Plenair Schnabel bij behandeling Wet verdringingstoets



Verslag van de vergadering van 6 maart 2018 (2017/2018 nr. 21)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.19 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Schnabel i (D66):

Voorzitter. Het is al geconstateerd: begin 2015 trad de Participatiewet in werking en al in datzelfde jaar kwam mevrouw Karabulut met haar initiatiefvoorstel. Misschien is dit wel een moment in dit huis, waar we de afgelopen maanden heel wat te doen hebben gehad met initiatiefwetsvoorstellen, waarmee ook de indieners veel met ons van doen hebben gehad, om te zeggen: nou, dat is zowel een compliment als een waarschuwing voor het indienen van initiatiefwetsvoorstellen, want het wordt de indieners hier in dit huis meestal niet makkelijk gemaakt, waarvoor natuurlijk ook reden is. De bedoeling was om de nieuwe Participatiewet uit te breiden met een verdringingstoets, die gemeenten verplicht om actief te voorkomen dat betaalde arbeid moet wijken voor werk gedaan door uitkeringsgerechtigden, quasi als vrijwilliger, om niet dus, of met loonkostensubsidie. Ik denk dat ik mag zeggen dat in de Tweede Kamer noch ook hier in de Eerste Kamer er ook maar enige twijfel over bestaat dat het onwenselijk is dat betaalde door onbetaalde arbeid verdrongen zou worden.

Die twijfel is er dan niet op dat punt, maar die is er wel, in ieder geval bij de fractie van D66, over de wenselijkheid en zeker ook de uitvoerbaarheid en effectiviteit van de voorgestelde regeling. Die twijfel wordt duidelijk ook gedeeld door de Raad van State en ook door met de praktijk van de Participatiewet nauwer verbonden organisaties als de VNG, Divosa en Cedris. Het tegengeluid kwam al eerder van de FNV, en vandaag werd hier nog een Boek van Ongemak door de FNV aangeboden aan de Kamer, waarin duidelijk werd welke problemen er zo zijn met de uitvoering van de Participatiewet. Van een aantal gevallen word je echt niet vrolijk. Dat is net in de toelichting van de heer Kok ook al duidelijk geworden.

Dat neemt toch niet weg dat tijdens de behandeling van het initiatiefvoorstel in de Tweede Kamer toenmalig staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mevrouw Klijnsma, er zelfs helemaal geen twijfel over heeft laten bestaan dat het initiatiefvoorstel niet op instemming van het kabinet kon rekenen. Aan het eind van het debat in de Tweede Kamer constateerde ze zelf, en dat bij herhaling dat ze toch "helder" had aangegeven het wetsvoorstel "prematuur" te vinden en dat ook een nota van wijziging haar niet van standpunt zou doen veranderen. Prematuur, omdat de implementatie van de Participatiewet nog in volle gang is en de evaluatie pas in 2019 beschikbaar zal komen. "Bovendien", zo zei de staatssecretarisletterlijk letterlijk, "vind ik het goed — laat ik dat gewoon eens zeggen — voor de karaktervorming in de arbeidsmarktregio's dat gemeenten, sociale partners en het UWV in conclaaf gaan over de wijze waarop zij aan de voorkant willen omgaan met het fenomeen verdringing". Eerder had de staatssecretaris al in wat minder therapeutische termen duidelijk gemaakt dat ze het niet passend vindt om in de in het kader van de decentralisatie zo expliciet in de wet vastgelegde eigen verantwoordelijkheid van gemeenten te treden. Mijn fractie zou graag van de initiatiefnemer van het voorstel vernemen wat haar overwegingen zijn om de verantwoordelijkheid van de gemeenten zó vergaand te beperken dat ze gedwongen zijn tot uitvoering van centraal en uiteindelijk in een AMvB vastgelegde regels voor toetsing op verdringing. De Participatiewet zelf laat nu in artikel 8b en in artikel 83 gemeenten de ruimte om op dit punt een eigen beleid te voeren, ook waar het oneigenlijk gebruik van de wet betreft. De discussie zal natuurlijk zijn: doen ze dat voldoende?

