Plenair Essers bij behandeling Pakket Belastingplan 2020



Verslag van de vergadering van 9 december 2019 (2019/2020 nr. 11)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 21.03 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Essers i (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Graag wens ik collega Geerdink van harte geluk met haar maidenspeech en wens ik haar veel plezier en succes met het vervolg van haar Kamerlidmaatschap.

Het is mij een grote eer en genoegen om na drie periodes als senator, van 2003 tot 2015, en een Eerste Kamervrije periode van 2015 tot 2019, thans als herintreder weer op deze plaats het woord te mogen voeren, en dan nog wel over het door mij zo geliefde terrein van het belastingrecht. Veel dingen veranderen, ook in deze Kamer, maar gelukkig niet de sfeer van collegialiteit en de altijd bestaande bereidheid bij uw medewerkers om ons te ondersteunen. Ik kijk dan ook uit naar de verdere continuering van mijn Kamerlidmaatschap.

Voorzitter. Fortiter in re, suaviter in modo. Sterk in de zaak, soepel in de uitvoering. Dat was lang geleden het motto van de aan het eind van de jaren zestig van de vorige eeuw opgeheven Rijksbelastingacademie. Dat motto is feitelijk ook altijd de lijfspreuk van de Nederlandse Belastingdienst geweest. Met dat eerste onderdeel, sterk in de zaak, zit het wel goed bij dit kabinet. Dat blijkt ook uit dit belastingpakket, waarvan wij in het bijzonder de tot stand gebrachte lastenverlichting zeer op prijs stellen, met dank ook aan de minister van Financiën.

Maar hoe zit het met het tweede onderdeel, soepelheid in de uitvoering? Deskundigheid en volharding, gepaard aan redelijkheid in de uitvoering en toegankelijkheid: daar heeft de Belastingdienst tot ver buiten de eigen landsgrenzen altijd veel lof mee geoogst. Als je echter kennisneemt van de ernstige problematiek rondom de uitvoering van de toeslagen, blijkt het met de soepelheid in de uitvoering niet best te zijn gesteld, om maar eens een understatement te gebruiken. Ofschoon de dienstleiding kennelijk wist dat er ouders waren aan wie de kinderopvangtoeslag werd onthouden, hoewel ze te goeder trouw waren, moesten deze toch maar onder de kwaden lijden, als was het onvermijdbare collateral damage in een oorlogssituatie. In combinatie met de rigide regeling van deze toeslag was daardoor de menselijke maat ver te zoeken, met alle gevolgen van dien.

Nog voor het zomerreces begon, heeft deze Kamer ook de naweeën van andere fouten van de Belastingdienst in de toeslagensfeer onder ogen gezien. Dat was bij het kindgebonden budget. Ook daarbij was lange tijd geen sprake van een soepele uitvoering van dit budget en van het rechtzetten van door de fiscus gemaakte fouten. Van een volledig herstel is nog altijd geen sprake. Fouten die langer dan vijf jaar geleden zijn gemaakt, worden namelijk niet gecompenseerd. Daarvoor worden gedupeerden naar de burgerlijke rechter verwezen.

Voorzitter. Waar komt deze hardvochtige houding vandaan? Wellicht uit een te sterk doorgeslagen houding om fraude en het ontgaan van belasting aan te pakken? Dat zou kunnen, maar kan allerminst als een rechtvaardiging dienen. Het wordt dan ook de hoogste tijd om na te denken over het ontvlechten van de Dienst Toeslagen en de Belastingdienst en van het indien mogelijk verplaatsen van geldstromen van de individuele burgers naar uitkerende instanties, zoals zorgverzekeraars en woningcorporaties. Wij wachten met spanning de resultaten van thans lopende onderzoeken af en hopen daarover spoedig met de staatssecretaris te beraadslagen. Graag vernemen wij van de staatssecretaris welke cultuurwijzigingen bij de Belastingdienst worden nagestreefd en wat er is gebeurd met de aanbevelingen van het rapport-Borstlap/Joustra.

