Plenair Rombouts bij beleidsdebat over de Staat van de rechtsstaat



Verslag van de vergadering van 10 maart 2020 (2019/2020 nr. 23)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.36 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Rombouts i (CDA):

Voorzitter. Ik wil ook graag beginnen met mijn gelukwensen uit te spreken aan het adres van mevrouw De Blécourt. Ik wens collega Veldhoen succes.

Meneer de voorzitter. Hebt u dat ook wel eens, dat een foto nog maanden in je hoofd blijft hangen? Dat had ik een aantal jaren geleden heel sterk met die foto waarop in mei 1936 in Hamburg een menigte braaf de Heil-Hitlergroet bracht aan Hitler die op bezoek kwam, maar één man niet. Hij bleef gewoon staan. Dat was moed!

Een soortgelijk gevoel, maar van een heel andere orde, bekroop mij ruim anderhalf jaar geleden met een foto waarop drie Nederlandse rechters in Warschau door een horde fotografen en journalisten omzoomd werden. Zij waren naar Polen afgereisd twee dagen nadat daar door de regerende PiS-partij een wetswijziging was doorgevoerd, waarbij de leeftijdsgrens voor verplichte pensionering van rechters bewust omlaag gebracht was. Hierdoor zouden tal van de regering onwelgevallige rechters onvrijwillig ontslag krijgen. Kees Sterk, de Nederlandse voorzitter van het Europese Netwerk van Raden voor de rechtspraak, Maarten Feteris, de president van onze Hoge Raad, en Marc de Werd, vooraanstaand rechter bij de Raad van Europa stonden daar toen tegen op. Dat was ook moed! Maar, ik zei het al, van een geheel andere orde dan in het eerste voorbeeld. Met hun bliksembezoek aan de bedreigde presidente van het Poolse hooggerechtshof wilden zij haar en haar collega's hun steun betuigen. Het bezoek had twee effecten. De Poolse rechterlijke macht werd bemoedigd om haar strijd voor een onafhankelijke rechtspraak vol te houden en de Europese Commissie werd gevraagd op te treden. We kennen inmiddels de uitkomst. De Commissie onder aanvoering van een andere Nederlander, Frans Timmermans, nam interim-maatregelen en het Europees Hof heeft kort daarna uitgesproken dat het ontslag niet mocht worden geëffectueerd.

Voorzitter. Waarom hebben Nederlanders zich zo ingespannen voor de bescherming van de staat van de rechtsstaat in Polen? Kees Sterk zei hierover in het Financieele Dagblad: "In Polen en Hongarije zie je systematische ondermijning van de rechterlijke macht. In Bulgarije, Roemenië en Slowakije is daar nog geen sprake van, maar die vertonen kopieergedrag." Dit ondergraaft de Europese rechtsorde die is gebaseerd op de rule of law die kortweg inhoudt dat iedereen aan de wet gebonden is, dat onafhankelijke rechters vaststellen wat de wet inhoudt en die uitgaat van een scheiding der machten. De Europese Unie is gebaseerd op onderling vertrouwen en als andere Europese landen en hun burgers en bedrijven er niet meer van op aan kunnen dat in Polen integer recht gesproken wordt, dan brokkelt onze Europese waardengemeenschap af. De vooraanstaande hoogleraar Europees Recht in Londen, Laurent Pech, oordeelde zelfs al, "dat het Huis van de Europese Rechtsstaat in brand staat".

