Plenair Nicolaï bij debat Staat van de rechtsstaat



Verslag van de vergadering van 31 mei 2022 (2021/2022 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.35 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Nicolaï i (PvdD):

Voorzitter, dank u wel. Mijn betoog zal ook een beetje historisch en rechtsfilosofisch zijn ingestoken. Daardoor is het ook één afgerond verhaal waarin verschillende onderwerpen met elkaar samenhangen. Dat is de reden dat ik aan mijn collega's zou willen vragen om, als er interrupties zijn, die even aan het einde te plaatsen. Zo kan ik mijn afgeronde verhaal in ieder geval voleindigen.

Voorzitter. We hebben het vandaag over de rechtsstaat en dus ook over de staat van het recht. Recht en beschaving zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De historicus Hans Goedkoop herinnerde ons daaraan in zijn aangrijpende lezing tijdens de herdenking op 4 mei in De Nieuwe Kerk. Hij voerde ons terug naar Bergen-Belsen en naar Abel Herzberg. Deze Joodse jurist organiseerde in dat nazikamp een rechtbank die zich boog over kwaad dat de gevangenen in het kamp elkáár hadden aangedaan: een brood stelen, een vechtpartij. "In hun rechteloosheid gaan ze rechtspreken", hield Goedkoop ons voor. Hij citeerde Abel Herzberg: "De eerste zin uit de menselijke beschaving: de erkenning dat er iets is dat mag en iets dat niet mag."

Ja, zo is het. Menselijke beschaving veronderstelt een ethisch bewustzijn. Het is goed om daar telkens, ook hier in ons werk als senator, bij stil te staan. Wat wij namelijk het algemeen rechtsbewustzijn noemen, waarin naar ons oordeel de algemene rechtsbeginselen leven, veronderstelt een ethisch bewustzijn bij ieder van onze gemeenschap. Dat brengt ons naar de staat van het recht en dus ook naar de rechtsstaat. Ons rechtsgevoel kwam niet alleen in het vizier op 4 mei, de dag dat we ons bezinnen op wat een staat van rechteloosheid teweegbrengt. Enkele weken eerder kwamen gruweldaden van Russische militairen in beeld. We hoorden schokkende verhalen over een kwaad dat we al zo lang niet meer dichtbij hadden gevoeld. In het rapport van 18 mei jongstleden concludeerde de mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch dat Rusland zich stelselmatig schuldig heeft gemaakt aan oorlogsmisdaden. Op diezelfde dag begon in Kiev een eerste rechtszaak tegen een Russische soldaat die een onschuldige burger had doodgeschoten. Die 21-jarige soldaat kreeg een week geleden zijn vonnis te horen: levenslang. De eerste zin uit de menselijke beschaving zal altijd doorklinken in de toepassing van het recht. Zomaar een burger doodschieten, hoe jong de dader ook is, hoezeer gehersenspoeld de commandanten, hoezeer misleid door desinformatie: een beschaafd mens met een ethisch bewustzijn ontkomt er niet aan om zijn eigen daad tot het kwaad te rekenen.

Voorzitter. Historicus Hans Goedkoop hield ons op 4 mei nog iets belangrijks voor, en ik citeer hem: "Als de mens zijn eigen kwaad niet ziet, hoe hou je vast aan wat er mag en niet mag?" Dat is inderdaad een fundamentele opgave voor de bewakers van de rechtsstaat: breng het eigen kwaad, ook als dat in het verleden lag, in beeld en leg verantwoording af, verantwoording in termen van recht.

