Plenair Van der Linden bij voortzetting debat over de verhouding tussen de centrale overheid en decentrale overheden



Verslag van de vergadering van 11 mei 2021 (2020/2021 nr. 36)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 13.56 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van der Linden i (Fractie-Nanninga):

Voorzitter. Aan de overkant van het Binnenhof strompelt een kersvers gekozen Tweede Kamer van de ene ophef naar de andere. Na anderhalve maand "wie met wie?", functies elders en sensibiliseren doet het mij deugd dat wij hier vandaag de tijd nemen om te spreken over de verhouding tussen de centrale overheid en de decentrale overheden. Velen in deze senaat hebben jarenlang praktijkervaring bij de decentrale overheden, bij de provincie, het waterschap of de gemeente. Het laatste geldt ook voor mijzelf. Ik ben nog altijd actief gemeenteraadslid. Om namens vele dorps- en stadsgenoten lokaal mee te beslissen over de directe woon- en leefomgeving is eervol, waardevol en belangrijk. Democratie begint dicht bij huis.

Ik heb vandaag veel zaken gehoord waarmee mijn fractie het eens is. Mijn handen jeuken om vandaag uitgebreid in te gaan op bijvoorbeeld nut en noodzaak van de provincie als bestuurslaag, of op hoe onze waterschappen functioneren, maar dat red ik niet qua spreektijd, dus ik kies voor drie hoofdthema's, hoofdzakelijk over de relatie tussen Rijk en gemeenten. Die thema's zijn: 1. de menselijke maat; 2. de middelen; 3. de mogelijkheden.

Ik begin bij de menselijke maat. De menselijke maat is essentieel om democratisch zelfbestuur duurzaam goed te doen functioneren in Nederland. De juiste menselijke maat is ook een belangrijke graadmeter om macht en tegenmacht goed te organiseren binnen onze decentrale eenheidsstaat. Die menselijke maat raakt steeds verder zoek, ook decentraal. De menselijke maat, de mens, is ondergeschikt gemaakt aan de wensen van de overheid. De overheid bepaalt de mal, de mens moet maar zien dat hij of zij erin past.

Nu valt het Nederlandse leven tijdens de bouw van het huis van Thorbecke amper te vergelijken met nu. Toen Thorbecke in 1848 de basis van het huidige bestuurlijke stelsel legde, telde Nederland zo'n 3 miljoen inwoners. Dat zijn er inmiddels bijna zes keer meer. Die groeiende bevolkingsomvang verliep volstrekt tegengesteld aan wat zich voltrok op de begane grond van dat huis van Thorbecke. Waar de bevolking groeide, slonk het aantal gemeenten spectaculair: van zo'n 1.200 gemeenten toen naar 352 gemeenten nu. Vele zijn onherkenbaar geworden, laat staan dat zij nog tot de identiteit van haar bewoners behoren.

Het gevolg is dat de bestuurslaag die het dichtst bij haar inwoners moet staan, die het fundament vormt van ons democratisch zelfbestuur, op steeds grotere afstand van die inwoners wordt gezet. Sinds de jaren tachtig is schaalvergroting het leidende mantra. Kleinschalig heette kneuterig te zijn, overigens in de hele publieke sector. Neem het onderwijs, waar kleine scholen opgingen in onderwijsfabrieken. Neem de zorg, waar zelfstandige zorgverleners, zorgverzekeraars en ziekenhuizen verdwijnen en opgeslokt worden door groteske giganten die de dienst uitmaken. En neem de woningbouwverenigingen. Vroeger een strikt lokale aangelegenheid, maar door de schaalvergroting verworden tot vastgoedreuzen met aan het hoofd bestuurders die zich in Maserati's lieten rondrijden.

