Plenair Wezel bij behandeling Strafrechtelijke aanpak terrorisme



Verslag van de vergadering van 11 september 2018 (2017/2018 nr. 39)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.44 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Wezel i (SP):

Het wetsvoorstel dat we vandaag behandelen, strekt tot verdere versterking van de strafrechtelijke aanpak van terrorisme. Het heeft brede steun in de Tweede Kamer gekregen en zal ongetwijfeld ook hier worden aanvaard. Tegengaan van de bedreiging van de democratische rechtsstaat door figuren en organisaties die in die rechtsstaat juist het tegendeel zien van wat hen aanspreekt, is een wezenlijke taak van de samenleving en de overheid. Dit wetsvoorstel maakt dat ook duidelijk, in die onderdelen waar de verplichtingen van burgers om terroristisch geweld te voorkomen, worden benoemd. Wie wéét heeft van zaken die mogelijkerwijs tot terroristisch geweld kunnen leiden, heeft niet het recht daarover te zwijgen, maar de plicht daarover te spreken met de bevoegde instanties. En wie twijfelt of het verlenen van bepaalde diensten gerelateerd zou kunnen zijn aan dit soort misdrijven, draagt daar zijn verantwoordelijkheid voor. En wie de verdenking op zich vestigt als mogelijk betrokken bij een terroristisch misdrijf, moet er zeker van zijn dat de rechtsstaat niet met zich laat spelen, maar hard en doortastend zal optreden, ter bescherming van onze samenleving. Mijn fractie ziet het belang van die robuuste verdediging van de democratische rechtsstaat en zal het voorstel daarom ook steunen.

Maar niet dan nadat de minister nog eens goed zal zijn ingegaan op het gegeven dat dit wetsvoorstel ook risicovol is. Zoals de Raad van State zegt: het maakt inbreuk op enkele fundamentele grondrechten. En dat is slechts dan geoorloofd, zo zegt mijn fractie de Raad van State na, wanneer die inbreuken beslist noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Indien onze fractie, maar naar ik aanneem de hele Kamer, een dergelijke waarschuwing krijgt van de hoogste regeringsadviseur, dan zijn wij het aan onze stand verplicht om de regering kritisch te bevragen, en haar daarmee ook nogmaals de gelegenheid te geven zich te realiseren dat we ons hier op dun ijs begeven en dat we ons werkelijk gerealiseerd hebben dat dit een bijzonder wetsvoorstel is, waarin de fundamenten van de democratische rechtsstaat aan de orde zijn. Het beschermen van die fundamenten is immers één van onze hoofdtaken in dit huis. Wil de minister daarom de tijd nemen om de onverbloemde kritiek die aan het begin van dit wetgevingsproces door de Raad van State aan de regering kenbaar gemaakt is, aan het einde van het wetgevingsproces nog eens nauwgezet na te lopen en wil hij, ook in deze Kamer, duidelijk maken dat de regering de kritiek van de Raad van State terdege begrijpt en wil hij aangeven hoe de regering ervoor zal zorgdragen dat dit wetsvoorstel uiteindelijk dusdanig zal worden uitgevoerd dat aan die kritiek van de Raad van State tegemoetgekomen is en dat dit wetsvoorstel inderdaad beslist nodig is in een democratische rechtsstaat?

De minister zal het met mij eens zijn dat het niet zo heel vaak voorkomt dat de Raad van State zo stevig uit de hoek komt, en zelfs zegt dat áls de regering niet in staat is aan de fundamentele kritiek van haar belangrijkste adviseur tegemoet te komen, dán het wetsvoorstel beter in de kast gestopt zou worden. Mag ik namens mijn fractie de minister ook vragen hoe hij denkt om te gaan met de kritiek van de Raad van State dat we, indien deze Kamer vandaag akkoord gaat, wéér een nieuwe wet in het kader van de strafrechtelijke bestrijding van terrorisme hebben, zónder dat er enig inzicht is op de effecten van eerder ook hier aangenomen wetsvoorstellen met een vergelijkbaar doel? Wordt het niet de hoogste tijd dat we wél inzicht krijgen in de effecten die de tot nu toe geaccordeerde wetgeving op dit vlak hebben gehad, of juist hebben gemist? Wil de minister toezeggen dat er op korte termijn een stevige evaluatie komt, zodat we weten waartoe wetgeving die inbreuk meent te moeten maken op fundamentele grondrechten, ter bescherming van de democratische rechtsstaat, in de praktijk leidt? En wil hij toezeggen dat, mocht uit een evaluatie blijken dat de effecten anders zijn dan gedacht, hij bereid is met het parlement te bezien of bepaalde maatregelen kunnen worden teruggedraaid of aangepast? Want één ding is zeker: ons land wordt niet veiliger en onze rechtsstaat niet steviger door papieren wetten zonder praktisch positief nut. Ik denk dat de minister onze fractie daarin zal volgen.

