Plenair Van Bijsterveld bij voortzetting behandeling Voorstel wijziging Grondwet tot opneming van een algemene bepaling



Verslag van de vergadering van 20 februari 2018 (2017/2018 nr. 20)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 17.35 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Van Bijsterveld i (CDA):

Voorzitter, dank u wel. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen. Desondanks heeft het interessante debat toch ook weer wat vragen opgeroepen over de interpretatie. Daarom zou ik graag kort nog een zevental vragen willen voorleggen die wel van belang zijn om te zorgen dat we niet met verschillende interpretaties zitten.

De eerste vraag: richt de voorgestelde bepaling zich nu exclusief tot de grondwetgever of ook tot de wetgever en de rechter, secundair, tertiair of hoe dan ook? Dat laatste doet er niet zo veel toe, maar richt die bepaling zich alleen tot de grondwetgever of ook tot andere instanties? De tweede vraag: is de bepaling voor de burger rechtstreeks afdwingbaar, uiteraard met inachtneming van het huidige toetsingsverbod? Dat hangt natuurlijk weer samen met de vraag welke betekenis de bepaling heeft voor de wetgever of de rechter. De derde vraag: als de bepaling een kaderbepaling is voor de grondwetgever zelf, betekent dat dan dat daarmee de elementen van de democratische rechtsstaat nu als een vervolgstap in de Grondwet moeten worden opgenomen? Ik denk dan bijvoorbeeld aan de machtenscheiding, die slechts gedeeltelijk of beperkt in de Grondwet staat, en aan het legaliteitsbeginsel, waar we het ook over hebben gehad. Bevat het dus ook een zekere opdracht aan de Grondwet of helemaal niet? De minister heeft een paar keer gezegd dat de bepaling ook normatieve betekenis heeft, dus niet alleen maar symbolische betekenis. Als de bepaling niet alleen slechts als symbool of beginsel geldt, maar ook normatieve betekenis heeft — een soort self executing bepaling, zou je dan eigenlijk kunnen zeggen — betekent dat dan dat het legaliteitsbeginsel in de volle breedte geldt als deze bepaling dat de grondrechten en de democratische rechtsstaat gewaarborgd worden, straks kracht van wet krijgt? Want dat is een onderdeel van de democratische rechtsstaat. Komen bijvoorbeeld extern werkende, zelfstandige AMvB's dan in strijd met de Grondwet, of betekent het dat helemaal niet? Welke consequenties heeft dat dan voor onze opvatting over de machtenscheiding? Als het normatieve betekenis heeft, zijn daarmee de verschillende elementen die in de schriftelijke behandeling worden genoemd ook gecodificeerd of niet?

Mijn vijfde vraag. De minister heeft de nadruk gelegd op het sobere karakter van de Grondwet. Dat sobere karakter verzet zich niet tegen de opneming van een bepaling dat de grondrechten en de democratische rechtsstaat gewaarborgd worden. Dat is een beetje een pleonastische bepaling, zoals we al hebben vastgesteld. Het sobere karakter verzet zich daar niet tegen, maar het verzet zich er wel tegen dat er nog drie andere worden opgenomen die inderdaad, net als de grondrechten, evenzeer van belang zijn voor de democratische rechtsstaat. Mijn vraag is waar de grens ligt. Zou nog een bepaling het sobere karakter van de Grondwet geweld aandoen of niet?

Dan mijn zesde vraag. We hebben de afgelopen tijd veel wetgeving aan de orde gehad waarbij de grondwettigheid aan de orde is geweest. Ik denk natuurlijk ook aan het wetsvoorstel over de orgaandonatie dat wij vorige week hier hebben behandeld. Eerder is al de samenwerkingsschool genoemd, maar we hebben ook de Mediawet aan de orde gehad. Zou dit voorstel ook betekenis hebben gehad voor de wijze van behandeling van deze wetgeving door Tweede en Eerste Kamer? Graag een reactie van de minister. Ik vraag nog niet of dat tot een andere conclusie of uitkomst had geleid, maar had het al of niet tot een andere behandeling geleid of moeten leiden?

En dan tot slot. Gelet op de verschillende visies, perspectieven en interpretaties die nu een beetje in de lucht hangen, heb ik nog de vraag wat de bepaling uiteindelijk toevoegt aan onze mooie Grondwet.