Plenair Ten Hoeve bij Debat met minister van Justitie en Veiligheid over de voorgenomen deelname van Nederland aan het Europees Openbaar Ministerie



Verslag van de vergadering van 3 april 2018 (2017/2018 nr. 25)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.12 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ten Hoeve i (OSF):

Voorzitter, dank u wel. Al bij de vaststelling van het verdrag over de werking van de Europese Unie in 2007 werd in artikel 86 het uitgangspunt opgenomen dat ten behoeve van de bescherming van de financiële belangen van de EU er een Europees Openbaar Ministerie zou kunnen komen. Dat is intussen tien jaar geleden. In 2013 diende de Europese Commissie een voorstel in om tot oprichting van dat Europees Openbaar Ministerie te komen. Dat is vijf jaar geleden. Op 6 december 2016 werd een aangepaste tekst van het voorstel in een tamelijk verwarde situatie hier in de Eerste Kamer besproken. De Tweede Kamer had zich tegen verklaard. De regering was voor maar voelde zich gebonden aan de uitspraak van de Tweede Kamer en wilde ook wel, na discussie daarover, rekening houden met de mening van de Eerste Kamer. De Eerste Kamer zelf leek in het debat in meerderheid voor maar wilde daarover toch niet bij motie een duidelijke uitspraak doen. Dat is anderhalf jaar geleden. Nu is de regering nog steeds voor, is de Tweede Kamer het daar nu in meerderheid mee eens en houden wij nu een debat om nu toch ook een duidelijke mening te geven.

Dat al zolang gesproken wordt over het EOM, is niet voor niets. OLAF, de fraudedienst van de EU, constateert veel fraudes met EU-middelen die door de lidstaten strafrechtelijk onderzocht en vervolgd zouden moeten worden, maar in maar 50% van de gevallen gebeurt dat ook echt. De EU ziet daardoor 50 miljard euro onrechtmatig uitgegeven worden, zonder daar veel aan te kunnen doen. Het zijn immers de lidstaten die de uitgaven doen en verantwoorden. Hoe komt het dat er zo weinig van vervolging terechtkomt? De minister wil daar misschien nog wel wat van zeggen, maar in ieder geval is natuurlijk duidelijk dat veel lidstaten over een minder daadkrachtig politioneel en justitieel apparaat beschikken dan bijvoorbeeld Nederland. Het zal ook wel zo zijn dat om diverse interne redenen het belang van vervolging in Brussel sterker gevoeld wordt dan bij degenen die in de lidstaten de verantwoording dragen. In dat verband is het feit dat juist die wat zwakkere lidstaten allemaal van harte meedoen met het EOM, overigens eigenlijk een heel positief signaal en ook een teken dat het EOM juist daar nodig gevonden wordt. Maar ook voor ons, die de zaak toch redelijk op orde hebben, geldt natuurlijk dat als veel Europees geld onrechtmatig besteed wordt, het daarbij gaat om ook ons geld, dat niet oplevert wat het zou moeten opleveren. Nu het niet alleen meer gaat om subsidiefraude maar ook om grootschalige grensoverschrijdende btw-fraude, gaat het alles bij elkaar om heel veel geld. De Europese Commissie geeft aan dat het EOM daarom een spelveranderaar kan worden voor het nieuwe Meerjarig Financieel Kader. Dat zou een opsteker zijn, zeker voor Nederland, dat immers de EU-begroting zo klein mogelijk wil houden. Hoe ziet de minister de mogelijkheden daarvoor?

Voorzitter. Dat Nederland uiteindelijk toch kiest voor deelname aan het EOM, lijkt mij een wijs besluit. Dat in de toekomst nog meer grensoverschrijdende misdaad aan de taakstelling van het EOM wordt toegevoegd, lijkt mij eigenlijk onontkoombaar. Het lijkt wijs om deel te nemen, ondanks het feit dat er natuurlijk ook bezwaren zijn. Het Nederlandse OM zat niet — en zit volgens mij nog steeds niet — echt te wachten op een verplichting om een Europees aanklager en gedelegeerde aanklagers te moeten leveren en ook niet op instructies uit Luxemburg over de vraag welke rechtsvorderingen er in een bepaalde zaak gesteld moeten worden. Het Nederlandse OM stelt ook liever zelf zijn eigen prioriteiten, maar ik vraag de minister nog maar eens uitdrukkelijk of het OM zelf per saldo niet toch tot de conclusie komt dat het beter is gebruik te maken van de gezamenlijke Europese inzet van kwaliteit en capaciteit, zeker waar het gaat om internationaal vertakte zaken, dan om daarbuiten te blijven en op andere manieren het internationale veld te moeten overzien.

Het is goed dat de in het oorspronkelijke voorstel voorziene gecentraliseerde structuur vervangen is door een aansturing waar elk lid in participeert, met een uitvoering die volledig nationaal blijft, en ook — daar was bij het vorige debat op 28 december 2016 nogal wat verwarring over — dat het OM vrij blijft om zelf te vervolgen waar het EOM niet wil vervolgen en andersom. Misschien wil de minister daar nog even op ingaan, maar een vraag over dat laatste geval is in elk geval wat er nou precies gebeurt en door wie als het EOM vervolging aan zichzelf trekt. Hoe gaat dat nu in z'n werk?

Tenslotte. Het EOM kent geen politieke controle, zoals ons OM wel, maar het EOM kan volledig onafhankelijk optreden en verantwoordt zich tegenover de Europese instellingen, de Raad, de Commissie en het Parlement. Dat is misschien ook wel beter in deze situatie, waarin het met zo veel zwakke staten te maken heeft. Dan is politieke controle misschien wel minder geschikt. Wat vindt de minister daar eigenlijk zelf van?

Ik kom bij de allerlaatste vraag. De procedure en de voorbereidingen voor de benoeming van de hoofdaanklager zijn intussen in gang gezet. Kan Nederland daar nu nog in meespelen of zijn we daar nu eigenlijk te laat voor?

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ten Hoeve. Ik geef het woord aan mevrouw Baay.