Plenair Backer bij behandeling Toezicht en tuchtrecht juridische beroepen



Verslag van de vergadering van 29 november 2016 (2016/2017 nr. 9)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.06 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Backer i (D66):

Voorzitter. Ik heb het voorrecht deze bijdrage ook uit te spreken namens de fractie van de OSF.

Wij toetsen hier in beginsel op rechtmatigheid, handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid. Ik zie de minister knikken. Ook vandaag toetsen wij daarop. Dat is gebruikelijk. Over de uitvoerbaarheid is van alles op te merken. Dat werd door de vorige sprekers, de heer Van Rij en mevrouw Wezel, ook opgemerkt. De uitvoerbaarheid geeft namelijk onmiddellijke problemen voor de Koninklijke Notariële Broederschap en het eventuele garantiefonds en maakt het voor de Nederlandse orde van advocaten onmogelijk om een inschatting te maken voor een begroting.

Eerst en vooral wil ik het echter hebben over de rechtmatigheid. Dat is de reden voor de fractie van D66 en de OSF om dit voorstel niet schriftelijk af te willen doen, maar het te willen behandelen in een plenair debat. Anders zou er wellicht onvoldoende aandacht worden besteed aan een vrij principiële wissel die in dit voorstel wordt omgezet.

Het is opmerkelijk, zo stel ik in de marge van het debat vast, hoe hardnekkig sommige ideeën over de rechtsstaat, die ooit in de relatief korte periode onder het duo Opstelten-Teeven in 2011 werden gecultiveerd, nog na-ijlen in wetsvoorstellen, die pas vele jaren later, in 2016, deze Kamer halen. Misschien is het nog niet eens opmerkelijk dat de minister deze voorstellen opgewekt verdedigt, maar het is wel opmerkelijk dat ze worden gehandhaafd door het huidige kabinet, een kabinet dat ook nog eens andere kaders heeft afgesproken in het rapport waarnaar mevrouw Wezel verwees. Krachtens het non-interventiebeginsel wordt dit voorstel kennelijk ook door de andere coalitiepartner gesteund, maar ik heb de hoop niet opgegeven — ik kijk nadrukkelijk naar mevrouw Beuving — dat hierover nog kan worden gedebatteerd en van mening kan worden veranderd. We bespreken dus in 2016 een voorstel waarvan de politieke ratio inmiddels is achterhaald, maar waarvan de rechtsstatelijke schade bij invoering ervan onverminderd aanwezig zal zijn.

Voorzitter, ik kan nu nog geen twaalf minuten gesproken hebben, zoals het scherm aangeeft.

De voorzitter:

U overkomt nu hetzelfde als mij overkwam: de tijd loopt terug.

De heer Backer (D66):

O ja. Ik heb mezelf in problemen gebracht door deze opmerking.

Voorzitter. De kernvraag hangt samen met de inrichting van onze rechtsstaat: is de rechtspraak een collectief goed en een publiek belang dat publiek gefinancierd dient te worden of kan hier het profijtbeginsel naar willekeur worden toegepast? Anders gezegd: gaan wij zodra het ministerie van Justitie in een te krap financieel jasje zit, posten zoeken of partijen in die rechtsstaat, partners in wat de "rechtsketen" is gaan heten, uitschudden om te kijken of er nog wel geld uit hun zakken valt? Verder lees ik in de stukken dat de minister ook nog hoopt op "bijvangst", namelijk dat het in de tuchtrechtspraak allemaal wel wat goedkoper en efficiënter kan. Dat is echter een geheel onbewezen stelling. Bovendien lijkt die mij niet te passen bij het oorspronkelijke uitgangspunt uit 2011, namelijk dat het de begroting van Justitie geld moest opleveren. Het is evident dat dat de leidraad was. Het gaat natuurlijk — laten we eerlijk zijn — om klein bier, gemeten aan de rijksbegroting, maar in 2011 was de gedachte dat alle beetjes zouden helpen. Als we de weg opgaan van het belasten van beroepsgroepen die ofwel weinig populair zijn, zoals deurwaarders, ofwel waarvan gedacht wordt dat ze diepe zakken hebben, gevulde zakken, zoals notarissen en advocaten, dan vind ik dat toch bedenkelijk. Laat ik de minister uit de droom helpen: er zijn vele kleine advocatenkantoren, maatschappen en notariskantoren die het financieel heel moeilijk hebben. Mevrouw Wezel sprak daar ook over. Zij kunnen helemaal geen extra geld genereren om de gaten in de rijksbegroting te vullen. Daarmee wordt de kans op het afsnijden van bochten groter en neemt de kans toe dat men zich zodanig gaat gedragen om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen, dat die gedragingen een tuchtrechtelijk vervolg kunnen krijgen. Dan gebeurt eigenlijk wat je zou willen voorkomen.