De heer Crone i (PvdA):

Ik ben heel blij met deze opstelling van het CDA. Ik zei net dat juist het CDA heel graag marktconforme prijzen wilde voor de zorg, de kinderopvang enzovoorts. Dat heb je dan niet meer. Daar ben ik blij om. U geeft de oplossing die ik ook aangaf: doe het rechtstreeks via de instellingen.

De heer Essers (CDA):

Het een hoeft het ander niet uit te sluiten. De omvang van de toeslagen die naar die instanties leidt, is natuurlijk een verhaal dat je nog best kunt voortzetten. Dus het behoeft niet per se te betekenen dat je dan een bedrag los van de individuele situatie aan die instantie doet toekomen. Waar het om gaat, is dat je burgers niet geld doet toekomen dat naderhand teruggevorderd moet worden.

De heer Crone (PvdA):

Het is van tweeën een. Of de instellingen krijgen het geld en dat zegt u ook en daar ben ik het mee eens. Die moeten concurreren om de beste kwaliteit, want je gaat met je kind naar de beste kinderopvang die je in de buurt kan vinden, maar dan is het niet meer inkomensafhankelijk, want je kunt niet vragen dat private instellingen het loonstrookje gaan controleren.

De heer Essers (CDA):

Het is inderdaad een van de complicaties dat je privacygevoelige informatie hebt. Dat zal je moeten afwegen tegen de voor- en nadelen van het huidige systeem. Ik zeg ook niet dat dat dé oplossing is. Het gaat mij erom dat het voor de hand lijkt te liggen om in plaats van miljoenen burgers geld te geven dat eigenlijk een soort voorschot is, dat te concentreren bij één instantie.

De heer Crone (PvdA):

We hebben maar een handvol zorgverzekeraars in dit land. Je kunt de populatie zo zien. De laagbetaalden betalen relatief veel en dan maak je op basis daarvan een verantwoorde schatting en compenseer je hun en dan is de premie voor iedereen veel lager. Dus er zijn oplossingen voor. Ik ben blij dat u weer in het goede kamp zit.

De heer Essers (CDA):

Graag gedaan.

De bij een oorlogssituatie passende retoriek van collateral damage en de daarbij horende mentaliteit, zie je ook terug bij een tweetal wetsvoorstellen die deel uitmaken van het belastingpakket dat wij vandaag en morgen behandelen. Deze wetsvoorstellen, de bronheffing op rente en royalty's alsmede ATAD 2, worden door de regering "prohibitieve heffingen" genoemd. Daarmee bedoelt men heffingen die, als het goed is, budgettair niets zullen opleveren omdat belastingplichtigen er wel voor zullen waken om ermee te maken te krijgen. Dat mag zo zijn, het blijft echter toch goed voorstelbaar dat bedrijven in de praktijk wel degelijk met deze heffingen kunnen worden geconfronteerd. Zeker, fraude en agressieve belastingontwijking moeten worden tegengegaan, daar is ook de CDA-fractie van overtuigd en daarin steunt zij de staatssecretaris, maar door de gecompliceerdheid van de desbetreffende bepalingen zou je er ook als bonafide bedrijf zomaar mee te maken kunnen krijgen. Alle ondernemingen moeten bij alle intraconcern rente- en royaltybetalingen nagaan en vastleggen of de conditionele bronbelasting wel of niet van toepassing is. Leidt dit niet tot een disproportionele uitvoeringslast, zo vraag ik de staatssecretaris. Is overigens bij de Wet bronbelasting de kans niet groot dat deze wet volgend jaar, nog voordat zij is ingevoerd, weer dient te worden aangepast naar aanleiding van de afspraken in de OESO over pijler 2? Waarom niet een jaar gewacht met deze wet? Vindt de staatssecretaris ook niet dat nu de OESO zich steeds meer gaat bemoeien met de verdeling van heffingsrechten, nadrukkelijke betrokkenheid van het parlement vooraf gewenst is, als het gaat om de beoordeling en acceptatie van OESO-voorstellen?

