Plenair Kox bij voortzetting Algemene politieke beschouwingen



Verslag van de vergadering van 30 oktober 2018 (2018/2019 nr. 5)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 22.16 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kox i (SP):

Mevrouw de voorzitter. Het waren algemene beschouwingen over de begroting voor het komende jaar, maar ook algemene beschouwingen van de fracties en de regering over de politiek-maatschappelijke ontwikkelingen in ons land en in de omgeving van ons land, zelfs de verre omgeving. Ik bedank de collega's voor hun inbreng en ik bedank de minister-president, bij wie ik toch moest denken aan dat mooie lied van Wim Kan: wat een spreker is die man, wat een spreker is die man. Ik meen dat oprecht. Het valt niet mee om urenlang deze Kamer te beantwoorden en iedereen het gevoel te geven: is de minister-president het met me eens, is hij het niet met me eens of zit het er ergens tussenin? Soms zit het ertussenin, en dat is ook heel goed, maar dat betekent niet dat tijdens deze Algemene Beschouwingen fracties van hun geloof vallen. Dat mag de minister-president ook niet verwachten van mijn fractie, de fractie van de SP.

Ik heb aangegeven waarom deze begroting niet de onze is, zeker niet in het licht van het feit dat wij met het Sociaal en Cultureel Planbureau constateren dat we te maken hebben met een ernstige uiteengroei van bevolkingsgroepen in de samenleving. De minister-president en ik zijn het erover eens dat dit niet alleen maar met een begroting opgelost kan worden, maar ik zou er toch graag, misschien binnenkort in de vorm van een beleidsdebat, een diepere discussie over hebben hoe het kan dat we zoveel mensen aan het kwijtraken zijn — met "we" bedoel ik alle politieke partijen. Deze mensen doen gewoon niet meer mee omdat, volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau, hun vertrouwen in de rechtspraak, de politie, de regering, het parlement en andere instituties zich de andere kant op ontwikkelt dan de andere delen van de samenleving met wie het beter gaat. Ik vind dat we daar diepgaand over zouden moeten nadenken. Wellicht kan de minister-president daar toch nog een reactie op geven.

We hebben nog veel te bespreken. We krijgen gelukkig ook nog veel momenten: de Algemene Financiële Beschouwingen binnenkort, de discussie over het Belastingplan en begrotingshoofdstukken waarover we mogelijk nog kunnen spreken. Ik maak nu kort de balans op voor onze fractie wat dit debat betreft. Ik ben blij dat ook de minister-president de zorgen deelt over het uiteengroeien van bevolkingsgroepen, dat hij zegt dat het een groot probleem is en dat het een verplichting is voor alle politieke partijen om er werk van te maken. De vraag is hoe we dat gaan doen.

Ik ben blij dat de minister-president in zijn eigen woorden liet weten dat hij baalde van ontsporingen in de bankensector en zei dat we ons die niet kunnen permitteren, zeker omdat de bankensector zo'n belangrijke rol speelt in de financiële dienstverlening, met een semipublieke functie. Ik ben blij dat er in de Tweede Kamer gesproken wordt over de wijze waarop ook strafrechtelijk opgetreden zou kunnen worden in dit soort zaken. Ik bezie graag hoe de discussies daar verder lopen.

We zijn het oneens gebleven over de operatie die de regering nu inzet met de vennootschapsbelasting na het falen van het dividendbelastingplan. De minister-president deed het min of meer voorkomen alsof er wat gegeven wordt en wat genomen wordt: verlaging van de vennootschapsbelasting maar ook verbreding van de grondslag. De cijfers die ik heb gegeven in reactie daarop geven aan dat het toch vooral het uitdelen van veel geld aan het grote geld is. Dat geld kan, zoals de minister-president ons steeds voorhoudt, maar op één manier uitgegeven worden. Dus als we aan het grote geld geven, kan het niet gegeven worden aan de grote noden van de samenleving. Dat is een politieke keuze die deze regering mag maken, leunend op een buitengewoon kleine meerderheid, maar het is niet de keuze die mijn fractie maakt. Ik ben blij dat meer fracties in deze Kamer zeggen: sorry, meneer de minister-president, maar hierin gaan we niet met u mee. Ik ben erover teleurgesteld en, nog belangrijker, grote delen van de bevolking zijn erover teleurgesteld dat het geld toen de afschaffing van de dividendbelasting niet doorging zo makkelijk, bijna in een handomdraai, alsnog terechtkwam daar waar veel mensen vonden dat het niet thuis had moeten horen.