Specifiek inhoudelijk heeft de SP-fractie nog de volgende vragen over het wetsvoorstel aan de minister. Dit betreft vragen over:

de uitbreiding van de aangifteplicht;

de verruiming van de voorlopige hechtenis zonder ernstige bezwaren en

de ontzetting uit het kiesrecht.

Ik begin met de uitbreiding van de aangifteplicht. Met dit wetsvoorstel wordt de aangifteplicht in artikel 160 Wetboek van Strafvordering uitgebreid met de zinsnede dat de aangifteplicht ook geldt ten aanzien van een ieder die kennis draagt van een terroristisch misdrijf. Zou de minister erop in kunnen gaan waarom de toevoeging van deze zinsnede noodzakelijk is? De meldplicht is namelijk al geregeld in artikel 136 Wetboek van Strafrecht. Temeer omdat een overtreding van artikel 136 Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld is en overtreding van artikel 160 Wetboek van Strafvordering een niet-gesanctioneerde rechtsplicht inhoudt. Graag de reactie van de minister.

In de nota naar aanleiding van het verslag van 24 januari 2018 aan de Tweede Kamer schrijft de minister: "Anders dan de leden van de CDA-fractie veronderstelden, creëert het wetsvoorstel geen aangifteplicht (als bedoeld in artikel 160 Wetboek van Strafvordering) ten aanzien van misdrijven die onder artikel 83b Wetboek van Strafrecht vallen." In artikel 83b Wetboek van Strafrecht staat dat onder misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf wordt verstaan elk van de misdrijven omschreven in de in het artikel 83b Wetboek van Strafrecht genoemde artikelen. Daarnaast bepaalt 129 Wetboek van Strafvordering dat, waar van een misdrijf wordt gesproken, daaronder tevens de medeplichtigheid, poging tot en de voorbereiding van het misdrijf begrepen wordt. Kan de minister toezeggen, bereid te zijn in een toekomstige wet in artikel 160 Wetboek van Strafvordering te specificeren welke misdrijven de minister hiermee bedoelt, bijvoorbeeld door te verwijzen naar de misdrijven als genoemd in artikel 83 Wetboek van Strafrecht? Graag de reactie van de minister.

In de memorie van toelichting stelt de minister zich in paragraaf 4.3 de vraag of een bankmedewerker nader onderzoek moet instellen naar een betaling aan een persoon in Syrië. Volgens de minister ziet artikel 160 Wetboek van Strafvordering daar niet op. Het gaat om de verplichting voor degene die kennis heeft van een misdrijf om hiervan aangifte te doen. Hiervan zou in het geval van de bankmedewerker geen sprake zijn. De minister herhaalt dit in de nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer. Waarom is een bank in dit geval gehouden om aangifte te doen? Immers, de bank draagt er kennis van dat er gelden via zijn rekening worden overgemaakt naar Syrië. Is een bank dan niet verplicht hiernaar onderzoek te doen en melding hiervan te maken? Immers, de bank werkt mogelijk mee aan terrorismefinanciering. Graag een reactie van de minister.

In de nota naar aanleiding van het verslag van 24 januari 2018 aan de Tweede Kamer schrijft de minister "dat het nut van de voorgestelde uitbreiding van de aangifteplicht specifiek ligt in het aanspreken, in de zin van aansporen, van personen in de directe omgeving van daders van terroristische misdrijven, die op een gegeven moment op de hoogte komen van concrete plannen om een aanslag of ander terroristisch misdrijf te plegen. Zij moeten de druk van de samenleving voelen om daarvan aangifte te doen." Kan dan niet gewoon volstaan worden met een publiekscampagne of een campagne op doelgroepen met als strekking dat er een meldplicht is waarop een strafbedreiging is gesteld? Voor zover ik weet, wordt de Staatscourant door die doelgroepen beperkt gelezen. Of deze wetswijziging überhaupt bij de betrokkenen bekend wordt, is dus de vraag. Graag een reactie van de minister.

Dan kom ik bij het verruimen van de voorlopige hechtenis zonder ernstige bezwaren. Het voorstel is om artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering, vierde lid, aanzienlijk te verruimen, inhoudende dat bij een verdenking ter zake van een terroristisch misdrijf ernstige bezwaren niet zijn vereist voor een bevel tot bewaring en een eerste bevel tot gevangenhouding voor een termijn van ten hoogste 30 dagen. Dat is een verruiming van 14 dagen naar maximaal 44 dagen. Een verruiming van dit soort bepalingen geeft een aanzienlijk risico op langdurig voorarrest voor verdachten tegen wie uiteindelijk geen zaak bestaat, terwijl de risico's voor de betrokkenen groter worden. Er is een vergroot risico op het verlies van hun baan, uitkering of woning, nog afgezien van het feit dat de persoon 44 dagen van zijn vrijheid kan worden beroofd, naast de drie dagen inverzekeringstelling.