Ook bij gemeenten sloeg die schaalvergroting toe, waar, centraal aangestuurd door opeenvolgende kabinetten, het managementdenken het won van de democratie. Ik vond de bijdrage van D66 zojuist over het public-managementdenken veelzeggend. Het hoogtepunt van de decennialange schaalvergroting zagen wij onder het kabinet-Rutte II. Toenmalig PvdA-minister Plasterk wilde een nieuwe "alltime high"-gemeente van minimaal 100.000 inwoners als norm. Kleiner dan deze telde je niet mee. Een ondergrens van een ton inwoners — de maat van de massa, maar niet van de mens.

Gelukkig is die ambitie in de vier jaar daarop nooit gestand gedaan. Gelukkig. Maar de aankondiging alleen al, destijds, zorgde voor een nieuwe ratrace aan schaalvergroting, met directe fusies, maar ook indirecte fusies als vlucht naar voren. Er werd gekozen voor schijnoplossingen, zoals de ambtelijke fusie, de regionalisering en andere samenklonteringen met beperkte democratische legitimering. De gemeenteraad overspoeld met een alsmaar grote takenpakket, heeft vaak amper zicht op deze samenwerkingsverbanden, laat staan grip. De gemeenteraden zijn en voelen zich vaak totaal niet in positie om serieus tegenspel te bieden aan de wildgroei van regelingen, hordes wethouders en burgemeesters, die naast zeeën van tijd ook een gigantische batterij ambtenaren tot hun beschikking hebben. Zij bedienen zich van plechtig jargon om die opschalingsagenda door te drukken, en onder dat jargon het vreselijkste woord dat er bestaat in het lokaal openbaar bestuur: bestuurskracht. "Bestuurskracht" en "bestuurskrachtmetingen" zijn bureaucratische bezweringen met altijd hetzelfde resultaat, namelijk onvoldoende. Daarop volgt steevast het advies dat de bestuurskrachtontberende gemeente maar beter opgeheven en heringedeeld kan worden. De magiërs die de bestuurskrachtbezwering bezigen — externe consultants — schrijven dat op in vuistdikke, peperdure rapporten. De burger kijkt ernaar en ziet ondertussen de afstand tussen hem en de overheid alleen maar groter worden.

De democratische gevolgen van de schaalvergroting zijn zichtbaar. Hoe groter de gemeente, hoe lager de opkomst bij gemeenteraadsverkiezingen. Met elke gemeentelijke herindeling worden ook lokale politieke partijen onschadelijk gemaakt ten faveure van landelijke. Inwoners die vanuit de betrokkenheid bij hun directe woon- en leefomgeving lokaal actief werden, verdwijnen en maken plaats voor carrièretijgers op reis naar het eindstation: het burgemeesterschap. Ik wil de minister vragen naar een belangrijke onevenwichtigheid in de verhouding tussen landelijk en lokaal, namelijk het feit dat landelijke partijen wel subsidie krijgen vanuit de Wfpp en lokale partijen niet. Landelijke partijen kunnen met die gelden wel hun lokale campagnes, opleiding en ondersteuning bekostigen, maar lokale partijen niet. Dat vindt mijn fractie onrechtvaardig. Kan de minister aangeven waarom ze dat niet wijzigt en zorgt voor een evenredige verdeling over alle politieke partijen, ook de lokale?

Voorzitter. De disbalans tussen macht en tegenmacht, waarover we de laatste tijd veel horen, speelt op lokaal niveau al veel langer. Gemeenten gaan gebukt onder steeds meer taken met minder budget. Hun lobby is echter sterk en luid. De VNG bepleit ook in aanloop naar dit debat dat de opschalingskorting van tafel moet. De opschalingskorting is een bezuinigingsrelikwie uit het kabinet VVD/PvdA, gebaseerd op die 100.000 inwonersnorm en op de filosofie waarin gemeenten een noodzakelijk kwaad zijn. Maar terwijl die norm van tafel ging, bleef die opschalingskorting bestaan. Het is simpel: die opschalingskorting moet structureel van tafel. Wil de minister dat vandaag toezeggen?