Meneer de voorzitter. Het is goed te constateren dat Nederlanders het voortouw namen in de bescherming van de Europese Rule of law. Ook in ons land zijn sinds 1848 de betreffende beginselen in de Grondwet vastgelegd. In internationale rankings scoort onze Nederlandse rechtsstaat nog steeds erg hoog. Het is vanochtend al eerder gezegd. En toch is een sterke rechtsstaat ook hier in dit land geen vanzelfsprekendheid. Die vraagt om permanent onderhoud. En dan denk ik niet alleen aan aanscherping van de rechtsstatelijke waarborgen, aan nieuwe regels en het op peil houden van de budgetten voor de institutionele hoeders van de rechtsstaat, maar ook aan het onderhouden van een gezonde cultuur, een respectvolle omgang tussen wetgever en rechterlijke macht en — niet te vergeten — de bemensing van de sleutelposities in de voor de rechtsstaat cruciale instituten, zoals daar zijn de rechterlijke macht, het Openbaar Ministerie, de politie en het moederministerie van Justitie en Veiligheid. Laat ik vooropstellen: onze Nederlandse democratische rechtsorde wordt gelukkig nog niet echt bedreigd, maar er is wel reden voor bezorgdheid nu regelmatig aan het gezag van de instituties die tot taak hebben om de positie van minderheden te bewaken, door groeiend populisme geknaagd wordt. Nog daargelaten dat groepen burgers denken dat de wet niet voor hen geldt. Eerder heb ik in dit huis het boek "How democracies die" aangehaald. De schrijvers Levitsky en Ziblatt waarschuwen in hun studie voor een geleidelijke uitholling van de democratieën in Europa en Latijns-Amerika. Niet zoals vroeger langs de abrupte weg van revolutie of militaire coup, maar via een subtiel proces van geleidelijke uitholling door het beperken van de mogelijkheden voor een vrije pers en door het beïnvloeden van de onafhankelijke rechtspraak; instituties die nu juist fungeren als "gatekeepers", als poortwachters van onze democratische rechtsorde.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel voor een experiment met een gesloten coffeeshopketen heb ik de minister van Justitie en Veiligheid gevraagd met een deltaplan tegen de ondermijnende drugscriminaliteit te komen, want hier ligt een van de grootste actuele bedreigingen van onze rechtsstaat. Ik ga vandaag niet de argumenten herhalen voor een broodnodig offensief tegen de ontwrichtende gevolgen van deze nu al decennia voortwoekerende ondermijning. Wel zou ik de minister willen vragen hoe het staat met uitvoering van de door hem overgenomen motie. Meer in het bijzonder vraag ik of de indieners van de motie erop kunnen rekenen dat aan alle vier de in de motie genoemde elementen terdege aandacht zal worden besteed: repressie, preventie, versterking van de weerbaarheid van wijken én het aanspreken van voor ondermijning gevoelige branches om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen.

Met het eerste zit het wel goed bij deze minister. Versterking van de recherche heeft zijn volle aandacht. Misschien is het besluit om tot een speciale eenheid te komen zelfs wel iets te voortvarend genomen, want inmiddels kreunen burgemeesters in het gehele land onder het wegtrekken van wijkagenten. Hoe denkt de minister hieraan tegemoet te komen? Blijft voor hem één wijkagent op 5.000 inwoners, die voor 80% in de wijk te vinden is, nog wel het parool? En is het besluit om 500 politiemensen vrij te maken om grote aantallen rechters en andere dienaren van de rechtsstaat permanent te beveiligen ook niet aan heroverweging toe? Is ook dit besluit niet al te impulsief genomen? Moet niet overwogen worden terug te keren naar het uitgangspunt dat persoonsbeveiliging geschiedt op basis van concrete informatie en dreiging, dus op basis van een zekere voorspelbaarheid, in plaats van wat inmiddels lijkt te gelden op basis van een zekere voorstelbaarheid, dat het kan gebeuren? Want — zo zou ik de minister willen vragen — was u in het begin van deze kabinetsperiode niet goed op weg om de kortingen op de politie van met name Rutte I te repareren? En wordt door deze op zich begrijpelijke — laat ik daar geen misverstand over laten bestaan — ingrepen niet weer het paard achter de wagen gespannen?

Anders zit het met het tweede element uit de motie: de preventie, het bewust maken van kwetsbare groepen van de risico's van drugsgebruik. Misschien hadden we staatssecretaris Blokhuis hier vandaag moeten uitnodigen, want wij van de CDA-fractie hebben natuurlijk kennisgenomen van alle beleidsbrieven die het kabinet met de beide Kamers wisselt. Op papier ziet dat beleid er best goed uit, maar ik heb nog nooit een billboard gezien dat de Nederlanders duidelijk maakt dat drugs niet normaal zijn. Laat staan, een overheidscampagne die onze jongeren permanent waarschuwt voor de gezondheidseffecten. Zou ik de hier aanwezige bewindslieden mogen vragen, hoe lang wij er nog op moeten wachten voordat het kabinet de daad nu eindelijk eens bij het woord voegt?

Dan het derde element uit de motie: de versterking van de wijken. Hier valt heel veel over te zeggen. Dat wil ik vandaag niet doen, want uit eigen langjarige ervaring als burgemeester van een middelgroot stadje weet ik hoeveel tijd en inspanning dit vraagt en hoe afhankelijk deze ministers hierbij zijn van hun collega's in het kabinet en nog meer van lokale partners, die verantwoordelijkheid dragen voor jeugdzorg, wijkontwikkeling en onderwijs. Laat ik volstaan met de volgende vraag. Delen de bewindslieden met de CDA-fractie het inzicht dat de aanpak van de voor onze rechtsstaat zo ondermijnende drugscriminaliteit een aanpak vergt die over deze en de volgende kabinetsperiode heen reikt; een aanpak, waarvoor de term "deltaplan" de lading beter dekt dan die van "contourennota"?