Overigens past het bij de strekking van de wet zelf eerder, de wet als geheel bekijkend, om naar oneigenlijk gebruik door de uitkeringsgerechtigde dan door de werkgever te kijken. In die zin is de verdringingstoets zoals die hier wordt voorgesteld misschien toch ook een beetje een Fremdkörper in de Participatiewet. Van de staatssecretaris zou mijn fractie graag horen hoe zij daartegen aankijkt. Past het voorstel eigenlijk naar zijn aard wel in de lijn die in de Participatiewet wordt gevolgd? We horen ook graag van de staatssecretaris in hoeverre zij het afwijzende het standpunt van haar ambtsvoorganger nog deelt.

Voorzitter. Er gaat geen vergadering voorbij of de leden van de Eerste Kamer herinneren zichzelf, de collega's en het kabinet eraan dat het onze taak is om te beoordelen of de voorgestelde wet kwalitatief goed, handhaafbaar en uitvoerbaar is.

De heer Köhler i (SP):

Ik hoor de heer Schnabel net uitgebreid citeren uit de inbreng van de toenmalige staatssecretaris bij het debat in de Tweede Kamer. Daarna springt hij over naar een volgend punt. Zou hij ook zijn licht kunnen doen schijnen op de afwegingen die de Tweede Kamer gemaakt heeft, inclusief de D66-fractie, nadat de staatssecretaris dat had tegengeworpen?

De heer Schnabel (D66):

Nou, het lijkt me wat veel om hier zo'n hele afweging van mij te vragen. De fractie van D66 aan de overkant heeft daar toen positief op gereageerd. Eigenlijk is de afweging geweest, wat het doel van deze wet is en wat we ermee zouden kunnen bereiken. Dat is dan toch het idee van het tegengaan van verdringing. Kijkend naar de discussies in de Tweede Kamer en de keuzes die de verschillende partijen hebben gemaakt, denk ik dat voor velen van hen de belangrijkste overweging de kans op verdringing is geweest en het idee dat de Participatiewet misschien op dat punt inderdaad iets te veel naar de uitkeringsgerechtigden heeft gekeken, wat ik net eigenlijk probeerde aan te geven, en te weinig naar de werkgevers. Onze taak is natuurlijk een wat andere: wij kijken met name naar de andere aspecten van de wet, waaronder naar de mate waarin ze uitvoerbaar, effectief en handhaafbaar zou zijn.

Ik ga door met mijn betoog. Het is voor mijn fractie op dit moment moeilijk om tot een positief oordeel over dit initiatiefvoorstel te komen. Al bij de behandeling in de Tweede Kamer viel op dat er in kwantitatieve zin weinig andere dan anekdotische of casuïstische informatie beschikbaar was over de mate waarin inderdaad van verdringing sprake is. Inmiddels moeten we vaststellen dat er eigenlijk geen nieuwe kwantitatieve informatie beschikbaar is gekomen, in ieder geval geen zodanige informatie dat die tot urgentie dwingt. Die urgentie is er misschien met name niet omdat de arbeidsmarkt inmiddels gelukkig alweer een heel ander beeld laat zien dan een paar jaar geleden. Ook het aantal bijstandsgerechtigden neemt af, al moet ik daar meteen aan toevoegen dat de werkgelegenheid sneller groeit dan het aantal bijstandsgerechtigden afneemt. Dat is dus een apart probleem.

Los van de ontwikkeling op de arbeidsmarkt blijft de vraag natuurlijk gewettigd hoe effectief de verdringingstoets zal kunnen zijn om oneigenlijk gebruik van re-integratietrajecten te voorkomen. Die vraag is al bij herhaling gesteld. Dat is uiteraard op voorhand moeilijk vast te stellen, maar de toets leidt er naar zijn aard helaas al wel toe dat de kans kleiner wordt dat mensen met een bijstandsuitkering de arbeidsmarkt weer of eindelijk zullen bereiken. Juist de voorbeelden van de te stellen vragen aan de ondernemer of de organisatie, zoals door de initiatiefnemer gegeven in de nadere memorie van antwoord van 9 januari van dit jaar, laten zien dat de beantwoording, anders dan door de initiatiefnemer wordt gesteld, niet anders dan heel complex kan zijn. Datzelfde geldt dan ook voor de beoordeling van die antwoorden door de gemeente, die die vragen in een aantal gevallen trouwens zelf zal moeten beantwoorden. Ook dat punt vraagt misschien nog enige toelichting door de initiatiefnemer: hoe moet dat eigenlijk? De slager moet dan echt zijn eigen vlees gaan keuren, want in een aantal gevallen zal de gemeente als werkgever optreden.