Mijn fractie gaat daarin overigens verder. Niet alleen moet de opschalingskorting van tafel; wij pleiten ook voor de invoering van een afschalingsbonus, voor extra budget voor gemeenten die kiezen voor de menselijke maat en schaalverkleining. Zij krijgen extra geld, afhankelijk van de mate waarin zij zelf besparen in het schrappen van onnodige bureaucratie. Het resultaat zal zich laten raden: een hogere kwaliteit van lokale voorzieningen en lagere lokale lasten. Gemeenten worden gestimuleerd om werk te maken van schaalverkleining. Inwoners van vele kernen, stadsdelen en wijken krijgen daarmee democratische invloed op hun directe woon- en leefomgeving, meer beleidsvrijheid en middelen om te investeren in lokale politiebureaus, wijkzorg en onderwijs. Geen opschalingskorting dus, maar een afschalingsbonus met als uitgangpunt de terugkeer van de menselijke maat in onze lokale democratie en in het lokaal openbaar bestuur. Hoe ziet de minister dit? Mijn fractie overweegt op dit punt een motie.

Dan het tweede thema: de middelen. Na de menselijke maat, de poen, het geld. Er is de laatste jaren een luide en toenemende roep om extra geld voor gemeenten, ook in aanloop naar dit debat. We zouden dat plat kunnen onderschrijven, maar dat is toch iets te makkelijk.

De heer Koole i (PvdA):

Ik ben het met de heer Van der Linden eens dat er veel aandacht moet komen voor de democratische legitimiteit van het lokaal bestuur. We hebben daar vanmorgen ook over gesproken. Nu heeft hij het over een afschalingsbonus of -premie. Maar hoe verhoudt zich dat nu tot die gemeenten die bottom-up besluiten tot fusie van gemeenten, dus als gemeenten daar zelf voor kiezen? Dat gebeurt ook op dit moment. Ze kiezen er zelf voor om samen te gaan. Moeten die worden gestraft omdat ze die premie die u wel toekent als ze kleiner worden, niet zou willen toekennen als ze groter worden? Hoe moet ik die relatie zien, want dat is toch ook van onderop democratisch gelegitimeerd, als tenminste de gemeenten dat zelf willen?

De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):

Dit is absoluut waar. Ik denk wel dat het belangrijk is dat we stilstaan bij waarom daar van onderop voor wordt gekozen. Voor een belangrijk deel kan ik ook aansluiten bij het betoog dat de heer Koole net heeft gehouden en dat gaat over het takenpakket van de gemeente. Overzien zij nog en zijn zij nog wel in staat om datgene te doen wat er allemaal over hen wordt uitgestort, soms ook als uitvoeringskantoor van de rijksoverheid? Dus volgens mij zouden we ernaar moeten streven dat die wens er van onderop helemaal niet meer is. Sterker nog, als we dat op een goede manier organiseren en belonen als men voor kleinschaligheid en de menselijke maat gaat, dan staan, denken wij, gemeenten en inwoners in de rij om te zeggen dat zij willen afschalen en weer kleiner willen worden, in plaats van groter omdat ze het anders niet meer aankunnen. Dat zou volgens ons het uitgangspunt moeten zijn.

De heer Koole (PvdA):

De menselijke maat is een goed uitgangspunt, maar dat staat niet per se haaks op de wens van sommige gemeenten om wél samen te gaan, als die wens van onderop komt. Erkent de heer Van der Linden dat je ook de menselijke maat kunt hebben als je besluit tot een wat groter verband?

De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):

Wat de juiste menselijke maat is, is niet in een mal te gieten of te definiëren. Het is niet bijvoorbeeld 100.000 of 10.000 inwoners. De juiste menselijke maat is er een die past bij de inwoners, waardoor ze betrokken kunnen zijn, de democratische activiteit groot is en de opkomst bij verkiezingen hoog. Dat is niet een vast getal of een vast iets.