Tot slot het vierde element uit de motie: het aanspreken van voor ondermijning gevoelige branches op hun eigen verantwoordelijkheid om in eigen kring orde op zaken te stellen. Is de indruk van de CDA-fractie juist dat het kabinet tegen deze uitdaging, dit vierde element, nog wel het meest opziet? Terwijl toch juist hier zou moeten gelden: kabinet, verdeel het werk en heers! Nodig de automobielbranche uit om zelf met voorstellen te komen voor wat zij kunnen bijdragen aan het terugdringen van de ondermijning. Ik noem de organisatoren van de dancefestivals, de koepels van de advocaten, de notarissen, de makelaars en niet te vergeten de lokale overheden, de gemeenten. Is het kabinet bereid hiervoor een speciale commissaris aan te stellen, die als een soort buitenboordmotor het proces weet te versnellen?

Meneer de voorzitter. Vriend en vijand zijn het erover eens dat de steunpilaren van onze rechtsstaat — de politie, het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht — onvoldoende voorbereid zijn op de nieuwe vormen van criminaliteit: de zorgwekkend toegenomen cybercriminaliteit, de al decennia voortwoekerende drugscriminaliteit en de internetfraude waarmee vooral ouderen en andere kwetsbare burgers worden opgelicht. Wat hier gedurende de afgelopen decennia scheef gegroeid is, vraagt om een krachtig, structureel en langjarig antwoord van de kant van de overheid. Enkele korte, snelle klappen in één kabinetsperiode zullen niet volstaan om dit kwaad uit te roeien. Mijn fractie heeft van harte de motie-Rosenmöller ondersteund, waarin gevraagd werd om een onafhankelijk onderzoek naar een langjarige visie op en continuïteit in de bekostiging van de rechtsstaat. Graag vernemen wij hoe het met de uitvoering van deze motie staat.

Onze rechtsstaat is zo sterk als de pilaren waarop deze gebouwd is. De staat waarin deze pilaren verkeren, dient permanent gemonitord te worden. Dat is in wezen ook de essentie van ons debat van vandaag. Door bezuinigingen in het recente verleden en door aanvallen van binnen en van buiten zijn politie, justitie verzwakt en is achterstallig onderhoud ontstaan. Willen deze instituties hun huidige en toekomstige taken aan blijven kunnen, dan zijn restauratie en structurele versterking onontkoombaar: kostbaar herstel en niet vrijblijvende investeringen, nu en in de volgende kabinetsperiodes.

Maar er is meer nodig, meneer de voorzitter. Behoud van een solide rechtsstaat vergt ook iets van ons, van ons als wetgever: zelfbeperking, terughoudendheid, respect, ruimte en vertrouwen in de richting van de hoeders van de rechtsstaat. En hier heeft het in de voorbije jaren in toenemende mate aan ontbroken. Zolang een zaak onder de rechter is, behoren wetgever en bestuur zich van commentaar te onthouden. U en ik hebben echter kunnen constateren dat dit steeds vaker voor menig volksvertegenwoordiger te veel gevraagd was. Maar dat uitspraken politiek niet goed uitkomen en tot discussie leiden, betekent toch niet dat daarom het instituut niet deugt?

Ook in ons land gebruiken politici retoriek waarmee ze rechters wegzetten als elite die de belangen van een bepaalde sociale klasse behartigt en ondermijnen ze het gezag van de rechterlijke macht door laatdunkende uitspraken te doen over de integriteit van rechters. Spreken over rechtse rakkers en D66-rechters, of rechters verwijten op de stoel van de wetgever te gaan zitten tast het gezag van het instituut aan. In De Groene Amsterdammer wees Herman Tjeenk Willink er terecht op dat de rechter in ons stelsel van checks-and-balances per definitie een machtskritische functie heeft waarmee de wetgever volgens hem rekening zou moeten houden. Hij stelt de vraag hoe stevig een democratische rechtsorde nog is als vanuit het hart van de vertegenwoordigende democratie zonder tegenspraak de positie van de rechter in twijfel wordt getrokken. Als je dit doet, wat is dan nog — dat is nog steeds een vraag van Herman Tjeenk Willink — het principiële verschil met de ontwikkelingen in andere Europese landen waarvan wij zeggen dat we ons er zorgen over maken?

Meneer de voorzitter. Laten wij volksvertegenwoordigers — en waarom ook niet buiten dit huis: vertegenwoordigers van het onderwijs en het bedrijfsleven? — die oproep ter harte nemen, wij allen: degenen onder ons die zich laatdunkend uitlieten en degenen die, zoals mijn eigen fractie, dit onweersproken lieten. In het Nederland dat wij door willen geven staat voor het CDA de rule of law nog steeds fier overeind en wordt de scheiding der machten ten volle gerespecteerd.