Een rechtsbewustzijn evolueert. Na de eerste zin van de beschaving komen er nog veel andere zinnen. Dat leidt tot telkens weer nieuwe morele opgaven en een groeiend besef van goed en kwaad. Zo'n opgave is dat wij optreden van de Nederlandse Staat in het verleden dat wij tegenwoordig vanuit het oogpunt van ethiek en recht verwerpen, alsnog in termen van recht, dus als onrecht, dienen aan te merken. Juist met die erkenning schragen wij ons huidige bewustzijn van goed en kwaad en erkent de rechtsstaat zijn fundamenten. Daarom stelde ik in het vorige rechtsstaatdebat ook voor dat er een wet zou komen waarin het slavernijverleden alsnog als een misdaad tegen de menselijkheid zou moeten worden aangemerkt. Ook het instellen van de werkgroep zelfevaluatie naar aanleiding van de toeslagenaffaire, een onderwerp dat in het debat van vandaag aan de orde is, getuigt van de erkenning van de morele plicht om na te gaan in hoeverre bij eerder handelen het ethische kompas uit het oog verloren was.

Voorzitter. Een rechtsstaat die zich als staat van recht ontwikkelt, heeft niet alleen juristen nodig, maar ook de kennis, kunde en inzet van historici die het kwaad blootleggen. Op 17 februari van dit jaar kwam het kwaad dat wij in Indonesië hebben aangericht, prominent in beeld. Op die dag werd door onderzoekers van het NIOD en de andere betrokken instituten het rapport Over de grens gepresenteerd, een rapport over extreem geweld in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, van '45 tot '49. Die publicatie en de uitzending van de presentatie van het rapport vormden een historische gebeurtenis, een stap die iets zegt over de ontwikkelingsgang van onze huidige Nederlandse rechtsstaat.

Een paar jaar eerder, op 1 oktober 2019, gaf ook de rechterlijke macht blijk van de kracht van ons algemeen rechtsbewustzijn. In de civiele zaken van de slachtoffers van de misdaden van de speciale troepen van kapitein Westerling had de Staat zich op de civielrechtelijke verjaring beroepen. Dat achtte het Haagse gerechtshof rechtens onaanvaardbaar, maar het hof ging nog verder. Het maakte ook een uitstapje naar de strafrechtelijke verjaring. Bij wet van 8 april 1971, die een beroep op verjaring van misdrijven tegen de menselijkheid uitsloot, was — schrik niet — een uitdrukkelijke uitzondering gemaakt voor de misdrijven die in de periode '45-'50 door Nederlandse militairen waren begaan. Het hof merkte fijntjes op dat aan die beslissing politieke overwegingen ten grondslag hadden gelegen, overwegingen die naar de stand van het huidig algemeen rechtsbewustzijn, zoals ook neergelegd in internationale afspraken, niet meer geaccepteerd mogen worden. Weer een uiting van beschaving, met dank aan de rechter, die hier een onethische politieke beslissing corrigeerde. Daarmee lag de vraag open of de afwijzing door justitie in 2012 van een verzoek om strafrechtelijke vervolging van de militairen wel rechtens juist was geweest. Die afwijzing was namelijk gebaseerd op de met de algemene rechtsbeginselen en verdragen strijdige wet van 8 april 1971.

Voorzitter. Historici en juristen onderschreven dus de verantwoordelijkheid van onze huidige rechtsstaat voor het in het verleden toegebrachte kwaad dat in het rapport Over de grens is blootgelegd. Dat ging om kwaad dat zo'n 70 jaar eerder, dus nog redelijk recent, aan de orde was.

Voorzitter. Precies 100 jaar geleden nam Hendrikus Colijn de leiding over van de Anti-Revolutionaire Partij. Al snel daarna werd hij minister van Financiën en vervolgens leidde hij als minister-president vier kabinetten. Dat was van 1933 tot 1939. 40 jaar daarvoor was deze politicus met een militaire carrière in Indonesië begonnen. Hij had een belangrijke rol in de Atjehoorlog en tijdens de zogeheten Lombok-expeditie. Hij werd daar later zelfs voor beloond met de Militaire Willems-Orde. Die wordt verleend bij uitstekende daden van moed, beleid en trouw. Een aan die Lombok-expeditie deelnemende jonge luitenant schreef aan zijn geliefde een brief. Die ging over de strijd die hij als bevelvoerend officier op Lombok op dat moment leverde met een opstandige bevolking, mannen en vrouwen die zich met speren en klewangs tegen het Nederlandse met snelvuurgeweren bewapende leger verzetten.