Ik was bij de middelen. Bij de roep om extra geld passen ook belangrijke kanttekeningen. Alleen maar meer geld voor gemeenten is ook wat kort door de bocht en dat punt wil ik hier vandaag ook maken. Wie langere tijd bivakkeert in gemeenteland of in provincieland en wie met zijn kampeerspullen in de hand op safari trekt door die organisatiejungles, die kijkt zijn ogen uit. Want daar, in de krochten en uithoeken van de lokale democratie, wemelt het van de exotische bureaucratische diersoorten: casusregisseurs, klantcoördinatoren, regievoerders, strategen, participatiemanagers, communicatieadviseurs, procesbegeleiders, beleidsmakelaars, klimaatcoaches en kwartiermakers, velen ervan extern ingehuurd tegen een stevig tarief. Ze komen allemaal voorbij op de gemiddelde gemeente- of provinciesafari, met een enorme uitwas aan overheadkosten, bezigheidstherapie en dozenschuiverij tot gevolg, op kosten van de belastingbetaler. Geen van de bureaucratische diersoorten die ik net noemde, wordt met uitsterven bedreigd.

Het is goed om hierop vandaag ook te reflecteren. Wij moeten ons met elkaar afvragen of alle publieke gelden die hieraan worden besteed, van toevoegde waarde zijn voor de inwoner. Als efficiënter omgaan met publieke middelen de afgelopen decennia het uitgangspunt was voor schaalvergroting, is dat dan succesvol geweest?

De heer Van Hattem i (PVV):

Ik kan de analyse op dit punt van de heer Van der Linden hartgrondig delen. Ik vraag me alleen één ding af. Ik hoor de heer Van der Linden net zeggen dat de afschalingsbonus kan worden ingezet bij een afname van bureaucratisering. Dat is op zich een goed, creatief idee, maar er kan ook een perverse prikkel van uitgaan. Dan zeggen gemeentes dat zij heel veel taken uit handen gaan geven aan externen en dan zijn zij van hun bureaucratische rol af. Hun ambtenaren doen het werk dan niet meer. En kom dan maar op met die afschalingsbonus, want dan zijn ze immers een kleinere organisatie, met minder ambtenaren. Maar het geld wordt dan op een andere manier uitgegeven. Kunnen we het erover eens zijn dat in ieder geval die perverse prikkel uit het systeem moet worden gehaald, als het op de manier die u voorstelt zou worden doorgevoerd?

De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):

Ja, maar ik geloof er ook in dat dit soort perverse prikkels worden vermeden als die afschaling plaatsvindt. Als gemeenten kleiner worden en de gemeenteraad meer in positie komt, zit die er dichter op en heeft die er beter zicht op. Er kan dan discussie over die dingen plaatsvinden en grosso modo gaat men daar dan niet in mee. Of er worden verkiezingen over gehouden en men gaat er wel in mee, maar dan willen de inwoners dat blijkbaar. Ik geloof in dat democratisch debat. Excessen zullen lokaal worden gecorrigeerd als de menselijke maat er is en de gemeenteraad en de gemeenteomvang in verhouding zijn.

De heer Van Hattem (PVV):

Dat is inderdaad een belangrijke basisgedachte, maar ik denk dat de heer Van der Linden even goed als ik weet dat de praktijk vaak iets weerbarstiger is. Colleges kiezen vaak de makkelijker weg door bepaalde overheidstaken uit te besteden aan de jungle van consultants die u net opnoemde. Het werk moet vaak wel gedaan worden. Wat is dan de denkrichting van de fractie-Nanninga? Hoe kan dit probleem goed getackeld worden? Ik denk dat het te makkelijk is om te zeggen dat het op lokaal niveau verder wordt uitgekristalliseerd en dat de raad er wel bovenop zit. Dat blijkt maar al te vaak veel te weinig het geval.

De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):

Ik denk niet per se dat het inhuren van een externe partij altijd slecht is. Volgens mij heeft Pim Fortuyn er destijds ook al veel over gezegd. Het kan op punten juist ook heel goed zijn om een wat kleiner standaardapparaat te hebben en af en toe in te huren wanneer je iets bijzonders hebt, bijvoorbeeld de wijziging van een bestemmingsplan. Daar kun je ook een bureau voor inschakelen. Daar hoef je niet per se een fulltime iemand voor te hebben bij een kleinere gemeente. De markt is dus echt niet altijd slecht, maar als je de gemeente kleinschalig houdt en de raad er dicht op zit, denk ik dat je daar heel makkelijk beslissingen over kunt nemen en op kunt besturen. Dat is beter dan de groteske vormen die we nu soms zien.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Hattem.