Tot slot, meneer de voorzitter. Laten we als wetgever de steunpilaren van onze rechtsstaat ruimte en vertrouwen geven en niet uitgaan van de presumptie dat er bij de politie en bij justitie niets mis mag gaan. Niet na elk incident een bijltjes- of gehaktdag inrichten. Dit zal alleen maar leiden tot een angstcultuur, met risicomijdend gedrag tot gevolg. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Een solide rechtsstaat vraagt om stevige instituties met krachtige leiders die niet bang zijn. Mannen en vrouwen die autoriteit uitstralen, die met gezag spreken over het belangrijke werk dat zij en hun collega's te doen hebben en die vanuit hun jarenlange ervaring en vakmanschap met senioriteit regering en parlement durven te weerstaan indien dit geboden is en hiermee niet alleen kunnen optreden als hoeders van hun eigen organisatie, maar ook van de rechtsstaat als geheel. Dit vraagt om gezaghebbende boegbeelden voor de nationale politie, het Openbaar Ministerie, de rechterlijke macht maar ook het ministerie van Justitie en Veiligheid. Stevige persoonlijkheden bij wie de Nederlandse burger het algemeen belang in goede handen weet. Bestuurders die van wanten weten door hun in jaren verworven kennis en opgedane ervaring. Leiders die bereid zijn langere tijd op hun post te blijven en hiertoe ook in staat gesteld worden door hun politieke bazen en die niet naar het desastreuze voorbeeld van de Algemene Bestuursdienst om de drie tot vijf jaar van positie moeten wisselen. Hier is een stabiele rechtsstaat echt niet mee gediend. Het wordt nogal makkelijk gezegd dat roulatie van functies, zeker aan de top, functioneel en verfrissend zou zijn. Dat kan, maar het omgekeerde doet zich ook voor. Lang een functie vervullen stelt in staat tot ontwikkeling en verdieping, tot verwerking van eerdere ervaringen en lessen, zodat je daar weer bovenuit kunt stijgen. De genade van de lange lijn, noemden professors Tops en Weterings dit. Wijlen oud-minister Molly Geertsema sprak ooit de gevleugelde woorden: zes jaar om te zaaien, zes jaar om te oogsten en zes jaar om vast te roesten.

Meneer de voorzitter. Hoe anders is de huidige werkelijkheid. Ik kijk de ministers van Justitie aan. De top van justitieel Nederland is de afgelopen maanden compleet vervangen, terwijl een sterke rechtsstaat toch gebaat is bij rust, stabiliteit en continuïteit. Meneer de voorzitter, mag ik via u aan deze bewindslieden vragen of zij met de CDA-fractie van oordeel zijn dat onze rechtsstaat niet gediend is met dit soort snelle wisselingen? Kunnen zij toezeggen dat de korte termijnen die voor de Algemene Bestuursdienst gelden, niet en ook niet onbewust gehanteerd zullen worden voor topfuncties bij de nationale politie, het Openbaar Ministerie, de Raad voor de rechtspraak en aanverwante instituten? Want is juist voor deze instituties niet essentieel dat hun leiders niet alleen tijd van zaaien krijgen, maar bij wijze van spreken ook verplicht worden de oogst, de effecten van hun zaaiwerk, in de ogen te kijken? In meer algemene zin wil mijn fractie aan het kabinet vragen het systeem van job rotation binnen de rijksdienst eens goed tegen het licht te houden, nu in een NRC-enquête bevestigd is wat menigeen al langer vermoedde, namelijk dat dit te rigide beleid geleid heeft tot een "angstige, onzekere en naar binnen gerichte wereld, waar inhoudelijke kennis, de werkelijkheid van buiten en het algemeen belang het afleggen tegen obsessieve bescherming van het imago van ministers". Dat zou van moed getuigen.

De heer Backer i (D66):

Ik zou de oproep van collega Rombouts van harte willen ondersteunen. Hij breidde in het slot zijn verzoek al uit naar het hele kabinet. Ik denk dat dat ook moet gebeuren, want de Algemene Bestuursdienst zal wel onder de minister van Binnenlandse Zaken ressorteren. Ik denk dat hij een heel belangrijk punt heeft dat op het eerste gezicht misschien niet bij de rechtsstaat hoort, maar daar uiteindelijk wel bij hoort, zeker voor de departementen waar hij over spreekt. Het politiseren van het ambtelijke en inhoudelijke werk heeft als risico dat het uiteindelijk een verzwakte rechtsstaat oplevert. Voorzitter, in die zin is dit niet echt een interruptie maar een onderstreping. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dank u wel, meneer Rombouts. Dan ga ik naar mevrouw Bezaan.