Ook is het niet ondenkbaar dat, ook al doe je zaken met of vanuit een land dat bekendstaat als een tax haven, dit toch reële activiteiten kunnen zijn. Dat je dan de uit deze heffingen voortvloeiende belasting zult moeten betalen, is één ding, maar je loopt ook het risico dat je dan tegen dubbele heffing aanloopt. Als dit zich voordoet, is daar volgens de regering niets aan te doen, sterker nog, zij wil er ook niets aan doen. Zij ziet geen ruimte om in prohibitieve heffingen voorzieningen in te bouwen die dubbele heffing voorkomen; mevrouw Geerdink wees daar ook al op. Eigen schuld, dikke bult. Maar past een dergelijke hardheid wel bij de overheid die we voor ogen hebben? Hoeven eisen van proportionaliteit en redelijkheid bij dit soort wetgeving niet meer te worden gesteld? Past het niet bij de waardigheid en integriteit van de overheid om daar nu net wel rekening mee te houden, al was het maar om te voorkomen dat bonafide belastingplichtigen extra hard worden getroffen?

Als je als overheid belastingplichtigen en hun adviseurs bekritiseert om hun gebrekkige morele standaarden, betekent dat dan dat je als overheid je eigen standaarden van behoorlijke wetgeving en behoorlijk bestuur, waaronder het proportionaliteitscriterium, maar moet vergeten? Moet je als overheid niet op zijn minst ernaar streven om in de uitvoering dubbele heffing zo veel mogelijk te voorkomen? Graag vernemen we de visie van de staatssecretaris hierover.

In dit verband maken wij ons ook zorgen over de toekomstige rol van de rechter. Als de wetgever aangeeft dat het primaire belang van bepaalde heffingen is om te voorkomen dat bepaalde situaties zich gaan voordoen en dat bij het navolgen van dat doel ook dubbele heffing is geoorloofd, kan de rechter dan deze kennelijke bedoeling van de wetgever negeren als hij in de toekomst over geschillen over deze heffingen moet beslissen? Heeft de rechter volgens de staatssecretaris nog wel ruimte voor een op redelijkheid en billijkheid gebaseerde benadering als de wetgever dit bewust heeft uitgesloten in zijn ijver om belasting ontgaan tegen te gaan? En is er nog wel plaats voor horizontaal toezicht, gebaseerd op meer gelijkwaardigheid tussen de Belastingdienst en bedrijven en hun adviseurs, als diezelfde overheid zich zo onverzoenlijk opstelt? Kun je dan niet een soortgelijke reactie van burgers en hun adviseurs terugverwachten?

In dit kader wijzen wij ook op de neiging van de regering om iedere keer als een antimisbruikrichtlijn een lidstaat de ruimte biedt voor verschillende opties, consequent de voor belastingplichtigen meest bezwarende optie te kiezen en soms zelfs verder te gaan dan de richtlijn toestaat. Is dat niet onnodig schadelijk voor de Nederlandse concurrentiepositie, zo vragen wij de staatssecretaris. Kan er in dit verband al iets over gezegd worden of de pogingen van Nederland om een beter imago in Brussel te bereiken al effecten hebben opgeleverd? Kan er al iets meer worden gezegd over de kwantitatieve meting van de effectiviteit van de Nederlandse maatregelen op het gebied van belastingontwijking?

En vinden wij het nu werkelijk de taak van de belastinginspecteur om de naam van een belastingadviseur die een bestuurlijke vergrijpboete heeft gekregen publiekelijk bekend te maken? Leidt dergelijke naming-and-shaming niet feitelijk tot een beroepsverbod en betekent het daardoor voor betrokkenen niet een veel grotere sanctie dan de in eerste instantie opgelegde bestuurlijke boete? Dit gaat nog verder dan het strafrecht. Moeten dit soort zaken niet primair worden overgelaten aan het interne tuchtrecht van de beroepsgroepen van belastingadviseurs zelf? Begrijp ons niet verkeerd: het publiek moet worden gewaarschuwd tegen malafide adviseurs. Maar moet de inspecteur dit doen of de genoemde beroepsorganisaties? Wij pleiten ervoor om dit pas in extreme gevallen op het bordje van de inspecteur te leggen, bijvoorbeeld bij niet bij een beroepsorganisatie aangesloten adviseurs die herhaaldelijk de fout in gaan. Graag een reactie van de staatssecretaris.