De complexiteit aan beide kanten zal onvermijdelijk ook gevolgen hebben voor de door gemeenten en ondernemers te maken kosten. De in dezelfde passage van de memorie uitgesproken dreiging met strafrechtelijke of bestuursrechtelijke sancties bij het aanleveren van verkeerde gegevens zal beide partijen kopschuw kunnen maken om überhaupt nog te doen wat de Participatiewet zo graag wil: meer mensen naar en aan het werk helpen.

Voorzitter. De initiatiefnemer voorziet geen kosten van betekenis voor toepassing van de verdringingstoets na invoering van de wet, maar wil wel 10 miljoen euro reserveren voor het op basis van de toets nalopen van eerdere contracten voor re-integratietrajecten. Ik zou de initiatiefnemer graag willen vragen of het niet eerder aannemelijk is dat met een serieuze uitvoering van de verdringingstoets in de toekomst ook gerekend moet worden met minstens een vergelijkbare inzet aan mankracht en middelen. Is er bij de initiatiefnemer trouwens überhaupt iets bekend over de verhouding tussen de voorziene inzet van die 10 miljoen nu en het totale bedrag dat in de afgelopen jaren aan loonkostensubsidies ter beschikking is gekomen? Heeft de initiatiefnemer bij de uitwerking van haar voorstel ook rekening gehouden met de kans dat werkgevers, zeker kleine werkgevers, zullen terugschrikken voor de administratieve last die de verdringingstoets met zich mee zal gaan brengen? Wat voor mogelijkheden heeft een werkgever bovendien om bezwaar aan te tekenen op het moment dat de verdringingstoets negatief zou uitvallen? Dat is natuurlijk vooral van belang voor de huidige geïnteresseerde werkgevers.

Voorzitter. Ik leg deze vragen aan de initiatiefnemer voor, omdat het in de praktijk toch al moeilijk genoeg blijkt mensen met een bijstandsuitkering, zeker als ze al lang in de bijstand zitten, weer deel te laten uitmaken van de arbeidsmarkt. In het gebied tussen uitsluitend de uitkering en helemaal de arbeidsmarkt is oneigenlijk gebruik van de regelingen van de Participatiewet niet volledig en zeker niet altijd vooraf uit te sluiten; dat is ook elders en eerder al geconstateerd. Destijds is ervoor gekozen de verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering en ook controle tot een taak van de lokale overheid te maken. Pas als blijkt dat deze daarin faalt — daarvoor hebben we toch de evaluatie van die wet nodig — past een beroep op de systeemverantwoordelijkheid van de minister en de staatssecretaris, en dan nog bij voorkeur zonder afbreuk te doen aan de eerdere en principiële keuze voor een decentrale aanpak van sociale problemen. Gelet op de door de initiatiefnemer ingenomen standpunten in de memories van antwoord, de Handelingen en de verslagen, verschilt mijn fractie zeker niet met haar van opvatting over de te bereiken doelen, maar ik denk toch dat ik moet constateren dat het ook haar inmiddels duidelijk zal zijn dat wij onze zorgen hebben over de middelen die de initiatiefnemer daarvoor wil inzetten. Ik hoop dat zij in haar repliek in staat zal zijn om die zorgen weg te nemen en ik zie uit naar haar antwoorden en naar de antwoorden van de staatssecretaris.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Schnabel. Dat was precies op tijd, want u had nog twee seconden over. Ik geef het woord aan mevrouw Sent.