In het advies van de Nederlandse orde van advocaten schrijven de advocaten dat bij hen het beeld rijst dat de opsporingsdiensten, het Openbaar Ministerie en de reclassering, mogelijk door een gebrek aan mankracht, onvoldoende actief en proactief onderzoek doen en zich te veel laten leiden door het volgende raadkamermoment. Het kan echter niet zo zijn dat de oplossing voor dit gebrek aan mankracht en organisatie wordt gevonden in een langere vrijheidsberoving van de burger.

Ook de Afdeling advisering van de Raad van State schrijft in haar advies dat de redenen als genoemd voor de verruiming, niet van dien aard zijn dat voldaan is aan het vereiste van noodzaak voor de voorgestelde beperking van het recht op vrijheid. De afdeling verwijst in haar advies tevens naar de evaluatie uit 2014 van de Wet opsporing terroristische misdrijven. In een periode van vier jaar is in slechts vier terreurzaken voorlopige hechtenis bij terreurverdachten toegepast op basis van een verdenking om een mogelijke acute dreiging te verijdelen en om informatie te verzamelen. In geen van de zaken heeft de extra tijd vanwege de bewaring zonder ernstige bezwaren geleid tot het aannemen van ernstige bezwaren als een van de voorwaarden voor gevangenhouding of tot wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring. Wegens gebrek aan bewijs zijn de onderzoeken stopgezet. Om die reden verzocht de afdeling de regering de noodzaak van de uitbreiding alsnog dragend te motiveren en, als dit niet mogelijk is, daarvan af te zien.

Naar de mening van de SP-fractie is die nadere motivering zeer summier aangevuld. Als nadere aanvulling wordt door de regering in reactie op het advies van de Raad van State gegeven dat het zeer wel denkbaar is dat soms pas na weken van intensief onderzoek duidelijkheid ontstaat over de rol van bepaalde verdachten. Dit kan dan ook wel langer duren dan 44 dagen. De vraag of een uitbreiding noodzakelijk is, volgt voor de SP-fractie temeer uit de mededelingen van de minister aan de Tweede Kamer dat de huidige regeling tot dusver voldoende uitkomst bood en dat er in de afgelopen jaren geen terrorismeverdachten in vrijheid zijn gesteld bij gebrek aan ernstige bezwaren. Graag een reactie van de minister.

In de beantwoording door de minister op vragen van de GroenLinksfractie in de Tweede Kamer valt te lezen dat er na de evaluatie van 2014 over de periode 2007 tot en met 2011 niet is vastgelegd of er voorlopige hechtenis is toegepast zonder ernstige bezwaren. Daarmee kon ook niet gekeken worden in hoeveel van die zaken dit tot een veroordeling heeft geleid. Zou de minister kunnen toezeggen het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht de opdracht te geven naar de toekomst toe vast te leggen of in terreurzaken voorlopige hechtenis is toegepast waarin geen sprake was van ernstige bezwaren en of er in die zaken vervolging heeft plaatsgevonden, en de Eerste en de Tweede Kamer hierover jaarlijks te informeren? Graag een reactie van de minister.

In het advies van de Raad voor de rechtspraak schrijft de raad dat de rechter in dit soort gevallen voor een dilemma wordt geplaatst omdat hij op basis van summiere, voor hem niet toetsbare gegevens een ingrijpende beslissing moet nemen. Daarbij loopt de rechter het risico dat hij een onschuldige persoon voor lange duur van zijn vrijheid berooft dan wel een persoon die voor de maatschappij een ernstige bedreiging vormt, in vrijheid stelt. Zou de minister kunnen aangeven waar de rechter aan moet toetsen?

Dan nog even over de berichtgeving gisteravond in Nieuwsuur over de steun van Nederland in de afgelopen jaren aan terroristische organisaties in Syrië. De SP-fractie is over de berichtgeving zeer geschokt. Dit draagt niet bij aan het vertrouwen in de Nederlandse overheid, een overheid die enerzijds, onder meer met het onderhavige wetsvoorstel, verkondigt dat terrorisme en de steun aan terrorisme hard aangepakt moeten worden, maar anderzijds zelf steun lijkt te leveren aan dit terrorisme. Hoe ziet de minister dit? Kan een persoon op dit moment nog wel in voorlopige hechtenis worden genomen en gehouden en worden vervolgd en berecht, indien de Nederlandse Staat de terroristische organisatie waar de persoon zich bij heeft aangesloten in Syrië, heeft gefaciliteerd? Graag een reactie van de minister.

De SP-fractie ziet uit naar de reactie van de minister.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Wezel. Ik geef het woord aan mevrouw Strik.