Plenair Sietsma bij voortzetting behandeling Normalisering rechtspositie ambtenaren



Verslag van de vergadering van 25 oktober 2016 (2016/2017 nr. 4)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.16 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Sietsma i (ChristenUnie):

Voorzitter. Wat mij betreft, is dit de eerste termijn. Ik zal proberen mij te beperken tot die zaken die in deze tweede termijn nodig zijn, maar hoop dat u het mij niet kwalijk neemt als ik wellicht nog een enkele inleidende opmerking heb.

Ik wil beginnen met het benadrukken van de hoogheid van het ambt als fenomeen: het ambt dat ons onttrekt aan de vluchtigheid van de dag en ook aan de subjectiviteit van de persoon. Er is wel een samenleving zonder ambten denkbaar, maar volgens mij geen rechtsstaat. Daarom kunnen wij niet zuinig genoeg zijn op het ambt, dat trouwens niet alleen door ambtenaren wordt vervuld, maar ook door bestuurders. Ik kan zelfs de stelling verdedigen dat elke staatsburger een ambt vervult. Het is interessant om hierop te reflecteren, maar daarvoor ontbreekt nu de tijd. Ik heb een tiental opmerkingen die ook in vragen uitmonden voor de indieners, die ik trouwens dank voor hun enorme inzet en voor hun interessante beantwoording de vorige keer. Desondanks heb ik nog een aantal vragen.

De essentie van dit wetsvoorstel is niet dat de indieners ambtenaren volledig willen gelijkschakelen met de markt. Dat wil mijn fractie niet beweren. De indieners houden een speciale positie voor ambtenaren in de artikelen 5 en 6 van de Ambtenarenwet. Het gaat niet alleen om de normering van topinkomens, maar ook om het primaat van de politiek zoals verankerd in de WOR. Het is dus geen normalisatie, als je dat woord al zou willen gebruiken — dat gaat namelijk ervan uit dat gelijkstelling normaal is — maar hoogstens een partiële normalisatie. Wij willen toegeven dat de indieners niet lichtvaardig omspringen met de belangen die aan het fenomeen van de ambtelijke dienst zijn verbonden.

Behalve met bewondering heeft mijn fractie ook met enige verwondering gekeken naar de indieners en hun voorgangers en naar het enorme pakket aan stukken dat gewisseld is. Wat moet nu de overtuiging zijn om een wetsvoorstel aan te nemen dat zo zwak is, als het gaat over de concrete effecten en de concrete voordelen en ook over de kosten? Er is vele jaren hard aan gewerkt, er zijn hoge invoeringskosten, de baten en opbrengsten op de langere termijn zijn niet duidelijk en er worden nieuwe discussies opgeroepen. De indieners hebben gezegd dat dit een schoolvoorbeeld is van een initiatiefrijp thema. Dit wetsvoorstel gaat juist over de werkgever en de werknemers in de openbare dienst. De minister zegt echter dat dit op dit moment niet zijn wetsvoorstel is en ook de werknemers zeggen dat zij hier niet voor kiezen. Wij denken dan ook dat het ongelofelijk riskant is nu met een initiatiefwetsvoorstel te komen en als wetgever te doen wat de werkgever en de werknemers niet lukt.

Ik heb het niet over de overlegplicht, want ik denk dat de indieners juridisch gelijk hebben dat de overlegverplichting niet gaat over het kader voor de materiële arbeidsvoorwaarden. Wat dat betreft, is de wetgever zelf competent. Behalve die juridische werkelijkheid is er echter ook een feitelijke of zo u wilt politieke werkelijkheid. Ik onderstreep wat de heer Lintmeijer net heeft gezegd. Het is zeer te betreuren dat dit niet samen door de werkgever en de werknemers gewild is, omdat we dan op een ontspannen manier zouden kunnen spreken over voor- en nadelen van een eventuele normalisering. Men is gedwongen tot gelijkheid, als u mij die woorden niet kwalijk neemt. Het is een zekere gelijkheid, maar onder dwang. Hoe kan dat nu goed aflopen?

Ik heb in de memorie van toelichting gelezen dat het wat stoffige imago van de ambtelijke dienst een van de motieven voor dit wetsvoorstel is. Ik sluit niet uit dat er mensen zijn die vinden dat de ambtelijke dienst stofnesten heeft. Ik heb ze ook wel gezien in mijn loopbaan. Ik heb net ontslag genomen als ambtenaar, na 46 jaar, dus ik heb de hoeken en gaten en ook de stofnesten gezien. Toch mag het imago van de ambtenaar nooit een motief zijn om dit soort ontwikkelingen te rechtvaardigen. Naar ons idee is het van groot belang om de ambtelijke dienst van dat imago te ontdoen en spannend te maken, niet per se met dit soort wetsvoorstellen, maar door de verantwoordelijkheid van de ambtenaar te beklemtonen en de gemeenschappelijkheid van ambtenaren en politici om de openbare dienst te dienen.