De heer Van Hattem (PVV):

Het kan inderdaad nuttig en noodzakelijk zijn om een deskundige in te huren, maar het probleem is juist dat gemeentes, als je met zo'n afschalingsbonus gaat werken, waarbij zij, zoals u voorstelt in de aangekondigde motie, geld krijgen van de rijksoverheid, dat geld gaan inzetten voor heel dure consultants om die afschalingsbonus maar binnen te halen. Wat ga je dan doen om dat te voorkomen? Dat zie ik wel als een risico dat kan ontstaan. Moet je op die manier met rijksmiddelen om willen gaan? Dat is ook weer de vraag. Het blijft geld van de belastingbetaler, van de burger.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van der Linden.

De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):

Ik merk dat de heer Van Hattem heel erg ingaat op hoe die afschalingsbonus dan precies gebruikt gaat worden, maar mijn doel met die bijdrage is ook om de afschalingsbonus als visie tegenover die religie van schaalvergroting neer te zetten en tegen die opschalingskortingen die er constant maar zijn. Waarom belonen we niet de kleinschaligheid in plaats van te zeggen: jullie zijn te klein, we gaan jullie korten; dan moet je maar groter worden? Daar gaat het om. Die filosofie van schaalvergroting wil ik hier vandaag doorbreken. Ik geef de afschalingsbonus als voorbeeld van hoe je het zou kunnen belonen. Ik noemde daarbij ook de koppeling aan besparingen in overhead en bureaucratisering die kleinschaligheid juist kan opleveren.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):

Als efficiënter omgaan met publieke middelen het uitgangspunt was, waarom lezen we dan niet wekelijks over de fantastische efficiencyvoordelen die al die schaalvergroting oplevert? Waar blijven die krantenkoppen? Nee, wat we zien is juist een schreeuw om extra geld, niet om minder geld. Is de uitvoering van die decennialange schaalvergroting dan geslaagd of juist mislukt of moeten we weer meer schaalvergroten om die krantenkoppen alsnog te zien verschijnen?

Ik heb een aantal vragen aan de minister op het gebied van slim en efficiënt werken, met lage overheadkosten, met zo min mogelijk publieke middelen maximaal kwaliteit voor inwoners leveren. Heeft de minister er nou gevoel bij of de lokale overheid daar grosso modo goed in slaagt? Je zou toch verwachten dat met alle moderne middelen en mogelijkheden tegenwoordig er substantieel keer op keer besparingen worden gerealiseerd bij de lokale overheid. Helpt het Ministerie van Binnenlandse Zaken decentrale overheden daar nu doelgericht mee, niet door te dreigen met opschaling, maar door gemeenten te helpen met concrete verbeteringen van bedrijfsvoering die daadwerkelijk besparing opleveren? Waar het enerzijds zeer waardevol is dat per gemeente inwoners soeverein en verschillend democratisch besluiten over beleid, zoals wegen aanleggen, de buitenruimte en sportaccommodaties, is het anderzijds echt nuttig om centraal gesteund werk te maken van besparing in bedrijfsvoering, in vermindering van bureaucratie. Er is een wereld te winnen door met centrale steun apolitieke identieke bedrijfsvoering goed te regelen. Er zijn zaken waar eigenlijk nooit politieke discussie over is in gemeenteraden, zoals goede ICT. Dat gaat over de vraag welke software gebruikt moet worden, over identieke systemen voor standaardtaken, veilig, betaalbaar en snel, bijvoorbeeld een shared service center voor de boekhouding. Al die 352 gemeenten hebben allemaal dezelfde regels. Onze oproep is: maak daar eens werk van en regel bedrijfsvoering goed en professioneel. Maar leg beleid en democratische besluitvorming zo laag mogelijk bij de bewoners neer. Kan de minister van Binnenlandse Zaken toelichten hoe zij dit ziet, in hoeverre zij de afgelopen jaren lokale overheden heeft geholpen om daar slagen te maken en wat de resultaten daarvan zijn?

