Plenair Duthler bij behandeling Europees OM



Verslag van de vergadering van 6 december 2016 (2016/2017 nr. 10)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 13.54 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Duthler i (VVD):

Voorzitter. Het eerste deel van mijn tekst zal ik als commissievoorzitter uitspreken en het tweede deel, het inhoudelijke deel, als woordvoerder van de VVD-fractie.

Omdat de gang van zaken rond het dossier Europees Openbaar Ministerie (EOM) de leden van de vaste commissies voor Veiligheid en Justitie en I&A/JBZ van deze Kamer nogal heeft bevreemd en de bijbehorende zorgen en vragen breed worden gedeeld door die leden, wensen deze commissies het volgende onder de nadrukkelijke aandacht van de minister van V en J te brengen.

Op donderdag 8 en vrijdag 9 december aanstaande — dat is overmorgen al — vindt de reguliere vergadering van de JBZ-Raad plaats, waarin waarschijnlijk gestemd gaat worden over een voorstel, een ontwerpverordening, om te komen tot instelling van een Europees Openbaar Ministerie. Het gaat om een voorstel, omdat de definitieve tekst van dit voorstel ook op dit moment nog niet bekend is. In de geannoteerde agenda van de JBZ-Raad voor 8 en 9 december aanstaande, die de minister afgelopen donderdag naar deze Kamer stuurde, valt immers te lezen dat het Slowaakse voorzitterschap ernaar streeft "in de aanloop tot 8 december a.s. de resterende voorbehouden van lidstaten te adresseren, teneinde een eindcompromis voor te kunnen leggen aan de Raad". Dat kan morgen dus ook nog gebeuren en in theorie overmorgen ook nog, maar wij vergaderen vandaag.

Een meerderheid van de Tweede Kamer heeft twee weken geleden al uitgesproken tegen de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie te zijn. De minister heeft diezelfde Tweede Kamer toegezegd dat standpunt in te brengen bij de vergadering van de JBZ-Raad. Ook in de geannoteerde agenda voor de JBZ-Raad schrijft hij nog eens letterlijk: "Indien het voorzitterschap de ontwerpverordening inzake het EOM ter goedkeuring aan de Raad voorlegt, zal Nederland, conform de conclusie van het algemeen overleg met de Tweede Kamer over mogelijke deelname aan het EOM (…) tegen dat besluit stemmen."

Of je nu voor of tegen de instelling van een Europees Openbaar Ministerie bent, deze gang van zaken miskent de gelijkwaardige positie die de Eerste en Tweede Kamer innemen als het gaat om Europese wetgevingsvoorstellen. Kan de minister toelichten welke overwegingen hij heeft gehad om het standpunt van de Eerste Kamer niet af te wachten toen hij de Tweede Kamer toezegde tegen het EOM te zullen stemmen?

Naast het indienen van het subsidiariteitsbezwaar in 2013 heeft de Eerste Kamer over dit dossier uitgebreid met de regering van gedachten gewisseld, zowel mondeling als schriftelijk. Waarom heeft de minister keer op keer de vaste commissies voor V en J en I&A/JBZ toegezegd, hen te informeren over de stand van zaken en het eindresultaat van de onderhandelen ook aan de Eerste Kamer voor te leggen en waarom heeft hij dat uiteindelijk nagelaten? Wat zijn deze eerdere toezeggingen waard geweest? De beide commissies hebben in hun brief van 16 juli jongstleden de minister laten weten dat zij graag geïnformeerd willen worden over de tussenresultaten van de onderhandelingen. Zij wensten zich te verzekeren van de mogelijkheid van een daadwerkelijke democratische controle op het regeringsbeleid wanneer, na het bereiken van een eindtekst, de kabinetsinzet daarop ter controle van de beide Kamers zou voorliggen. De minister, die in zijn vorige functie rapporteur was voor beide Kamers op juist dit dossier, had toch beter moeten weten. Had hij de Tweede Kamer niet tijdens het AO van 23 november jongstleden kunnen zeggen dat hij het oordeel van de Eerste Kamer afwachtte, alvorens hij duidelijk zou maken welk standpunt hij zou inbrengen? De minister heeft wel de Tweede Kamer op 21 november jongstleden verzocht, een uitspraak te doen over het integrale eindresultaat van de onderhandelingen inzake het EOM. Hoe voor de hand liggend was het geweest om ook de Eerste Kamer een dergelijk verzoek te doen? Tegen welk voorstel gaat de minister namens de Tweede Kamer eigenlijk nee zeggen? Vorige week was de definitieve tekst nog niet bekend. Is die tekst inmiddels wel bekend? Kan de minister deze Kamer daarover informeren. Ik zeg niet dat het zo is, maar stel dat deze Kamer in meerderheid voor oprichting van een EOM is in de vorm van het voorstel zoals het nu voorligt, hoe gaat de minister zich dan opstellen als het donderdag of vrijdag tot besluitvorming komt? Onthoudt hij zich dan van stemming, laat hij de stem van de Tweede Kamer zwaarder wegen of probeert hij besluitvorming uit te stellen?