We hebben met de minister gedebatteerd over KEI (programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak) en over de digitalisering. Er zijn aanvullende onderzoeksplichten voor notarissen. Er wordt heel veel gevraagd van de sector; dat weten we allemaal. En dan zou dit er nog bij komen, omdat dat in 2011 ooit een keer is afgesproken. Ziet de minister de schaduwkant hiervan niet in, of wordt zijn universum bepaald — dat kan ik me niet voorstellen — door de grote kantoren, waarvoor dit niet onmiddellijk een financieel probleem is? Graag krijg ik een toelichting van de minister. Waarop baseert hij het idee dat dit risico aanvaardbaar is en dat het wel mee zal vallen met de belasting per beroepsbeoefenaar? Zo lees ik namelijk de stukken en zo begrijp ik zijn schriftelijke reactie op vragen van ons.

Als men al de principiële stap wil zetten om het profijtbeginsel te introduceren, dan zou dat niet moeten gebeuren zonder een deugdelijk afwegingskader. Collega Wezel verwees terecht naar Maat houden 2014. Ik voeg daar een nog recenter politiek feit aan toe, namelijk het aannemen van de motie-De Graaf c.s. (33673, letter D) in dit huis. In die motie wordt de regering, naar aanleiding van een ander debat, gevraagd om een beschouwing over de doorberekening van kosten van overheidshandelen, inclusief de aanzet voor een afwegingskader. De motie werd op 22 april 2015 met brede steun in deze Kamer aangenomen. In de motie werd verzocht om uitvoering binnen een jaar. Het is nu inmiddels acht maanden in blessuretijd. Minister Plasterk heeft namens de regering weliswaar toegezegd de motie te zullen uitvoeren, maar hij heeft dat nog niet gedaan. Zou dit geen valide reden zijn om met het voorstel dat we vandaag bespreken hierop te wachten? Dan vindt het een en ander in de correcte volgorde plaats. Juist door het ontbreken van een afwegingskader gaat het bij doorberekening niet om argumentatie maar om administratie: de kas moet kloppen. Dat lezen we gewoon in de stukken. Realiseert de minister zich dat er, zodra een financieringssysteem wordt geïntroduceerd bij een beroepsgroep om hem te helpen de gaten in zijn begroting te dichten, niet alleen geld direct wordt omgeslagen in de beroepsgroep, de ondernemers en hun medewerkers in loondienst, maar ook vergadertijd moet worden vrijgemaakt? Realiseert hij zich dat er altijd debat zal ontstaan over schaarse middelen? De kantoren moeten geld fourneren voor de tuchtrechtspraak waaraan ze zelf worden onderworpen. Vervolgens moet er verantwoording worden afgelegd. Er moeten audits worden gedaan. Alles moet gebeuren. Al die tijd gaat af van het declarabel werken. Ik denk dat de minister, gelet op zijn verleden, bekend is met nuluren. Er is gezegd dat advocaten veel uren schrijven, maar nuluren zijn niet declarabel. Voor degenen binnen het departement die erbij betrokken zijn, is het geen direct probleem, maar het is wel een probleem voor de beroepsgroepen zelf. Het zijn dus gewoon lastenverzwaringen.

Maak ik hiermee een karikatuur van de voorgestelde aanpak? Volgens mij doe ik dat niet. Ik heb in de memorie van antwoord naar aanleiding van de vragen van een aantal fracties, waaronder de D66-fractie, gelezen wat de bedoeling is. Ik citeer daaruit. De minister schrijft: "In het kader van het Regeerakkoord Rutte I zijn er keuzes gemaakt die de druk op de overheidsfinanciën moesten verminderen." Dat was in 2011. Vervolgens staat er: "De financiële situatie van het Rijk bracht (en brengt) de noodzaak met zich kritisch te kijken naar overheidsuitgaven en daarbij te bezien of het in alle gevallen nog steeds logisch is bepaalde kosten (volledig) vanuit de algemene middelen te dekken. In dat kader is in de financiële bijlage van het gedoogakkoord VVD-CDA-PVV de keuze gemaakt om de kosten die zijn gemoeid met het toezicht op en het tuchtrecht voor de juridische beroepen neer te leggen bij de beroepsorganisaties."

Ik wil drie dingen over het citaat zeggen. Ten eerste geldt het gedoogakkoord niet meer. Als er iets is wat wel zou gelden, is het het rapport Maat houden, dat ook mevrouw Wezel noemde. Wat ook zou behoren te gelden, is het afwegingskader waarop wij wachten. Ten tweede is de toestand van de rijksfinanciën sinds 2011 aanmerkelijk verbeterd. Ik breng in herinnering dat ook de D66-fractie daarvoor verantwoordelijkheid heeft genomen. We hebben dat vorige week hier bij de Algemene Financiële Beschouwingen met minister Dijsselbloem kunnen bespreken. Ten derde heeft deze Kamer een reputatie hoog te houden en zou zij van deze minister ook enige tegemoetkomendheid mogen verwachten, gezien de betrokkenheid bij en steun aan de minister van Justitie bij het weer op orde brengen van het departement en zijn begroting. Er is nog veel te wensen. Wij hebben hier een aantal debatten over gehad. Ik kijk ook naar collega Ruers. Er is onder andere gedebatteerd over de staat van de rechtspraak. Ik breng de motie-Franken en de motie-Scholten in herinnering, evenals de discussies over KEI en digitalisering. De begroting is nog niet goed, maar zowel structureel als incidenteel is zij veel beter geworden. De situatie is dus niet vergelijkbaar met die in 2011.