Voorzitter. De roep om geld gaat overigens wel voornamelijk over beleid, niet over bedrijfsvoering. Het gaat hoofdzakelijk over het sociaal domein, Wmo, jeugdzorg, de Participatiewet, zaken die zijn gedecentraliseerd in 2015. Daarvoor kregen gemeenten extra middelen, maar wel met een flinke bezuinigingstaakstelling. Daar is al veel over gezegd. Die blijkt lastiger te realiseren dan destijds gedacht. Het zou goed zijn, zoals een aantal partijen hier vandaag al gedaan hebben, om ook stil te staan bij hoe dat nou ging met die decentralisatie van taken en met die budgetten. Kan de minister nog eens samenvattend aangeven hoeveel er nu uiteindelijk taakstellend is bezuinigd bij de start van die drie D's, bij wat er is overgeheveld naar gemeenten? Hoeveel budget is er procentueel van afgeknipt toen die taken werden neergelegd bij gemeenten? Hoe verhoudt zich dat tot die oproep om meer geld? Vinden we achteraf dat die bezuiniging aan de voorkant verstandig was? Zo nee, wat is er dan nodig om die onverstandige beslissing financieel te repareren?

Dan kom ik bij mijn derde thema, namelijk de mogelijkheden. Ik heb al een aantal sprekers gehoord over de mogelijkheden om overheidsbeleid en overheidstaken op decentraal niveau goed uit te voeren. Laat ik positief beginnen. Op veel beleidsterreinen gaat dat prima. De buitenruimten zijn bijvoorbeeld een typisch lokale aangelegenheid. Plantsoenbeheer- en onderhoud, het uitbaggeren van sloten en het aanleggen van speelplaatsen en fietspaden gaan lokaal best aardig, maar er zijn onderwerpen waarbij het echt knelt. Dit zijn grote onderwerpen, waarvan we ons zeker in dit debat moeten afvragen of de mogelijkheden om het lokaal goed te doen niet te beperkt zijn.

Ik wil ingaan op twee van die knelpunten, namelijk de jeugdzorg en de woningbouw. Ik begin met woningbouw. Dat is een thema waar we ook in dit huis in het laatste jaar veel over hebben gesproken. Ik heb toen wat hoofdoorzaken van de huidige wooncrisis geschetst, zoals de netto immigratiecijfers waar wij niet tegenop kunnen bouwen en het klimaatbeleid, dat nieuwbouw heel duur maakt. Maar het wringt ook in de relatie tussen de centrale en de decentrale overheid. De slagkracht die we zagen tijdens de Vinex-wijkenrealisatie zien we niet meer. Dat komt omdat in veel steden en dorpen de nadruk ligt op zo veel mogelijk binnenstedelijk bouwen en op verdichting. Dat is enerzijds begrijpelijk, want ruimte is schaars in ons land. Als we ons groen opofferen, is Nederland straks één grote stad.

Maar die binnenstedelijke herontwikkeling komt wel met een prijskaartje. De grondprijs is hoger, maar ook de sloop- en bouwkosten en de bereikbaarheid spelen een rol. Verder zijn er veel meer belanghebbenden en omwonenden dan wanneer je in een weiland bouwt. Betaalbaar wonen en binnenstedelijk bouwen is daardoor inmiddels een contradictio in terminis. Het is bijna onmogelijk. Het is allemaal duur wat binnenstedelijk wordt gebouwd. Mijn vraag aan de minister is: welke mogelijkheden ziet u om de impasse te doorbreken met betrekking tot dure binnenstedelijke bouw versus de behoefte aan betaalbare woningen?

