Plenair Van Bijsterveld bij behandeling Belediging van bevriende staatshoofden



Verslag van de vergadering van 12 maart 2019 (2018/2019 nr. 21)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.47 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Van Bijsterveld i (CDA):

Voorzitter. Allereerst past mij een felicitatie aan het adres van de initiatiefnemer die met zijn voorstel nu deze Kamer bereikt heeft.

Onze Koning heeft een bijzondere positie in ons staatsbestel en in onze samenleving. Hij is geenszins een gewone burger. Hij vervult — op grond van onze constitutie — als staatshoofd het hoogste ambt in ons land. De Koning bevordert de nationale eenheid en representeert het Koninkrijk der Nederlanden en alle Nederlanders. Een ambt dat met bijpassende waardigheid is omkleed en dat ook behoort te zijn.

Met het onderhavige wetsvoorstel ligt bij deze Kamer de vraag voor of de waardigheid van het koningschap door een aparte delictsomschrijving moet worden beschermd tegen opzettelijke belediging of dat belediging van de Koning gelijk zou moeten worden gesteld met belediging van "gewone" burgers. De initiatiefnemer beoogt het laatste.

Voorzitter. Laat ik constructief beginnen. Het wetsvoorstel introduceert een passender strafbedreiging voor majesteitsschennis. De huidige maximale strafbedreiging staat niet in verhouding tot de aard en de ernst van het delict. Daarover bestaat dus consensus. Maar, voorzitter, dat was het dan ook meteen wat betreft de gelijkgezindheid.

Op zich vindt mijn fractie het nog wel een aardige gedachte dat toepasselijkheid van de strafuitsluitingsgrond "deelname aan een maatschappelijk debat" voortaan ook voor belediging van de Koning expliciet uit de wet volgt. Noodzakelijk is dit echter niet, want de rechter toetst namelijk al ten volle of veroordeling wegens majesteitsschennis verenigbaar is met de vrijheid van meningsuiting. Daartoe verplichten ook het EVRM en de jurisprudentie van het Straatsburgse Hof.

Volgens de initiatiefnemer zou het noodzakelijk zijn het afzonderlijke verbod op majesteitsschennis te doen laten vervallen, omdat de vrijheid van meningsuiting en de mogelijkheden tot het voeren van een maatschappelijk debat anders onaanvaardbaar zouden worden beperkt. De initiatiefnemer verwijst in dat verband telkens naar het zogenoemde "chilling effect". Burgers zouden zich niet geheel vrij voelen om gebruik te maken van de vrijheid van meningsuiting uit angst voor dreigende sancties. Naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie is het echter een groot misverstand om te denken dat kritische burgers de mond wordt gesnoerd door het huidige verbod.

De leden van de CDA-fractie hebben de initiatiefnemer in dit verband verzocht enkele voorbeelden te geven van uitingen die een veroordeling hebben opgeleverd. De initiatiefnemer heeft die niet gegeven. Had hij dat wel gedaan, dan was voor een ieder evident geweest dat het argument van een "chilling effect" geen enkel doel treft. Ik verwijs de initiatiefnemer naar de gepubliceerde jurisprudentie met betrekking tot het verbod op majesteitsschennis zoals weergegeven in het voortreffelijke artikel van Jasper van Uden met de titel Het verbod op majesteitsschennis in de moderne democratische rechtsstaat dat afgelopen zomer werd gepubliceerd in het Tijdschrift voor Constitutioneel Recht. (J.E. van Uden, Het verbod op majesteitsschennis in de moderne democratische rechtsstaat, TvCR 2018/3 (juli 2018), p.221-234).

Mijn fractie ziet in de in dit artikel geanalyseerde jurisprudentie een consistent beeld. Ik zal de desbetreffende uitingen hier niet citeren, want het zijn zulke akelige teksten dat ik deze hier niet over mijn lippen wens te krijgen. Het gaat in elk geval telkens om onmiskenbaar beledigende en onnodig kwetsende en grievende uitingen die geen enkele bijdrage leveren aan een maatschappelijk debat. De rechter oordeelde — geheel terecht — dat van enige beschermingswaardigheid geen sprake was.

Daarnaast maakt ook het onderhavig wetsvoorstel helemáál niet duidelijker wanneer een beledigende uiting over de Koning nu wel of niet strafbaar is. Ook bij de beoordeling van commune beledigingsdelicten is het aan de rechter om af te wegen of sprake is van een uiting die de grens van het toelaatbare heeft overschreden. De rechter beoordeelt dat aan de hand van de uitlating zelf, de context waarin die uitlating is gedaan en de vraag of er in dat specifieke geval een rechtvaardigingsgrond voor de uiting bestond, bijvoorbeeld omdat die uiting is gedaan in het kader van een maatschappelijke discussie.

Voorzitter. Het moge duidelijk zijn dat mijn fractie in het geheel niet overtuigd is door de argumenten die de initiatiefnemer heeft aangevoerd voor de gedeeltelijke gelijkstelling van majesteitsschennis met de commune beledigingsdelicten.

Daarenboven ziet mijn fractie zowel in de huidige als in de voorgestelde regeling een materieel hiaat, namelijk in het regime ten aanzien van de geabdiceerde Koning. De geabdiceerde Koning wordt immers beschermd noch door de huidige bepalingen van afgeleide majesteitsschennis noch door de voorgestelde regeling in artikel 266 aanhef en onder 1 Strafrecht. Is de minister bereid te bevorderen dat via wetgeving in dit hiaat voorzien wordt?

Voorzitter! Ik rond af. De Koning verdient naar het oordeel van de CDA-fractie extra bescherming door middel van een afzonderlijke delictsomschrijving. Dat beperkt de vrijheid van meningsuiting niet in verdergaande mate dan onderbrenging van de majesteitsschennis bij de commune beledigingsdelicten. Van de afzonderlijke delictsomschrijving gaat bovendien een duidelijk signaal uit: een grove aantasting van de goede naam en eer van de Koning en zijn naaste familie — en daarmee van de koninklijke waardigheid en de waardigheid van dit land: dat willen wij niet.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van Bijsterveld. Ik geef het woord aan de heer Diederik van Dijk.