Plenair Nicolaï bij voortzetting behandeling Invoeringswet Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 28 januari 2020 (2019/2020 nr. 18)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 21.23 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Nicolaï i (PvdD):

Dank u wel, voorzitter. Ik begin met een felicitatie aan de heer Verkerk van een partij die we allemaal kennen. Ik ben zelf in de Randstad opgegroeid en heb daar mijn hele leven gewoond. Ik vind het heerlijk om even bij u gelogeerd te hebben. Dan zie ik ook weer eens een beetje hoe het elders is. Dat is het mooie van deze maidenspeeches: dat je ook een beetje zicht krijgt op hoe het leven ook buiten de Randstad zich voltrekt.

Ik dank de minister voor de uitvoerige beantwoording. De ambtenaren hebben er net zo veel werk aan gehad als wij. Het zal u niet verbazen, voorzitter, dat ik de antwoorden van de minister af en toe met veel kritiek heb aangehoord. Ik zal mijn fractie niet adviseren om tegen te stemmen, want ik vind het niet een zaak van de fractie. Ik vind het een zaak van ieder van ons persoonlijk. Dat is ook de reden dat ik een hoofdelijke stemming op z'n plaats vind. Er wordt vaak gezegd, en ook in dit dossier is vaak gezegd: jullie moeten die wet niet gaan tegenhouden. Dat is nou — en ik kijk even naar de voorzitter — een hele verkeerde opvatting. De Eerste Kamer houdt een wet niet tegen; de Eerste Kamer stemt in met een wet. We hebben een eigenstandige positie in het constitutionele bestel. En zoals de regering instemming van de Tweede Kamer nodig heeft, zo heeft zij ook instemming van de Eerste Kamer nodig. En die instemming van de Eerste Kamer is in mijn optiek ook niet een politieke afweging van fracties. Het is voor ieder van ons persoonlijk zaak dat we nog eens het door de griffier aangeleverde lijstje van criteria die wij als Eerste Kamer moeten aanleggen, inderdaad ook als criterium gebruiken en dat we daar persoonlijk een oordeel over vellen.

Dat is de reden, voorzitter, dat ik om een hoofdelijke stemming vraag. Ik zal zelf tegenstemmen. Wat mijn fractieleden gaan doen, weet ik niet, want het is hun persoonlijke morele verplichting om daarover een standpunt in te nemen.

Als ik zelf zeg dat ik tegen die wet ben, waarom heb ik hier dan toch nog twee moties liggen? Dat is omdat ik zo langzamerhand wel doorheb dat sommigen die oorspronkelijk zeer kritisch waren, toch een beetje zijn bijgedraaid en nu op het laatste moment voor gaan stemmen. Dat vind ik treurig, maar dat respecteer ik. Ik had van sommigen wel een beter verhaal over wat daaraan ten grondslag ligt, willen horen, maar daar moeten we het dan maar mee doen.

Voorzitter. Even over de toezeggingen van de minister. Ik hoorde mevrouw Moonen zeggen dat er in die evaluatie ook aandacht zou moeten komen voor de rechtsbescherming en voor de wijze waarop de bestuursrechter omgaat met de toepassing van zijn uitspraakbevoegdheden. Ik heb even gewacht of de heer Rietkerk daar nog iets over zou vragen, want artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht was ook een beetje zijn pakkie-an. Ik wil toch nog even beklemtonen dat ik in ieder begrepen heb dat de minister heeft gezegd dat in de evaluatie van de wijze waarop de bestuursrechter ermee omgaat, uitdrukkelijk ook gekeken gaat worden of een meer indringende toetsing nodig is om rechtsbescherming voldoende te kunnen waarborgen. Dat heb ik genoteerd toen ik daarover begon in mijn discussie met de minister.

Voorzitter. Bij twee andere punten waar we over gediscussieerd hebben is er niet uit gekomen wat ik had gehoopt. Daar dien ik dan ook een motie over in. De eerste motie gaat over de conformiteitsverklaring die de Raad van State eigenlijk wenselijk achtte. Die wil ik u overhandigen.

De voorzitter:

Door de leden Nicolaï, Koffeman, Teunissen, Kluit en Nooren wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Raad van State heeft geadviseerd om in de Omgevingswet een bevoegdheid op te nemen tot het op aanvraag kunnen verstrekken van een conformiteitsverklaring die aangeeft dat een bouwplan voldoet aan de wettelijke regels indien dat plan zal worden uitgevoerd in een gebied waar geen wettelijke verplichting geldt voor het bouwen met vergunning;

overwegende dat de regering heeft aangegeven dat de door de Raad van State bedoelde regeling niet nodig is;

verzoekt de regering haar oordeel over dit punt uit het advies van de Raad van State in heroverweging te nemen als uit rechtspraak na inwerkingtreding van de Omgevingswet blijkt dat het aanvragen van een bouwvergunning in zo'n geval niet leidt tot een voor beroep vatbare beschikking,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter Y (34986).

De heer Nicolaï (PvdD):

Voorzitter. Dan had ik ook nog de kwestie aan de orde gesteld dat de rechtszekerheid toch eigenlijk verlangt dat, als er zo veel vrije bevoegdheden en discretionaire bevoegdheden aan bestuursorganen worden toebedeeld, we het waarborgen van die rechtszekerheid weer een stukje terugbrengen. Dat kunnen we als we van die bestuursorganen verlangen dat wanneer zij beleids- en beoordelingscriteria ontwikkelen, ze dat ook uitdrukkelijk in een beleidsregel in de zin van de Algemene wet bestuursrecht opnemen. Dat is zo belangrijk, omdat men dan op grond van artikel 4:81 van de Awb ook gehouden is om die beleidsregel toe te passen. Dat geeft dus eigenlijk aan de rechter weer een toetsingsmogelijkheid die hij nu niet heeft. Ook op dat punt heb ik een motie in de aanbieding.

De voorzitter:

Door de leden Nicolaï, Koffeman, Teunissen, Kluit en Nooren wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het stelsel van de Omgevingswet veel bevoegdheden aan bestuursorganen worden toegekend, waarbij deze beleids- en beoordelingsvrijheid krijgen voor de uitoefening van die bevoegdheden;

overwegende dat het omgevingsrecht onder de Omgevingswet veel open normen kent en toekenning van discretionaire bevoegdheden aan bestuursorganen, en dat daarmee de rechtszekerheid van burgers onder druk komt te staan;

overwegende dat zowel het rechtszekerheidsbeginsel als het gelijkheidsbeginsel worden gediend als bestuursorganen de beoordelings- en beleidscriteria die zij hanteren bij uitoefening van discretionaire bevoegdheden vastleggen in beleidsregels als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht;

verzoekt de regering uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van de Omgevingswet te onderzoeken of bestuursorganen waaraan discretionaire bevoegdheden zijn toegekend, gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om hun beoordelings- en beleidscriteria vast te leggen in beleidsregels als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht en te bevorderen dat die bestuursorganen alsnog van die mogelijkheid gebruikmaken indien uit het onderzoek blijkt dat dit niet het geval was, en de Kamer daarover te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter Z (34986).

De heer Nicolaï (PvdD):

Voorzitter, ik ben klaar. Ik rond af. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Nicolaï. Dan is het woord aan de heer Verkerk.