Het tweede punt qua mogelijkheden is de jeugdzorg. Daar is vandaag ook al een paar keer over gesproken. Daar loopt het op onderdelen gierend uit de klauwen. Ruim zeven jaar na de decentralisatie zijn er twee grote problemen. Ten eerste zijn het huishoudboekje en het instrumentarium van gemeenten niet op orde. Ten tweede is er een cowboymarkt aan het ontstaan. De gedupeerden daarvan zijn kinderen die hulp nodig hebben, maar dat niet krijgen. Zij komen regelmatig op lange wachtlijsten. Het is er niet beter op geworden als gevolg van de maatregelen door de coronacrisis.

Er wordt veel geschreven over de cowboymarkt die is ontstaan. Ik verwijs graag naar Follow the Money, die al jaren stuitende, maar ook treffende voorbeelden publiceert. Als voorbeeld noem ik de explosie van paardencoaching als gezondheidsproduct. Dit wordt vergoed door gemeenten, in strijd met het advies van het ministerie van Volksgezondheid. Gesubsidieerd alpaca's knuffelen lijkt niet meer ver weg te zijn.

In de Nederlandse jeugdzorgmarkt wordt momenteel zo veel geld verdiend door enkele partijen, dat internationale durfkapitalisten, op zoek naar woekerwinsten, de Nederlandse markt betreden. Zo heeft de Franse investeringsmaatschappij Apax Partners recent de grootste Nederlandse jeugd-GGZ-keten gekocht, namelijk Mentaal Beter. Deze keten genereert een groot deel van haar inkomsten met jeugdzorgactiviteiten die worden vergoed door gemeenten. Kan de minister reflecteren op die ontwikkeling? Is dit een goed voorbeeld van de, met name door de VVD, jarenlang bejubelde marktwerking in de zorg?

Gemeenten vragen om meer rijksgeld om hun huishoudboekje op orde te brengen. Maar ligt het probleem ook niet in het instrumentarium van de gemeenten? Moeten we misschien toch durven te concluderen dat gemeenten maar beperkt in staat zijn om in het complexe werkveld van specialistische jeugdzorg effectief te zijn? Enerzijds moeten zij goed omgaan met de wildgroei aan lucratieve aanbieders en anderzijds moeten zij in staat zijn om tegenspel te bieden aan gigantische zorgpartijen die zo veel marktmacht hebben dat zij zich weinig aantrekken van de wensen van een individuele gemeente, omdat ze er toch 200 bedienen.

Om als colleges van B en W en als gemeenteraad effectief te sturen op complexe jeugdzorg is specialistische kennis onontbeerlijk. De casuïstiek is complex en bovendien zeer privacygevoelig. Veel van die complexe zorg is alsnog op afstand ondergebracht in ondoorzichtige gemeenschappelijke regelingen in de regio. Wat ons betreft stellen we, net als een aantal andere partijen, vandaag dus ook ter discussie of de gemeente wel geschikt is om verantwoordelijk te zijn voor complexe specialistische jeugdzorg. Moeten we na ruim zeven jaar sinds de decentralisatie niet gewoon concluderen dat we dit toch anders moeten organiseren? Wij zijn somber over de mogelijkheden voor gemeenten om hier effectief en doelmatig op te sturen. Tegen laagdrempelige zorg in de wijk zeggen wij ja, maar tegen complexe specialistische jeugdzorg bij gemeenten zeggen wij nee. Ik hoor graag de visie van de minister en de andere partijen.

Voorzitter, dan mijn conclusie. Ik kom aan het einde van mijn bijdrage, die ik begon met een verwijzing naar de overkant van het Binnenhof. Daar gaat het dezer dagen over de noodzaak van een andere politieke bestuurscultuur. Die andere politieke bestuurscultuur is ook nodig in de relatie tussen de centrale overheid en decentrale overheden, waarbij we een einde maken aan de bestuurlijke religie van de schaalvergroting en waarbij we terugkeren naar de menselijke maat als centraal uitgangspunt van het beleid.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van der Linden. Dan geef ik graag het woord aan de heer Rombouts namens de fractie van het CDA.