Plenair Van Dijk bij behandeling Grondeigendom Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 3 maart 2020 (2019/2020 nr. 22)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.19 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Dijk i (SGP):

Dank u wel, voorzitter. Collega Meijer dook nog even in de historie van het grondbeleid en collega Verkerk ging zelfs terug naar Calvijn, waar ik met belangstelling naar geluisterd heb. Ik moest zelf even denken aan een gevleugelde uitspraak die in mijn familie nog altijd circuleert. Het is een uitspraak van mijn overgrootvader over grond, namelijk: over grond kun je met kanonnen rijden. Oftewel, grond houdt altijd zijn waarde. Onder dat motto trachtte hij zo veel mogelijk grond te verwerven in de omgeving van Achterberg en Rhenen. Daar heeft het nageslacht ook nog lang van geprofiteerd. Hij deed dat overigens ook in Rusland, tot in 1917 al het buitenlands bezit genationaliseerd werd. Het verhaal gaat in onze familie dat mijn overgrootvader op een gegeven ogenblik boven op een grote brandkast zat vol met waardeloze waardepapieren. Nou, dat is mijn associatie bij grond.

Nu ga ik naar dit wetsvoorstel. Na de schriftelijke ronden heeft de SGP nog enkele zorgpunten en vragen. Ik begin daarbij graag met het kostenverhaal. Voor direct kostenverhaal bij ruimtelijke ontwikkelingen kan privaatrechtelijk een overeenkomst gesloten worden en is er publiekrechtelijk kostenverhaal als stok achter de deur. Dat blijft zoals het was. Een heet hangijzer is een eventuele financiële bijdrage van projectontwikkelaars, groot en klein, aan ruimtelijke ontwikkelingen. Dat kan privaatrechtelijk. Die bevoegdheid voor de overheid is alsnog in de Aanvullingswet opgenomen. Ten opzichte van de Wet ruimtelijke ordening is echter voor een inperking gekozen. Dergelijke afspraken mogen alleen gemaakt worden over bij AMvB aangewezen activiteiten. In het Aanvullingsbesluit is dat beperkt tot bouw- en verbouwprojecten. Bestemmingswijzigingen ten behoeve van een evenementen- of een parkeerterrein, of de aanleg van een weide met zonnepanelen vallen daarbuiten. Dat lijkt mij ongewenst, omdat het ook forse ingrepen in het landschap kan betreffen. Waarom is dit niet breder opgezet?

Wat betreft het publiekrechtelijk afdwingen van financiële bijdragen, wil ik juist graag op de rem trappen. Via een amendement is dit in de wet gekomen. Dat is al aangehaald door de VVD-collega. Ik heb daarbij de volgende vraagtekens. Het eerste vraagteken gaat over het kopje "procedureel". Het is ingewikkelde materie met tegengestelde belangen. Hier is al heel veel discussie over geweest. We willen geen betaalplanologie, maar ondertussen lijkt er in de praktijk regelmatig wel sprake van te zijn. De praktijk leert dat de huidige overeenkomsten heel divers zijn. In het verleden is daarom gezocht naar consensus tussen de NEPROM en de VNG. Verstoren van het huidige evenwicht kan grote gevolgen hebben voor de woningbouwproductie. Ik vraag me daarom af of het verstandig is om via het voorliggende voorstel even de afdwingbare financiële bijdrage de wetgeving in te fietsen. Haastige spoed is zelden goed. Juristen geven nu al aan dat het kostenverhaal een rommelig onderdeel van de Omgevingswet is geworden, waarbij de wetgever hinkt op verschillende gedachten, het privaatrechtelijke spoor onderbelicht wordt en wettekst en toelichting soms niet rijmen.

De heer Crone i (PvdA):

Ik wil de collega vragen: u kent toch ook die tientallen voorbeelden van ontwikkelaars die soms strookjes kopen op een gebied waar woningen moeten komen? Dat zijn voorbeelden uit de historie, want natuurlijk is het een politiek thema. Voor dat ene strookje willen ze dan privaatrechtelijk de hoofdprijs vragen. Dan moet je als overheid toch een stok achter de deur hebben? Er moet toch altijd een hoger belang zijn dan het private belang, zeker ook in uw ogen? De overheid heeft die rol.

De heer Van Dijk (SGP):

Ik begrijp uw vraag heel erg goed. Ik kom nu bij het inhoudelijke punt. Ik denk dat ik dan uw vraag beantwoord, en anders zie ik u zeker wel terug. Ik snap uw punt, maar ik zet er wel even iets tegenover. Dat raakt vooral ook aan de rechtszekerheid van marktpartijen. Dat zagen we ook net in het interruptiedebat tussen u en de VVD-collega. Bij die rechtszekerheid zit eigenlijk mijn grote bezwaar.

