Plenair Van Bijsterveld bij voortzetting beleidsdebat over de staat van de rechtsstaat



Verslag van de vergadering van 22 mei 2018 (2017/2018 nr. 30)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 22.25 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Van Bijsterveld i (CDA):

Voorzitter. Het was een bijzonder debat vandaag. Het is een mooie traditie om eens in de zoveel jaar ook in dit huis een debat over de staat van de rechtsstaat te houden. Mijn fractie dankt dan ook de bewindslieden voor de beantwoording van de vragen. Nu was het wel zo dat veel reacties op de vragen van mijn fractie en van andere fracties inhielden dat er een kabinetsreactie of kabinetsvisie voor of na de zomer zou komen. Ik noem de visie op de digitale ontwikkelingen in relatie tot de rechtsstaat, e-Court, de kabinetsreactie op de evaluatie van de Politiewet, het bestuurlijk ketenoverleg, een visie op het NFI, de toekomst van de OM-afdoening, een visie op de betekenis van het WRR-rapport "Weten is nog geen doen" over de wetgeving, het opvangen van de kosten van KEI en de visie op de bekostigingssystematiek van de rechtspraak. Verder waren er nog een aantal wetsvoorstellen die ofwel net in consultatie zijn gegeven of binnenkort in consultatie komen.

Aan de ene kant betekent dit voor het debat natuurlijk dat je vervolgens niet verder op die inhoud kunt ingaan, omdat de reacties nog komen. Maar om het positief te duiden kunnen we in ieder geval wel zeggen dat er heel veel in beweging is en dat er nog veel vooruit te kijken is. Mijn fractie gaat in ieder geval na het ontvangen van die reacties ook nog verder met de discussie met deze bewindslieden over de inhoud en vooral de richting daarvan, en dan vanuit het perspectief dat wij ook in de eerste termijn hebben geschetst.

Voor de tweede termijn heb ik alleen nog een paar vragen en opmerkingen. Ik begin met de serie vragen aan minister Dekker. De eerste vraag betreft de herziening van de rechterlijke kaart. Hij noemde in dat verband eventjes het opheffen van de buitenlocaties van de kantongerechten en de verstekvonnissen. Bij mijn weten was het inderdaad zo dat in die gebieden nadien ook het aantal verstekvonnissen hoger was. Maar de bedoeling van die opmerking was eigenlijk een andere, namelijk om bij de introductie van de experimenten in de rechtspraak, en zeker ook bij de bestendiging daarvan in de toekomst, de minister het volgende te vragen: hoe te verzekeren dat, zowel geografisch als qua toegankelijkheid en het dicht bij de burger staan dezelfde waarborgen voor de onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak, deze nieuwe experimenten ook in zekere zin het gat kunnen opvullen dat de opgeheven kantonlocaties laten vallen? Het is een beetje een rare zin, maar de bedoeling is wel helder.

Ik kom op het WRR-rapport "Weten is nog geen doen". Ik heb goed begrepen dat er niet alleen een visie komt, maar dat er ook een soort doe-toets wordt ontwikkeld. Dat klinkt mij in ieder geval positief in de oren. Ik heb uit de reactie van de minister begrepen dat het vooral gaat om bestaande wetgeving op een aantal terreinen. Hij noemde onder andere echtscheiding, maar ook nog een aantal andere terreinen. Mijn vraag is: wordt zo'n toets later ook meegenomen in toekomstige wetgeving? Het is uiteraard zeer, zeer goed dat dit bij bestaande wetgeving gebeurt, want daar lopen mensen nu al tegen aan, maar gaat het ook over toekomstige wetgeving? Wanneer worden de resultaten van die visie verwacht?

De advocatuur kwam nog even aan de orde in de reactie van de minister op het punt van de kansloze en futiele zaken. Ik heb absoluut niet willen betogen of de suggestie willen wekken dat ik het idee heb dat dat schering en inslag is bij de advocatuur. Het was eigenlijk een zijopmerking bij een groter punt, namelijk hoe verzekeren we dat de rechtsstaat in de toekomst voldoende capaciteit blijft houden en voldoende kwaliteit kan leveren, zeker ook in relatie tot de hele kostenproblematiek? De minister zei dat hij geïnteresseerd was in suggesties. Ik verwijs hem naar het artikel van onder anderen Groenewald in het Juristenblad van februari van dit jaar.

De kwestie van de griffiekosten werd door de minister een beetje in de sfeer van grensgevallen getrokken. Natuurlijk is het bij een grens altijd zo dat degene die daar net onder zit geluk heeft, terwijl degene die daarboven zit pech heeft. Het was zeker niet mijn bedoeling om het op die manier in discussie te brengen. Het ging mij meer om de fundamentele vraag dat groepen in de bevolking, burgers, maar ook zzp'ers en middenstanders, de gelegenheid hebben om in voor hen belangrijke zaken en vorderingen echt te procederen zonder disproportionele griffiekosten en andere gerechtskosten te hebben, waarbij het dus tot echt belangrijke bedragen gewoon niet loont om te procederen. Uiteraard vind iedereen, bijna iedereen denk ik, dat er een zekere drempel moet zijn voor procederen.

Mijn laatste opmerking aan minister Dekker gaat over de hele kwestie van de bekostiging, de financieringssystematiek en het opvangen van de kosten van KEI c.q. het niet kunnen realiseren van "inkomsten". De reactie van de minister was van dien aard dat het in eerste instantie voor mijn fractie wel wat zorgelijk klonk. Wij willen daar zeker op een ander moment nog uitgebreid over van gedachten wisselen met de minister, want het betreft hier natuurlijk de kern van een van de pijlers van de trias politica, het functioneren van de rechtspraak.

Tot slot één vraag nog aan de minister van Justitie. Die betreft de evaluatie van de politie. Er is in het veld veel kritiek gekomen op de aard van de evaluatie die al is uitgevoerd. We beseffen uiteraard dat elke evaluatie een kabinetsreactie zal oproepen, maar het punt dat mijn fractie naar voren wil brengen is dat het mede gelet op de kritiek die er op deze evaluatie gekomen is, des te meer van belang is dat in ieder geval ook de belangrijke stakeholders van de Politiewet 2012 worden gehoord over hun visie op het proces van de vorming van de Nationale Politie tot nu toe, de knelpunten die zij nu ervaren en hun constructieve visie voor de toekomst. Mijn vraag is of de minister kan toezeggen dat hij ook met deze stakeholders in gesprek kan gaan, zodat de discussie over de evaluatie van de Politiewet en de vooruitblik op de toekomst niet alleen blijven steken bij deze evaluatie. Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van Bijsterveld. Ik geef het woord aan de heer Ruers.