De heer Vendrik i (GroenLinks):

Zou de heer Essers ook vinden dat hier een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid ligt voor de beroepsgroep zelf? De OESO heeft ingegrepen. Ik noem de Panama Papers: het mondiale circuit van belastingontwijking is totaal uit de hand gelopen. Daarin hebben de adviseurs een betekenisvolle rol gespeeld. Wordt het niet eens tijd voor een, ik zou bijna zeggen in CDA-termen, ethisch reveil in deze sector? En voor het besef dat er ook een andere kant is aan de belastingadviespraktijk, een maatschappelijke kant, die veel sterker tot uitdrukking zou mogen komen in het gesprek, de discussie, de moraliteit van de sector?

De heer Essers (CDA):

Ik kan de heer Vendrik verzekeren dat dit ethisch reveil allang in gang is gezet. Men is er echt van overtuigd dat advisering om een zo laag mogelijke belastingdruk te realiseren, en dat op een heel agressieve wijze, allang passé is. In zoverre heeft dit wetsvoorstel ook wel gewerkt, want de beroepsorganisaties hebben nadrukkelijk aangeboden om dit zelf ter hand te nemen. Ze hebben echt een goed ontwikkeld tuchtrecht. Daar kan best nog een tandje bovenop worden gezet, maar het is echt niet zo dat zij zich opstellen als een groep die alleen maar uit is op belastingvermijding. We hebben belastingadviseurs in dit land heel hard nodig, om het ingewikkelde stelsel überhaupt uitvoerbaar te maken. Dus ik zou zeggen: de dialoog tussen de Belastingdienst en de belastingadviseurs moet ook op dit terrein vooral worden gecontinueerd. Dat is in ons aller belang.

Iets soortgelijks, voorzitter, geldt voor de verplichting die adviseurs wordt opgelegd om adviezen op het terrein van grensoverschrijdende constructies op straffe van hoge sancties tijdig te melden aan de fiscus. Wordt het toch al niet meer bestaande machtsevenwicht tussen adviseur en inspecteur hiermee niet verder uit het lood geslagen, in het voordeel van de laatste? Dreigt hier niet het risico van het sneller toestaan van fiscale wetgeving met terugwerkende kracht, ook al zegt de regering in de memorie van antwoord dat het beleid op dit vlak ongewijzigd blijft? Is hier niet toch een risico dat die wetgeving met terugwerkende kracht sneller aan de orde gaat komen?

In dit verband vragen wij de staatssecretaris om toch nog maar eens te bevestigen dat de rol van een inspecteur een heel andere is dan die van een adviseur. De laatste behartigt binnen de grenzen van wet- en regelgeving de belangen van zijn of haar cliënt. Die belangenbehartiging bestaat meestal uit zorgen dat de cliënten van de adviseur compliant zijn en niet meer belasting betalen dan strikt nodig is. Ik zeg daarbij met nadruk: dit mag het toepassen van morele standaarden door belastingbetalers en hun adviseurs naar onze mening zeker niet uitsluiten. Maar de rol van een inspecteur is bovenal een magistratelijke. De inspecteur moet niet een zodanige opstelling kiezen dat er zo veel mogelijk belastinggeld moet worden geïnd, als ware hij of zij een tollenaar of belastingpachter uit lang vervlogen tijden. De inspecteur moet zich opstellen als een rechter. Daarbij staat de vraag centraal hoe een rechter over de in geschil zijnde situatie zou beslissen, rekening houdend met doel en strekking van de desbetreffende wetgeving.