Mevrouw de voorzitter. Ik ben teleurgesteld over iets wat deze hele Kamer aangaat: de zwakke wijze waarop het kabinet vervolg geeft aan hier breed aangenomen moties. Ik noem eerst de motie-Ganzevoort, over het vaststellen van een sociaal minimum op de BES-eilanden. We hebben die motie in 2016 aangenomen, maar nu zegt de minister-president: we hopen er in de zomer weer iets meer over te kunnen vertellen. Ik vind niet, meneer de minister-president, dat met de schaarse moties die hier worden aangenomen zo kan worden omgesprongen. Straks zijn we drie jaar verder en dan hebben we nog steeds niks, maar we hebben het over 25.000 mensen van ons Koninkrijk, die een recht wordt onthouden dat andere mensen in het Koninkrijk wel hebben. Graag de vraag of het echt niet spoediger kan, op z'n minst in het eerste kwartaal van komend jaar.

Ik ben ook erg teleurgesteld over het vervolg dat de regering nog niet gegeven heeft aan een motie die hier vorig jaar aangenomen is over het bepalen van een reductiedoelstelling inzake het tegengaan van kinderarmoede. Die motie was al een vervolg op een motie die anderhalf jaar daarvoor door deze Kamer aangenomen werd en die geresulteerd had in een uitgebreid SER-rapport. Nu zegt de minister-president: we doen ons best en reken er maar op. Ik vind echt dat we tegen de regering mogen zeggen dat we daar teleurgesteld over zijn en dat we vinden dat er vaart gemaakt moet worden. Daarover wil ik de volgende motie indienden, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:

Door de leden Kox, Strik, Van Leeuwen, Schalk, Ester, Nagel, Koffeman, Kuiper, Sent en Ten Hoeve wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

stelt vast dat de opeenvolgende moties-Van Apeldoorn c.s. en Kox c.s., van maart 2016 en december 2017 (34300, P en 34775, D), betreffende een SER-onderzoek aangaande kinderarmoede en het formuleren van reductiedoelstellingen betreffende kinderarmoede met een ruime meerderheid zijn aangenomen;

stelt met teleurstelling vast dat deze reductiedoelstelling er nog steeds niet is;

constateert dat de kinderarmoede, ondanks de economische voorspoed, nog volop aanwezig is;

verzoekt de regering om uiterlijk in het eerste kwartaal van 2019 deze reductiedoelstelling te formuleren, opdat daaraan gekoppeld beleid ter terugdringing van kinderarmoede daadwerkelijk in gang gezet kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter C (35000).

De heer Kox (SP):

Die motie kan dus gezien worden als ondersteuning van beleid, voor zover de minister-president bedoelde dat dit ook in het komende eerste kwartaal zal gaan gebeuren. Anderzijds is het een steuntje en een zet in de rug om te zeggen: luister, als je afspraken maakt met deze Kamer, en zo beschouw ik moties die breed aangenomen worden toch, moeten ze ook uitgevoerd worden. We zijn hier geen motiecircus zoals de overkant soms lijkt, dus als deze Kamer iets zegt, vinden we dat er iets mee gedaan moet worden.

Mevrouw de voorzitter. Blij ben ik tot slot wel met de opmerkingen die de minister-president heeft gemaakt, ook naar aanleidingen van opmerkingen van onze kant, over de grote zorgen over het mogelijk teloorgaan van het verdrag over middellangeafstandskernrakketten en een terugkeer daarvan in Europa. Het is werkelijk ontzettend belangrijk dat kleine maar belangrijke landen als Nederland — de minister-president heeft dat in zijn betoog aangegeven — nu hun stem laten horen. We hebben niet zoveel ruimte. Wij zijn niet degene die het verdrag hebben gemaakt. Dat zijn Rusland en de Verenigde Staten. Maar ik vind wel dat wij er, ook gezien ons verleden hier in Nederland rondom de plaatsing van langeafstandsrakketten, alle belang bij hebben om al het mogelijke te doen om de teloorgang van dit verdrag te voorkomen. Ik vind die toezegging erg belangrijk. Ik heb overwogen om daar een motie over in te dienen, maar ik vond dat de minister-president meer dan duidelijk was. Ik hoop wel dat hij de Kamer op de hoogte wil houden van de ontwikkelingen op dat front, want nog één keer: ik maak me niet over veel dingen ongerust, maar als dit verdrag naar de gallemieze zou gaan — om het maar oneerbiedig te zeggen — dan zou dat buitengewoon slecht zijn voor alles wat bereikt is na het einde van de Koude Oorlog. Ik ben blij dat de minister-president daarover duidelijke woorden heeft gesproken. Het is toch mooi om aan het einde van zo'n debat die belangrijke conclusie te mogen trekken.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kox. Ik ben u nog de woorden verschuldigd dat de motie van de heer Kox voldoende is ondertekend. Bij dezen.

Ik geef het woord aan de heer Brinkman. Hij heeft zes minuten.