Plenair Ten Hoeve bij behandeling Lerarenregister en registervoorportaal



Verslag van de vergadering van 14 februari 2017 (2016/2017 nr. 18)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.21 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ten Hoeve i (OSF):

Voorzitter. Voor zover ik dat kan nagaan, bestaat bij heel veel leraren nogal wat ressentiment tegen het ministerie van OCW. Dat komt natuurlijk doordat in het onderwijs het gevoel leeft dat heel vaak ingrijpende beslissingen worden genomen waarmee het onderwijs wordt geconfronteerd zonder daar zelf echt invloed op te kunnen hebben, maar die wel gevolgen hebben voor de inhoud en methoden van werken en ook vaak gepaard gaan met uitbreiding van administratieve verplichtingen van scholen en personeel. Ik zal geen uitspraak doen over de vraag of dat negatieve gevoel gerechtvaardigd is, maar met dat gevoel mag in ieder geval wel terdege rekening worden gehouden, want het wordt dagelijks gevoed door de problemen die door iedereen in het onderwijs dagelijks gevoeld worden.

Die problemen zijn reëel en daar wordt tegenwoordig trouwens ook door alle partijen over gepraat. De klassen zijn te groot, zeker als iedereen daarin opgevangen moet worden in het kader van Samen naar School. Dat lukt trouwens ook niet altijd: er zitten blijkbaar duizenden kinderen thuis. Mede daardoor moet overal gedifferentieerd les worden gegeven. Dat klinkt mooi, maar zoals vorige week bleek, is zelfs dat niet alleen maar gunstig, want drie kwart van de dyslexiegevallen zou juist daaraan geweten moeten worden. Het aantal wekelijkse lesuren van een Nederlandse leraar is aanzienlijk groter dan bij verreweg de meeste Europese collega's. De salarissen zijn niet slecht, maar zijn wel zodanig dat veel leraren toch wat afgunstig kijken naar andere sectoren en vooral eerstegraads leraren bijna niet meer te krijgen zijn. Over de hele linie is er trouwens een lerarentekort en moet vaak met onbevoegden worden gewerkt. Desondanks is de inzet in het onderwijs over het algemeen heel groot. De opbrengst van het Nederlandse onderwijs is in internationale vergelijkingen in de regel toch heel goed.

Er moeten meer leraren komen, er moeten beter opgeleide leraren komen en er moeten meer academisch opgeleide leraren komen. Er moet dus gewerkt worden aan de status van het leraarschap. Dat heeft de regering heel goed begrepen. Vandaar het voorliggende wetsvoorstel, waarvan wij ons nu dus moeten afvragen of het een zinvolle bijdrage kan leveren aan het oplossen van de problemen van het onderwijs, vooral — daarop richt het zich immers voornamelijk — het statusprobleem en daarmee het probleem van de tekorten en de onbevoegden.

De regering legt erg de nadruk op het feit dat het lerarenregister van, voor en door de leraren zal zijn, dus op het eigenaarschap. Zal het echt zo werken of wordt het toch weer een nieuw wat bureaucratisch instituut dat dingen uitdenkt waaraan de leraar moet voldoen? In de Onderwijscoöperatie voelen zeker nog niet alle leraren zich echt vertegenwoordigd. Het al bestaande register trekt nog lang niet voldoende inschrijvers. BON, Beter Onderwijs Nederland, heeft zich teruggetrokken uit de Onderwijscoöperatie, terwijl BON als beroepsmatig enigszins conservatieve onderwijsdenktank veel goodwill heeft, zeker in het vo. LIA, Leraren in Actie, verzamelt in een mum van tijd enkele tienduizenden handtekeningen, niet tegen elke vorm van lerarenregister maar wel tegen deze wet. Hoe schat de staatssecretaris de achterban van de Onderwijscoöperatie en het draagvlak voor de wet in en waarom?

Het lerarenregister wordt als icoon voor de professionalisering van het lerarenberoep telkens vergeleken met het BIG-register van de medici en met andere registers, maar zo'n vergelijking is betrekkelijk. Medici moeten op de hoogte blijven van echt nieuwe ontwikkelingen in kennis, medicatiemogelijkheden en mogelijkheden van lichamelijke ingrepen. Zonder dat wordt een patiënt ernstig tekortgedaan. Medici moeten ook geroutineerd blijven in hun vak om die concrete kennis en vaardigheden te kunnen blijven toepassen. Het BIG-register dient ervoor om die harde eisen controleerbaar te houden. Voor leraren ligt dit toch wat anders. In het onderwijs vallen natuurlijk geen doden door het inzetten van onbevoegden en zeker niet door het aantrekken van begaafde buitenstaanders die dit maatschappelijk belangrijke beroep op zich willen nemen. In het onderwijs is er ook vakinhoudelijk bij veel vakken misschien niet heel veel om altijd maar weer bij te scholen, en komt "het vak bijhouden" soms gewoon neer op jezelf goed op de hoogte houden van nieuwe ontwikkelingen, nieuwe literatuur lezen en de krant en vakbladen lezen. Dat ben ik met mevrouw Gerkens eens. Ik denk dat de heer Bruijn erg snel concludeert dat zoiets wel gevalideerd zal worden in het nieuwe systeem. Dit wil niet zeggen dat echt zinvolle nascholing niet mogelijk zou zijn. In didactisch of pedagogisch opzicht en heel vaak natuurlijk ook in vakinhoudelijk opzicht is zinvolle nascholing zeker wel mogelijk, natuurlijk.