Voorzitter. Behalve een redelijke overheid heeft de burger ook recht op een betrouwbare overheid. Voorspelbaarheid van wetgeving is een belangrijk kenmerk van de rechtsstaat. In hoeverre is hier nu sprake van, als de staatssecretaris in februari van dit jaar op Tweede Kamervragen nog meedeelt dat er geen reden is om aan de in het vorig jaar toegezegde verlaging van de vennootschapsbelastingtarieven te tornen, terwijl hij daar in september van hetzelfde jaar weer op terugkomt? Daarbij gaat het ons echt niet in de eerste plaats om de multinationals, maar vooral om het mkb, dat ook heeft mogen rekenen op het nakomen van deze toezegging, ook al gaat dan de verlaging van het lage Vpb-tarief wel door in het oorspronkelijk aangekondigde tempo. En datzelfde mkb heeft wel degelijk ook last van de reeds ingegane verbredingen van de grondslag in de vennootschapsbelasting ter compensatie van die tariefverlaging, in de vorm van minder verliesverrekeningsmogelijkheden en verdere beperkingen op de afschrijving van vastgoed in eigen gebruik. Hoe kijkt de staatssecretaris hiertegen aan?

Een soortgelijk fenomeen doet zich voor bij box 3. Dat is al vaker aangehaald. Kleine spaarders zijn al lange tijd de dupe van het onrecht veroorzaakt door box 3, erin bestaande dat ze jarenlang werden geacht een rendement te hebben behaald van 4%, terwijl dat feitelijk onhaalbaar was, behalve als men bereid was grote beleggingsrisico's te lopen. De wetswijziging van 2017 heeft dat onrecht ten dele gerepareerd, zij het alleen voor de toekomst, niet voor het verleden. Dat laatste, reparatie met terugwerkende kracht, is onlangs wel bepleit door de parlementaire advocaat. In het nieuwe systeem per 2017 werd weer een nieuw onrecht geïntroduceerd met de fictie dat hoe meer vermogen je hebt, je des te meer wordt geacht risicovol te beleggen, met als gevolg een hoger fictief rendement. Op veel spaarders is deze fictie helemaal niet van toepassing. De Hoge Raad heeft box 3, althans zoals deze er vóór 2017 uitzag, in zijn arrest van 14 juni van dit jaar onder omstandigheden in strijd geacht met artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM. Er zijn sterke aanwijzingen dat een soortgelijk oordeel dreigt voor de situatie na de wetswijziging van 2017. Het spreekt voor zich dat de burgers dus verwachten dat de overheid iets gaat doen aan dit onrecht.

Wij prijzen deze staatssecretaris omdat hij daadwerkelijk een alternatief stelsel voor box 3 heeft bedacht en aangekondigd, zij het dat er nog heel wat losse eindjes aan vastzitten; daar gaan we het ongetwijfeld nog over hebben. Problematisch is dat dit alternatieve stelsel pas op z'n vroegst op 1 januari 2022 kan worden ingevoerd. Wij betreuren het dat het niet mogelijk lijkt te zijn om voor de tussenliggende jaren 2020 en 2021 alvast een tegemoetkoming in box 3 op te nemen. Aangedragen alternatieven, ook door ons, zoals een tijdelijke verhoging van de algemene vrijstelling, de introductie van een drempelvrijstelling of het aanpassen van de spaar- en beleggingstranches in box 3, sneuvelen volgens de staatssecretaris ofwel op uitvoeringstechnische bezwaren, omdat dit zogenoemde structuurwijzigingen zijn die kennelijk niet op korte termijn kunnen worden ingevoerd, dan wel op budgettaire bezwaren. Als dat zo is, resteert niets anders dan wachten op een mogelijke, overigens nog lang niet zekere structuurwijziging in 2022.

