Plenair Backer bij behandeling Toezicht en tuchtrecht juridische beroepen



Verslag van de vergadering van 29 november 2016 (2016/2017 nr. 9)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.36 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Backer i (D66):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitvoerige beantwoording. Dat uitvoerig niet hetzelfde is als bevredigend moet ook ik vaststellen. Er is sprake van een voortdurend verwarrend door elkaar halen van tuchtrechtspraak en toezicht. De weergave van de opvatting van de betrokkenen, de orde en de broederschap, als ware het een welkome verbetering van hun onderlinge correctiemechanismen, lijkt mij niet correct. Ik heb duidelijk heel andere dingen gehoord.

Het belangrijkst is misschien wel het afwegingskader. In dit debat blijkt dat dit zeer onevenwichtig is; willekeurig zou ik haast willen zeggen. De ene keer gaat het om het aantal aktes in het notariaat. De andere keer is het maar €3 per akte. Dat is toch niet de manier waarop we met deze materie moeten omgaan? Maar dan komt het mantra terug dat het nu eenmaal zo is afgesproken, dat het profijtbeginsel goed is en dat het dan ook maar moet gebeuren.

Er was een interessante interactie met collega Van Rij over de invoering per 2018. De minister ziet de punten die de heer Van Rij opbrengt en kan hem daarin tegemoetkomen. Dat gaat onder andere over het garantiefonds. De minister neemt daarom alle drie de organisaties waarop het wetsvoorstel van toepassing is, in een keer mee. Ik zou de minister willen uitnodigen om de hoffelijkheid die hij heeft tegenover collega Van Rij, ook breder ten toon te spreiden ten aanzien van de hele Kamer. Rechtsstatelijkheiddiscussies moeten niet met 50 plus 1 worden beslist naar mijn oordeel. Ik meen ook te weten dat de commissie voor BZK deze middag gevraagd heeft om een brief van de minister van BZK om deze Kamer over het afwegingskader zo spoedig mogelijk te informeren. Het lijkt mij niet meer dan correct om op de afhandeling van die brief te wachten alvorens we dit wetsvoorstel afhandelen of er in elk geval over stemmen. Mogelijk komt er dan nog een derde termijn.

Ik stel ook vast dat de hoffelijkheid eigenlijk zo ver zou moeten gaan dat, als de minister bereid is de begrotingstegenvaller die in zijn omvang overzichtelijk is — laten we reëel zijn — te dragen tot 2018, we de afhandeling van het wetsvoorstel tot die tijd of een tijdstip voor die tijd zouden moeten aanhouden. Waarom zouden we dat niet doen? Dan zouden we het in de koninklijke volgorde doen. Eerst komt dan de reactie van de minister van BZK. Daarna bespreken we het in dit huis. Dan hervatten we het debat en toetsen we aan het kader. Anders zouden we de vreemde figuur hebben dat we in het eerste kwartaal van 2017 — als ik de planning van de minister goed begrijp — over een nieuw toetsingskader spreken, dat mogelijk tot een andere afweging in dit huis zal leiden. Misschien is dat niet het geval bij de minister, omdat hij nu eenmaal een afspraak uit een regeerakkoord heeft dat niet meer bestaat. Maar toch, dan zou het hier vol in het debat en de afweging kunnen meespelen.

Ik heb uit het debat tot dusver begrepen dat de minister daarover aarzelt. Om toch een stukje in die richting te helpen, heeft mijn fractie een motie voorgesteld.

De voorzitter:

Door de leden Backer, Ruers, Wezel, Strik, De Graaf en Engels wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er krachtens de motie-De Graaf (33673, letter D, aangenomen op 21 april 2015) verzocht is om binnen een jaar na dato een beschouwing van de regering naar deze Kamer te sturen over de doorberekening van kosten van overheidshandelen, inclusief de aanzet voor een afwegingskader;

constaterende dat deze beschouwing tot op heden niet is ontvangen, terwijl de regering met wetsvoorstel 34145 dreigt voor te sorteren op deze uitkomst;

overwegende dat het voorstel voorts op gespannen voet staat met het regeringsbeleid zoals vastgelegd in het rapport Maat houden 2014;

constaterende dat er reeds nu uitvoeringsproblemen bij invoering van het voorgestelde voorstel worden voorzien;

spreekt als haar oordeel uit dat het voorstel dient te worden aangehouden totdat de bovengenoemde beschouwing is ontvangen en besproken,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter H (34145).