Voorzitter. Ik citeer uit zijn brief. "Ik heb er één gezien die met een kind van ongeveer een halfjaar op de linkerarm en een lange lans in de rechterhand op ons aanstormde. Een kogel van ons doodde moeder en kind. Wij mochten toen geen genade meer geven. Ik heb negen vrouwen en drie kinderen die genade vroegen, op een hoop moeten zetten en ze zo dood laten schieten. Het was onaangenaam werk, maar het kon niet anders. De soldaten regen ze met genot aan hun bajonetten." De vrouw aan wie hij zijn brief gestuurd had, schreef in de kantlijn: hoe vreeselijk. "Hoe vreeselijk": er zijn kennelijk vrouwen voor nodig om gebeurtenissen als deze vanuit menselijk oogpunt of standpunt te beoordelen.

Voorzitter. Deze luitenant, die zijn geliefde over zijn misdrijven schreef, werd later minister-president van Nederland. Ja, voorzitter, ministers, staatssecretaris en collega-senatoren: de brief waaruit ik voorlas, was van Hendrikus Colijn. Die brief bevindt zich in het archief van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme. Een scan van de bewuste passage heb ik hier bij me.

Voorzitter. Vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en de uitroeiing van onschuldigen die wij op 4 mei herdachten, werd onze rechtsstaat geleid door een minister-president die negen om genade vragende Balinese vrouwen en drie kinderen liet afslachten. Wat zegt dit over onze rechtsstaat? Wat zegt het dat de slachtpartijen en de koloniale onderwerping van Indonesië in de vorige eeuw officieel werden aangeduid als "ethische politiek", als "de ethische richting in de koloniale politiek"?

Voorzitter. Het debat van vandaag gaat ook over desinformatie. Hier zien we een historisch staaltje daarvan. Het nietsontziend met gruwelijke slachtpartijen onderwerpen van een bevolking werd als een ethische opdracht geformuleerd. Het ging immers om het "civiliseren" van een bevolking in een door Nederland veroverde kolonie om haar tot een westerse beschaving te verheffen. Het "hoe vreselijk" dat de echtgenote van Colijn uitsprak toen ze zijn brief las, heeft meer met verheffing te maken. Dat besef van goed en kwaad was er ook toen al en kon uitgesproken worden, maar zolang het alleen maar in de kantlijn werd genoteerd en desinformatie en propaganda over slachtpartijen vanuit de overheid als "ethisch noodzakelijk" waren voorgesteld, verdween de beschaving uit beeld.

Voorzitter. Beschaving en onze zorg voor de rechtsstaat vereisen dat we het kwaad waaraan Colijn deelnam, ook al is het meer dan een eeuw geleden, onder ogen zien, historisch onderzoeken en in termen van recht beoordelen. Als "de eerste zin uit de menselijke beschaving" de basis vormt voor het veroordelen van misdrijven tegen de menselijkheid, zoals begaan door de jonge Russische soldaat, dient dat dan ook niet te gelden voor een veroordeling van misdaden die onder het mom van "ethische politiek" ruim een eeuw geleden in Atjeh en Lombok zijn begaan, mede onder leiding van iemand die daarvoor met de Militaire Willems-Orde werd geëerd en die minister-president van ons land werd?

Voorzitter. Een halve eeuw na de misdaden van Colijn hield de Nederlandse rechtsstaat opnieuw huis in Indonesië. Nu ging het niet om koloniale verovering, maar om een krampachtige strijd tot behoud van de kolonie en het meedogenloos onderdrukken van een vrijheidsstrijd. Het heeft lang, te lang, geduurd voordat een zo grote groep historici op verzoek van de regering zich zo diepgaand met het systematische extreme geweld in Indonesië mocht bezighouden. Wat met het rapport Over de grens onlangs boven tafel kwam, zal op ieder van ons hier diepe indruk gemaakt hebben.