Naar onze mening is dit onwenselijk. Wij dagen de staatssecretaris en zijn ambtenaren daarom uit om in dit debat met een creatieve tijdelijke oplossing te komen om uit deze impasse te komen. Daarbij vragen wij hem ook om uit te leggen of het nu werkelijk zo is dat elke aanpassing van het stelsel die verdergaat dan een verhoging van de algemene vrijstelling, als een structuurwijzing wordt gezien die pas over twee jaren kan worden ingevoerd. Dat kunnen we ons nog wel voorstellen bij de gecompliceerde structuurwijziging, zoals onlangs voorgesteld door de staatssecretaris, waarin ook antimisbruikbepalingen zijn opgenomen. Maar geldt dit ook voor bijvoorbeeld de tijdelijke invoering van een simpele drempelvrijstelling, al dan niet met een aanpassing van de spaar- en beleggingstranches?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Nu we in de sfeer van uitdagingen terechtkomen, doe ik graag mee. Mag ik de heer Essers uitdagen om mee te denken met het idee — het budgettair neutrale idee, want dan helpen we de staatssecretaris; er gaat volgend jaar en het jaar daarop toch al veel lastenverlichting de deur uit — om een hogere heffingsvrije voet te combineren met een progressief tarief, bijvoorbeeld vanaf 1 miljoen euro? Dat zou ongeveer rond kunnen lopen. Deal?

De heer Essers (CDA):

Ik ben het niet altijd eens met de heer Van Strien, maar op dit punt wel heel erg. Ik vind het moeilijk om budgetneutraliteit hier per se voorop te stellen. We hebben als overheid — ik spreek even in het algemeen — namelijk te veel geheven. We zijn ervan uitgegaan dat mensen een rendement hebben van 4%, terwijl ze dat lange tijd niet konden halen. Ik ben er niet voor om allerlei gaten in de begroting te schieten. Vooropgesteld, een verhoging van de vrijstelling zal veel kou uit de lucht halen. Vanwege dat budgettaire argument zou ik er een drempelvrijstelling van willen maken, omdat je dan boven een bepaalde grens die vrijstelling niet meer hebt. Dat progressieve spreekt mij niet zo aan.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dan komen we niet verder. Als de heer Essers de staatssecretaris uitdaagt om met maximale creativiteit over de brug te komen — ik geloof onmiddellijk dat dat allang gebeurd is — mag ik van de heer Essers verlangen dat hij ook een stapje zet. Als die vermogensrendementsheffing moet worden aangepast — het liefst per 1 januari 2021 en niet een jaar later — moeten we toch kijken of we samen die puzzel kunnen rondbreien.

De heer Essers (CDA):

Ik ben altijd bereid om mee te denken en op basis van verschillende budgettaire gevolgen te kijken wat nou de beste oplossing zou zijn. Maar ik leg de bal nu toch primair bij het ministerie van Financiën. We hebben al een aantal creatieve voorstellen gedaan. De staatssecretaris zegt dat hij structuurwijzigingen niet kan uitvoeren. Het gaat ons erom dat ze zo snel mogelijk per 2020 worden uitgevoerd. Het budgettaire argument speelt dan minder mee. Een verhoging van de algemene vrijstelling stuit op te grote budgettaire consequenties. Daar zul je dus iets anders voor moeten bedenken.

De voorzitter:

Meneer Vendrik, derde.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Maar de oplossing daarvoor werd zojuist door de heer Essers al meteen van tafel geveegd. Doe iets extra's voor die hoge rendementen. Ik zeg er meteen bij: dat gaat niet zozeer over de spaartegoeden van mensen, want die komen vaak niet aan die grens, nee, het gaat over beleggers. We weten heel goed wat box 3 al sinds de jaren negentig doet: totaal negeren van alle vermogenswinsten. Die zijn wel degelijk geboekt, op één jaar na, het jaar 2008, waar de heer Van Strien het over had. Daar kijkt de fiscus niet naar. Daar is nooit geheven. Daar is nooit sprake van fair share. Zouden we dan misschien een keer een klein beetje een progressief tarief rond de fiscale behandeling van vermogen kunnen accepteren? Al is het maar tijdelijk op weg naar een definitieve oplossing met de bouwstenen die we dit voorjaar in de hand hebben.