Daarbij komt dat de problemen die kennelijk de grondslag vormen voor dit wetsvoorstel onze fractie niet duidelijk zijn. En eerlijk gezegd: ze zijn de indieners ook niet duidelijk. In het begin worden in de memorie van toelichting nog veel voordelen genoemd. Het gaat bijvoorbeeld over de uitwisseling tussen de private sector en de overheidssector en over de dynamiek die in het overheidsbedrijf gebracht zal worden. Later in de behandeling zie je echter dat al die voordelen moeilijk aan te tonen zijn, wat ook begrijpelijk is, en dat het meer gaat om het principe. Wij hebben het nu vooral over een zaak van principe, waarbij de indieners zeggen: het behoort zo te zijn dat ambtenaren die in dienst zijn van de overheid niet eenzijdig worden aangesteld, maar op basis van tweezijdigheid. Wat is nu precies de knellende situatie waarvoor een oplossing moet worden gevonden? Ik zei al dat ik 46 jaar ervaring heb. Ik ga niet alleen bij mijzelf te rade, maar ook bij al die duizenden collega's met wie ik gewerkt heb. Ik heb nooit gemerkt dat dat een punt was voor die ambtenaren om hun werk goed te doen. Er waren wel allerlei andere problemen. Het is een lastig vak om ambtenaar te zijn en in de openbare dienst te werken, maar het ging niet om dit punt. Naar mijn idee is er heel veel inspiratie en ook heel veel inzet nodig om de ambtelijke dienst attractief te maken, maar is dit wetsvoorstel daarvoor niet geschikt, zeker gezien de context.

Ik heb een vraag over de kosten. De kosten kunnen wel 100 miljoen of meer bedragen, maar er is niets over de dekking gezegd. De minister zegt dat hij er geen geld voor heeft. Het zou ook gek zijn als er op de begroting zomaar een postje van 100 miljoen stond, maar waar is het geld dan wel? Zadelen we nu echt de minister dan wel de gemeenten, provincies en waterschappen op met niet voorspelbare kosten? Ten koste van wat moet dit dan gaan? Is het niet logisch dat een wetsvoorstel ook voorziet in de dekking voor hetgeen men wil?

Een volgend punt betreft de uitzonderingen. Deze normalisering is slechts partieel en slaat ook maar op een deel van de ambtenaren, omdat ongeveer 20% niet hieronder valt. Dit is dus geen nieuwe afdoende oplossing. Het is eigenlijk een gedeeltelijke oplossing voor een deel van de openbare dienst die nieuwe grenzen aanbrengt. Ik vraag aan de indieners of het geen bezwaar is dat je weer nieuwe grenzen krijgt die weer nieuwe discussies oproepen.

Mijn laatste vraag aan de indieners gaat over een actuele ontwikkeling. In de laatste vijftien jaar zie je dat ambtenaren allang niet meer uitsluitend werken voor de overheid, maar dat er een streven is dat ambtenaren zo veel mogelijk voor de samenleving gaan werken. Ik wijs op de publicatie De vierde macht revisited van Mark Bovens uit het jaar 2000. Ook verwijs ik naar de commissie-Van de Donk, de commissie Toekomstgericht lokaal bestuur, die zegt dat ambtenaren niet alleen maar op die wethouder of op die minister gericht moeten zijn, maar dat zij veel meer ook naar buiten, de samenleving in moeten. Ik sloeg net het blad open van de VNG, ons onvolprezen lijfblad VNG Magazine, waarin prof. Zeger van der Wal zegt dat meer dan vroeger de ambtenaar van de 21ste eeuw het podium op zal moeten. Dat betekent iets voor de kwetsbaarheid van ambtenaren die naar buiten gaan en die daarmee aanspreekbaar worden op hetgeen zij gezegd hebben en dus het risico lopen dat zij toch in conflict komen met hun werkgever. Wij zien nu deze transitie van ambtenaren die uitsluitend verticaal gericht zijn naar ambtenaren die veel meer maatschappelijk extern gericht raken. Is dit nu het goede moment om deze wetswijziging door te voeren? Zouden we niet eerst de consequenties van die ontwikkeling moeten doorleven en dan moeten bekijken wat dit eventueel ook voor de rechtsbescherming zal betekenen?

Ik wil graag melden wat de balans voor onze fractie is. Wij zijn niet overtuigd van de voordelen. Wij vinden dit geen slecht wetsvoorstel, maar wij denken wel dat degene die dit wil ook de voordelen moet aantonen, omdat hiermee een ongelofelijke operatie op gang wordt gezet, met 100 miljoen aan kosten en met heel veel bewegingen die ons kunnen afleiden van waar het echt om gaat op dit moment, namelijk een attractieve, moderne en snelle openbare dienst maken die responsief is voor de samenleving. Ik twijfel er niet aan dat de indieners dat ook willen, maar ons probleem is dat wij niet zien dat deze operatie daarvoor nodig is. Ik hoop van harte dat zij ons uit de droom kunnen helpen. Wat dat betreft, wachten wij ook nog keurig op hun reactie. Het gaat erom dat wij ons niet verliezen in symboliek of in ongelofelijk stroperige en langdurige processen en dat wij straks staan te knipperen met de ogen, omkijken en zeggen: we hebben iets veranderd, maar eigenlijk is dit niet waar het om ging. Dat is de grote zorg van onze fractie. Ik hoop dat de indieners op dit punt willen reageren.