Dit is een merkwaardige gang van zaken, in strijd met de beloftes die de minister deze Kamer deed, in strijd met de afspraken die de minister met deze Kamer maakte en nog belangrijker: het is staatsrechtelijk onjuist. Het miskent namelijk de gelijkwaardige positie die beide Kamers innemen als het gaat om Europeesrechtelijke voorstellen van wetgeving. De minister heeft ook zichzelf daarmee tekort gedaan. Door zich in deze onhandige positie te manoeuvreren, moet hij nog meer schipperen tussen Eerste en Tweede Kamer en Brussel dan nodig zou zijn geweest. Misschien heeft hij een goede verklaring die deze Kamer nog niet bedacht heeft en/of niet kent. De vaste commissies voor V&J en I&A/JBZ zijn dan ook zeer benieuwd naar de toelichting van de minister en naar de antwoorden op de zojuist geformuleerde vragen.

Ik kom toe aan de inhoudelijke bijdrage namens mijn eigen fractie. Mijn fractie heeft het eerder door deze Kamer gemaakte subsidiariteitsbezwaar gesteund. De volgende argumenten speelden daarbij voor haar een rol. Ten eerste het argument dat het strafrecht een nationale bevoegdheid betreft en opsporing en vervolging primair een taak is van nationale autoriteiten. Overdracht van deze bevoegdheden tast de nationale soevereiniteit aan. Ten tweede het argument dat fraude in de regel plaatsvindt op nationaal niveau en daar dan ook moet worden bestreden. Ten derde het argument dat de ontwerpverordening weliswaar fraude betreft met gelden van EU-instellingen of, anders gezegd, strafbare feiten die ten koste gaan van de EU-begroting, maar dat financiële criminaliteit bijna altijd gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Ten vierde het argument dat bevoegdheden die aan het EOM worden toegekend te ver gaan en tot conflicten met nationale instanties kunnen leiden.

Als mijn fractie kijkt naar de voorliggende tekst van de ontwerpverordening, wenst zij deze argumenten nog eens na te lopen. Het EOM heeft immers een andere structuur gekregen in het huidige voorstel dan in het voorstel waarover deze Kamer een subsidiariteitsbezwaar heeft ingediend. Ik begin met het argument van de soevereiniteitsoverdracht. Het strafrecht is een fundamenteel onderdeel van de nationale soevereiniteit. In hoeverre is er met het voorgestelde EOM sprake van soevereiniteitsoverdracht? In hoeverre is er sprake van een louter complementair stelsel? Of is er ook sprake van een samenloop van bevoegdheden van de Europese hoofdaanklager en die van een gedelegeerd officier van justitie? Wil de minister dat nog eens uitleggen? In hoeverre is er daadwerkelijk sprake van een overdracht van bevoegdheden en hoe ziet het evocatierecht eruit? Daarover krijgt mijn fractie graag meer duidelijkheid.