De heer Essers (CDA):

Ik ga nog een stapje verder. Er is al een soort progressie in box 3. Naarmate het hoger wordt, wordt het forfaitaire rendement ook hoger. Er zitten spaar- en beleggingstranches in de verschillende boxen van box 3. Ik kan me voorstellen dat we die spaartranche wat uitbreiden en die beleggingstranches wat verminderen in de eerste box en dit omdraaien in de tweede box van box 3, zodat er wat compensatie is. Het gaat mij te ver, dat wil ik nogmaals benadrukken, dat we tot de laatste euro compensatie moeten bieden voor het onrecht dat mensen gedurende vele jaren is aangedaan. Ik ben best bereid om, als het echt nodig is, in die spaar- en beleggingstranches wat variatie te creëren.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Essers (CDA):

Wij danken de staatssecretaris voor zijn toezegging in de nota naar aanleiding van het verslag bij het Belastingplan 2020 dat in het geval het Europese Hof voor de Rechten van de Mens box 3 voor de jaren 2013 en 2014 in strijd acht met artikel 1 EP EVRM en in dat kader een financiële genoegdoening voor de jaren 2013 en 2014 toekent aan de indieners van die klacht, deze tegemoetkoming overeenkomstig wordt toegekend aan alle belastingplichtigen die onder de massaal bezwaarprocedure vallen. Het valt alleen op dat de staatssecretaris de jaren 2013 en 2014 specifiek noemt. Ik ga ervan uit dat die toezegging ook geldt voor de jaren 2015 en 2016. Ik vraag de staatssecretaris om dat te bevestigen.

In het kader van de zorgen van de afvalsector over het in de afvalstoffenbelasting betrekken van buitenlands afval, hebben wij met instemming kennisgenomen dat het kabinet in gesprek is met deze sector over alternatieve maatregelen voor de toekomst en het meer toekomstbestendig maken van het afvalbeheersysteem in Nederland. Wij verzoeken de staatssecretaris toe te zeggen dat hij de Kamer op de hoogte houdt van de voortgang van dit overleg.

Voorzitter. Wij hebben grote zorgen over de disproportionele gevolgen van de voorgenomen verhoging van de opslag duurzame energieheffing voor een aantal bedrijfssectoren, waaronder vooral de glastuinbouw, maar ook de voedselverwerkende industrie, papier en chemie. Ook het mkb kan hierdoor worden getroffen. De extra kosten kunnen oplopen tot maar liefst €130.000 per jaar! Een stijging van het tarief van 177%. Zowat alle woordvoerders hebben hierop gewezen tot dusverre. Dreigt ook hier niet de menselijke maat uit het oog te worden verloren? In de beantwoording van onze vragen verwijst het kabinet consequent naar de door het kabinet voor 2020 vastgestelde randvoorwaarden bij de vormgeving van die heffing. Maar zijn, als dit soort draconische gevolgen optreden, de randvoorwaarden dan wel goed? Of is op zijn minst de timing niet veel te ambitieus? Daarom is ook van belang dat deze tariefsverhoging kennelijk geen onderdeel is geweest van besprekingen en afspraken in het Klimaatakkoord 2030. Nadrukkelijk vraag ik de staatssecretaris of dit inderdaad zo is. Is deze lastenstijging onderdeel geweest van de onderhandelingen in het kader van het Klimaatakkoord? Wij verzoeken het kabinet dringend om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om deze extreme lastenstijging te verminderen en eventueel te temporiseren en om daarover in overleg te treden met de getroffen sectoren en de Kamer over de voortgang van dit overleg te informeren.

Afsluitend, voorzitter. Er zijn veel onderdelen van dit belastingpakket waarmee wij het roerend eens zijn. Dat geldt zeker voor de maatregelen die tot een lastenverlaging voor de burgers leiden. Wat betreft het "fortiter in re" staan wij achter deze staatssecretaris. Wij vragen nadrukkelijk aandacht voor het opnieuw in ere herstellen van het "suaviter in modo" en daarmee samenhangend de menselijke maat in het contact met belastingplichtigen en het eerbiedigen van voor het functioneren van de rechtsstaat cruciale eisen van proportionaliteit en rechtsbescherming.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Essers. Ik geef het woord aan de heer Vendrik van GroenLinks.