De heer Bruijn i (VVD):

Ik word uitgelokt. In de bestaande systemen wordt dat soort zaken inderdaad gevalideerd, maar in het nieuwe systeem voor leraren is de vraag of de leraren dit zelf voldoende vinden. Mijn vraag aan de spreker is of het mooie van dit systeem niet juist is dat de leraren zelf bepalen wat de ondergrens is. Als er nooit enige uitbreiding van de kennis in een beroep komt — dat heb ik bijvoorbeeld weleens horen zeggen door een leraar geschiedenis — kan die ondergrens op nul worden gesteld. De vraag is dan wel welke nieuwe kennis iedere keer verschijnt in de duizenden historische tijdschriften, maar dit terzijde. Mijn vraag is dus of dit systeem niet juist heel mooi voorziet in de vrijheid om als beroepsgrens zelf die ondergrens te bepalen, ook als die heel laag zou liggen.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Wij weten op dit moment natuurlijk niet hoe dit straks zal uitpakken en hoe de Onderwijscoöperatie en de daarachter liggende ledenvergadering daarover zullen oordelen. Ik betwijfel echter of weinig controleerbare dingen, zoals zelf dingen bijhouden, zomaar als gevalideerde nascholing beschouwd zullen worden. Ik weet dat nog niet, maar laten we dat afwachten; misschien is dat zo.

Momenteel lijkt de realiteit ook te zijn dat heel veel officiële, wel gevalideerde nascholing als zinloos tijdverdrijf wordt ervaren. Kan de regie die moet uitgaan van de Onderwijscoöperatie, dit nu echt veranderen of betekent dit weer alleen dat er uren besteed moeten worden aan wat iemand anders, een organisatie, bedacht heeft en wat niet echt helpt om beter werk te leveren? Die vrees leeft algemeen. Daar ligt misschien wel het belangrijkste vraagpunt bij deze wet.

Hier wreekt zich trouwens ook duidelijk dat er nog heel weinig zicht is op hoe het lerarenregister ingevuld gaat worden; dat probleem besprak ik zojuist met de heer Bruijn. Het concrete moet straks nog in AMvB's en ministeriële regelingen komen, op nog uit te brengen adviezen van de Onderwijscoöperatie. Zal die, bijvoorbeeld wat die nascholing aangaat, een beter wiel uitvinden dan wat er tot nu toe is uitgevonden? Verplichtend wordt het in ieder geval wel. Als bevoegde leraar heb je te voldoen aan de herregistratieverplichtingen, want anders verlies je — nou ja, pas na 2026 — het recht om les te geven. Eigen schuld, dikke bult natuurlijk, maar dan ben je wel een groot probleem, niet alleen voor jezelf, maar ook voor de school waarbij je in dienst bent. Na alle vragen daarover in de schriftelijke rondes komt de regering bij de vraag wat er dan moet gebeuren, inderdaad niet verder dan dat cao-partijen dat maar moeten regelen of dat zo'n bevoegde maar niet meer geregistreerde leraar maar ander werk moet doen binnen de school. Repetities nakijken onder verantwoordelijkheid van een echte leraar, misschien zelfs een onbevoegde leraar? Surveilleren of koffie rondbrengen? Hoe dan ook, dit is een dure grap. Kan de staatssecretaris begrijpen dat sommige leraren maar ook bestuurders en toezichthouders hier niet blij van worden?

Het lerarenregister zou een aantal zaken kunnen regelen, zoals controle op de nascholing, maar volgens de Wet BIO moet de werkgever die controle eigenlijk al doen. Ik noem ook controle op de tijd waarbinnen een onbevoegde zijn bevoegdheid moet halen en anders op moet houden, maar daar moet de inspectie al op letten, net zoals op de aantallen onbevoegd gegeven lessen. En wat de controle betreft op de perioden waarin een leraar, bevoegd of onbevoegd, echt een baan heeft en dus niet buiten het onderwijs staat: hoe belangrijk is dat eigenlijk? Het lerarenregister moet ook bijdragen aan het professionele imago van de leraar. Het zou inderdaad kunnen en moeten dat inschrijving betekent: bewijsbaar deel uitmaken van deze professionele en maatschappelijk hoog gewaardeerde beroepsgroep.

Jammer genoeg voelt de beroepsgroep zelf zich nog niet in alle opzichten voldoende door de maatschappij gewaardeerd, en daarom zijn er ook nog veel te weinig bevoegde beroepsbeoefenaren. Is die constatering ook niet de achtergrond van het oordeel van zowel de Raad van State als van de Onderwijsraad dat dit wetsvoorstel niet heel verkeerd, maar wel prematuur is? Wel een goed idee, maar voorlopig toch liever aandacht, inspanning en ook het geld richten op wat op dit moment toch belangrijker problemen zijn?

Ik hoor graag hoe de staatssecretaris hierover denkt.