heel scherpe scheiding aanbrengen tussen het voorstel van deconstitutionalisering als formele kwestie en de inhoud van een eventuele toekomstige aanstellingswijze van de burgemeester. Wil hij die heel scherpe scheiding echter ook in tweede lezing volhouden, of is dat iets wat alleen in eerste lezing zal gelden? Met andere woorden: is hij bereid om in de toekomst zijn eigen voorstel te koppelen aan een bepaalde inhoudelijke keuze voor een aanstellingswijze van een burgemeester, nadat een discussie is gevoerd? Ik ben daar heel benieuwd naar, want ik heb het idee dat hij dat nu categorisch afwijst.

Aan de minister heb ik de vraag hoe hij hier tegenover staat. Ik heb begrepen dat hij wel een discussie wil faciliteren over een toekomstig gemeentelijk bestel met alles erop en eraan, waaronder de aanstellingswijze van de burgemeester. Hoever gaat dat? Hoe ziet hij de koppeling met het grondwetsvoorstel? Dit zijn mijn enige wezenlijke vragen op dit moment.

Tot slot. Er is door verschillende fracties, en ook door de initiatiefnemer en de minister, op gewezen dat ondanks een heel lange discussie, de Grondwet geen wezenlijke veranderingen op dit punt heeft laten zien. De conclusie kan dus ook gewoon zijn dat er dus geen draagvlak is voor een verandering. Er is wel discussie over en er zijn misschien wel wensen, maar misschien is er niet voldoende draagvlak. Hoe beoordelen de initiatiefnemer en de minister deze conclusie?

Het zal duidelijk zijn dat de CDA-fractie kritisch was en kritisch blijft over het formele voorstel tot deconstitutionalisering, maar dat doet op zich niets af aan onze bereidheid om inhoudelijk in de toekomst wel de discussie te voeren over de manier waarop een gemeentelijk bestel eruit dient te zien. We hechten echter wel aan de juiste volgorde.