Ik kom nu op het kopje "inhoudelijk". Voor publiekrechtelijk kostenverhaal gelden duidelijke criteria. Het kan alleen als de projectontwikkelaar er profijt van heeft, en het proportioneel en toerekenbaar is. Er geldt ook een limitatieve kostensoortenlijst. Maar in het amendement bij de voorgestelde publiekrechtelijk afdwingbare financiële bijdragen staat de deur wagenwijd open. In de toelichting op het amendement worden allerlei opties genoemd. Het is een hele waslijst die gaat van verbetering van de landschapskwaliteit tot realisatie van sociale woningbouw buiten het plangebied. Hier is dan mijn punt, mijn vraag aan de minister: waar is hier de rechtszekerheid van marktpartijen? Kunnen gemeenten dan alles wat via het kostenverhaal niet in rekening gebracht kan worden, alsnog via een verplichte financiële bijdrage in rekening brengen? Mijn vraag aan de minister is: is zij bereid het hele bouwwerk toch nog eens goed tegen het licht te houden, inzonderheid als het gaat om de afdwingbare financiële bijdrage en het gesprek hierover aan te gaan met projectontwikkelaars en gemeenten? En is zij bereid bij de aanpassing van het Aanvullingsbesluit ten minste voor de scherpe inkadering van afdwingbare financiële bijdragen te komen en zo nodig de wet te wijzigen?

Ik kom op het punt van de onteigening. Onteigening grijpt in op een fundamenteel recht, namelijk het eigendomsrecht. De SGP heeft in aansluiting op onteigeningsjuristen enkele kritische vragen bij gemaakte keuzes in het voorliggende wetsvoorstel. Het kan niet zo zijn dat iemand onteigend wordt, zonder dat hij hier persoonlijk van in kennis is gesteld. In de huidige Onteigeningswet zitten waarborgen als een derdenbenoeming en persoonlijke betekening. Die waarborgen zijn in de voorliggende wet toch veel zwakker, ook al is er dan sprake van aangetekende post. Wil de minister dit ook nog een keer tegen het licht houden?

Onteigeningsjuristen trekken de door de regering geschetste tijdswinst bij een bestuursrechtelijke in plaats van een civielrechtelijke onteigeningsprocedure in twijfel en vrezen juist vertraging. Zo zit er in de huidige procedure vaak geruime tijd tussen het indienen van een verzoek tot onteigening en het daadwerkelijk ter inzage leggen van de stukken door de Kroon, omdat er tijd nodig is om het dossier compleet te krijgen. Ook in het publiekrechtelijke spoor zal het bestuursorgaan tijd nodig hebben voor een dossier ter inzage gelegd kan worden. Die tijd rekent de regering, als ik het goed begrijp, echter niet mee. Hoe kijkt de minister hiertegen aan?

De Raad van State adviseert, daarin gesteund door onteigeningsjuristen, om te kiezen voor rechtsbescherming in één in plaats van twee instanties. De Raad van State geeft daarbij aan dat bij twee van de drie besluiten die als grondslag voor het onteigeningsbelang kunnen dienen — het omgevingsplan en het projectbesluit — op grond van de Omgevingswet beroep in eerste en enige aanleg bij één instantie openstaat en dat wanneer hier bij de onteigeningsbeschikking ook voor gekozen wordt, het mogelijk is om te kiezen voor gecoördineerde besluitvorming zoals bedoeld in afdeling 3.5 van de Awb. Dan zouden bedenkingen van een belanghebbende tegen een onteigeningsbeschikking tegelijk behandeld kunnen worden met het beroep tegen het besluit dat daaraan ten grondslag ligt. De Raad van State wijst erop dat in de praktijk regelmatig vergeefs gronden tegen het ruimtelijk besluit aangevoerd worden in een onteigeningsprocedure, en andersom. Verder geeft rechtsbescherming in één instantie ook een versnelling van de procedure.

Dan het punt van de landinrichting. Voor vrijwillige kavelruilovereenkomsten in afdeling 12.6 geldt een aparte verbeteringseis, terwijl bij de algemene bepalingen in afdeling 12.1 al aangegeven wordt dat landinrichting moet dienen tot verbetering van het landelijk gebied. Maar ook vrijwillige kavelruil is toch een onderdeel van het hoofdstuk landinrichting? Waarom dan die aparte verbeteringseis? In de toelichting geeft de regering al aan dat het niet gaat om een zelfstandige toetssteen. Ik ben dus bang voor verwarring. Kavelruil in het landelijk gebied is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Voor de invoering van de Wet inrichting landelijk gebied zette de Belastingdienst regelmatig het ontleedmes in kavelruilovereenkomsten, maar die kant moeten we niet opnieuw op willen. De regering geeft in de nota naar aanleiding van het verslag aan dat de algemene verbeteringseis in afdeling 12.1 niet zou gelden voor afdeling 12.6, die de vrijwillige kavelruil regelt. Dat kan ik heel moeilijk volgen. Vrijwillige kavelruil is toch ook landinrichting, zelfs al gaat die buiten het provinciebestuur om? Hoe dan ook, mijn kernpunt is hier: waarom zorgt de minister er niet voor dat óf de specifieke verbeteringseis geschrapt wordt óf dat duidelijk uit de wettekst blijkt dat de specifieke verbeteringseis niet zelfstandig getoetst mag worden?

Ik zie erg uit naar de beantwoording. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Dijk. Dan is het woord aan mevrouw Moonen.