Wat hier voorgesteld wordt, is natuurlijk geen "gewone" lastenverzwaring, zoals een verandering in de schijven in het Belastingplan. De keuze om het profijtbeginsel geheel in te voeren in de rechtsstatelijke verhoudingen, is een principiële keuze. Er is niet de afweging gemaakt om het bij een stukje of een beetje te houden. Nee, het gaat erom dat het geheel wordt ingevoerd. Daarmee raakt het aan een cruciaal element van de onafhankelijkheid van de beroepsgroepen van advocaten en notarissen, namelijk de wijze waarop onderlinge correctie plaatsvindt om de standaarden van het beroep te waarborgen. Daar is de tuchtrechtspraak voor.

Als medewetgever hebben wij een specifieke rechtsbedeling opgezet in de tuchtrechtspraak. Het is niet zoals vroeger, toen de beroepsgroep het zelf deed. Vanwege het publieke belang wordt de rechterlijke macht ingeschakeld. Dat hebben wij als wetgever zo gewild. Is het dan niet een systeemfout om diezelfde beroepsgroep penningmeester van deze rechtspraak te maken? Ik vraag dit nadrukkelijk aan de minister.

De Raad van State zegt het zonder omwegen: een enkele verwijzing naar de tekortschietende overheidsfinanciering is een onvoldoende motivering voor een volledige doorberekening van de kosten van het tuchtrecht. Dat laat zich ook gemakkelijk met een voorbeeld illustreren. In de advocatuur moet de deken afwegen of hij in appel gaat tegen een opgelegde maatregel van discipline. Als de deken — dit geldt ook voor notarissen — dat doet, weet hij dat dit zijn eigen beroepsgroep geld kost. Die overweging zou helemaal niet mee mogen spelen als we streven naar tucht. Dan introduceren we wel tucht, maar dat is dan de tucht van de markt. Dat is nu juist niet wat we hier beogen. De bedragen die in de memorie van antwoord worden genoemd als jaarlijkse omslag voor de beroepsgroepen, zijn significant. Bij de Miljoenennota worden geen inkomensstaatjes van deze groepen gepubliceerd, maar het zijn behoorlijke happen uit het vermogen van een maatschap. Het moet toch ook de minister zorgen baren dat er een financiële ontmoedigingsprikkel wordt gecreëerd om het gedrag niet te corrigeren en om geen uitspraak van de rechter te vragen? Ik hoor hierop graag een reactie van de minister.

Ik begon mijn betoog met de beeldspraak van het omzetten van een wissel. Neemt het kabinet die wissel — ik hoop dat dat niet zal gebeuren — dan gaat het door op een spoor waarbij de beroepsgroep zelf de kosten op zich neemt voor de "correctie in eigen kring". Ik vind dat dat zich niet goed verhoudt tot een onafhankelijke rechtspraak. In een samenleving waarin regelmatig een vermeende vorm van belangenverstrengeling de opening van de ochtendkrant is, acht mijn fractie het niet alleen principieel onjuist. Het is ook voor de beeldvorming onverstandig om dit zo te willen regelen. Alles overziend is de fractie van D66 van mening dat dit voorstel de toets der kritiek niet kan doorstaan.

We zagen in de stukken dat er enkele reparaties zijn aangekondigd omdat er evidente vergissingen in stonden. Ik noem de inning van het griffierecht door de deken door artikel 46e van toepassing te verklaren. Men ziet in dat dit zo niet kan. De lokale dekens worden geconfronteerd met een onuitvoerbare regeling. De minister erkent dit ook, maar heeft nog niet gezegd wanneer hij een en ander gaat aanpassen. We hebben dus te maken met een op onderdelen onuitvoerbare regeling die niet voorzienbaar wordt gerepareerd. De rechtmatigheidstoets en de uitvoerbaarheidstoets vallen allebei negatief uit. Mijn fractie geeft de minister in overweging om, mede uit hoffelijkheid tegenover deze Kamer voor het ontbreken van het afwegingskader, die moeite er niet voor te doen en het voorstel gewoon niet door te zetten of het althans aan te houden totdat wij over het afwegingskader hebben kunnen debatteren in dit huis. Daarna kan ordentelijk de afweging worden gemaakt of het in dit geval wel, gedeeltelijk of helemaal niet zou kunnen worden doorbelast. Hier wil ik het bij laten.

De voorzitter:

Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord te voeren? Dat is niet het geval. Ik vraag de minister of een schorsing tot 14.40 uur in orde is. Ik zie hem knikken.