Een van de redenen waarom er op dit moment nog geen definitieve tekst van het voorstel ontwerpverordening is, is dat nog onduidelijkheid heerst over de PIF-richtlijn, de richtlijn die is bedoeld om btw-fraude aan te pakken. Het mandaat van het EOM wordt bepaald door de inhoud van deze PIF-richtlijn. Wat is de status op dit moment? Wanneer verwacht de minister daarover wel duidelijkheid te kunnen geven? Hoe groot acht de minister de kans dat het EOM ook andere vormen van fraude en criminaliteit gaat aanpakken? Financiële fraude staat nooit op zichzelf en zal soms moeilijk zijn af te bakenen van andere vormen van fraude, en de bevoegdheden van het EOM die nu beperkt lijken, kunnen daarmee gaan uitdijen. Graag de visie van de minister hierop.

Een ander punt waarover mijn fractie graag duidelijkheid wil krijgen, is dat van de politieke verantwoordelijkheid van het EOM. Dat is voor mijn fractie op dit moment onduidelijk. Hoe wordt de parlementaire controle van het EOM uiteindelijk vorm gegeven? De positie van het EOM is bepaald een andere dan die van het Nederlandse OM. De hoofdaanklager van het EOM kan alleen worden ontslagen door het Hof van Justitie, als deze niet langer in staat is zijn functie te vervullen of zich ernstig misdraagt. Het Nederlandse OM functioneert weliswaar op afstand, maar de uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt bij deze minister. In hoeverre en aan wie moeten de officieren van justitie verantwoording afleggen als ze voor het EOM hun taken verrichten in hun hoedanigheid van gedelegeerd Europees aanklager?

In het afschrift van de brief van 21 november jongstleden van de minister aan de Tweede Kamer schrijft hij dat niet-deelname van Nederland aan het EOM per saldo niet in het belang van Nederland is. Hij geeft de Tweede Kamer daarom in overweging, een hernieuwde afweging te maken met betrekking tot het ingenomen standpunt. Wil de minister nog eens aangeven, wat de precieze nadelen zijn als Nederland niet zou deelnemen aan een EOM? Er is wel eens gesuggereerd dat, als Nederland niet deelneemt aan een EOM, de fraude zich verlegt naar Nederland. Wat vindt de minister hiervan? Is dit voor de minister een argument om toch voor deelname aan een EOM te pleiten? Wat betekent het EOM voor de rol en de positie van Eurojust en Europol? Waarom is er niet voor gekozen, deze instellingen te versterken in plaats van een nieuw EOM op te richten? Heeft de minister overwogen, tijdens de onderhandelingen in te zetten op versterking van deze instellingen, zodat een EOM niet nodig zou zijn? Wat betekent een Nederlandse nee-stem in Brussel voor de Nederlandse positie en meer in het bijzonder voor de Haagse positie als stad van recht en vrede? Wat betekent een ja-stem? Hoe zit het eigenlijk met de aanpak van fraude met EU-gelden in landen die nu nee zeggen tegen het voorstel en straks niet meer mee zullen onderhandelen over een versterkte samenwerking via de Europese Raad? Hoe kan in die landen fraude met EU-gelden worden aangepakt? De gedachte achter het EOM-voorstel is immers dat er een stok achter de deur nodig was om in heel Europa fraude met EU-gelden te kunnen aanpakken.

Mijn fractie betreurt het dat deze Kamer ja of nee moet zeggen tegen een Europees Openbaar Ministerie terwijl er nog behoorlijk wat onduidelijkheden zijn en de tekst van de ontwerpverordening nog niet definitief is. Het zou, met andere woorden, de zorgvuldigheid en kwaliteit van het besluitvormingsproces ten goede komen als de minister in Brussel nog wat tijd zou kunnen kopen. Is de minister bereid om zich hiervoor sterk te maken? Mocht de minister onverhoopt toch zijn stem over het dan voorliggende voorstel over het EOM moeten uitbrengen, dan moet de minister vandaag duidelijkheid krijgen over het standpunt van deze Kamer. Mijn fractie heeft nog geen definitief standpunt ingenomen, maar wenst de antwoorden van de regering op de gestelde vragen af te wachten.