Voorzitter. Vlak voor de presentatie van de studie van het NIOD en de andere instituten verscheen een boek van de jurist Maurice Swirc met de titel "De Indische doofpot" en met als ondertitel "Waarom Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië nooit zijn vervolgd". De titel "De Oost-Indische doofpot" zou nog passender geweest zijn, want als uit de inhoud van dat boek één ding duidelijk wordt, dan is dat dat de Nederlandse regering wel degelijk wist dat Westerling — ik citeer uit het boek — "zich aan een ontoelaatbaar optreden had schuldig gemaakt". Dat laatste is een letterlijk citaat van minister-president Drees uit de ministerraad van 29 februari 1949.

In datzelfde jaar 1949 werd een onderzoekscommissie gevormd om de misdrijven van de Nederlandse militairen te onderzoeken. Dat leidde tot een rapport van de twee juristen Van Rij en Stam dat in 1954 op tafel kwam bij de minister van Justitie, minister Donker. Nu lagen daar duidelijk de bewijzen van misdrijven tegen de menselijkheid, en niet alleen dat. Aan mijn leermeester professor Guus Belinfante, die toentertijd raadsadviseur was op Justitie, werd gevraagd om het rapport "op zijn juridische merites te bezien met het oog op eventuele strafvervolging tegen de betrokkenen". De conclusies van Belinfante waren explosief. Ik citeer: "Het optreden van Westerling en zijn navolgers, hoezeer ook gedekt door gezaghebbende autoriteiten, miste iedere wettelijke grondslag." Niet alleen tegen Westerling kon vervolging worden ingesteld, maar ook tegen diens meerderen en tegen militairen en bestuurders die daar weer boven stonden. Belinfante sprak van een "sneeuwbal" die dan verder rolt en waarschuwde dat "men er niet aan zal kunnen ontkomen de rol die de civiele autoriteiten gespeeld hebben, vast te stellen."

Voorzitter. We hebben het vandaag in dit debat over de rechtsstaat ook over de open overheid. De rapporten van Van Rij en Stam en de bevindingen van raadsadviseur Belinfante en die van raadsadviseur Kazemier, die zijn zienswijze deelde, werden de Kamer onthouden en als "zeer geheim" gearchiveerd. De ministerraad koos voor de doofpot en stemde in meerderheid tegen vervolging. Over wat de regering wist, werd gezwegen. Moet de deksel nu niet helemaal open, zoals het een beschaafde rechtsstaat past? Zijn er niet nog steeds stukken geheim of beperkt raadpleegbaar?

Voorzitter. Terug naar Hans Goedkoop: "Als de mens zijn eigen kwaad niet ziet, hoe houd je dan vast aan wat er mag en niet mag?" Voor dit debat over de rechtsstaat interpreteer ik dit credo aldus. Juist om onze ethische uitgangspunten en het algemeen rechtsbewustzijn te ankeren, is het nodig dat door juristen gezaghebbend wordt vastgesteld of het militaire handelen van Nederland in Indonesië in de periode die in het rapport Over de grens wordt behandeld strafbaar was. Dat geldt ook voor de vraag in hoeverre functionarissen van de Nederlandse Staat eraan hebben bijgedragen. De historici van het NIOD kozen er bewust voor geen juridische beoordeling te geven. Daar ligt dus een uitnodiging voor de juristen. Die moeten wij als bewakers van de rechtsstaat oppakken. Hoe zit het met de zogeheten Indië-weigeraars, burgers die zich onttrokken aan de opkomstplicht of militairen die deserteerden? Stonden zij na kennisneming van het rapport Over de grens niet eigenlijk aan de goede kant van de geschiedenis?

Voorzitter. In de 4 mei-rede van Hans Goedkoop staat voor mijn gevoel ook de vraag centraal of wij anno nu in dit zogenaamde gave land nog wel over het puntgave kompas, waar hij het over had, beschikken. We kunnen het over de toeslagenaffaire hebben, over het verliezen van zicht op de menselijke maat, over een nog veel ruimer "hoe vreeselijk" dan dat van de echtgenote van Colijn. Centraal bij dit alles staat de vraag: is onze rechtsstaat niet de mens zelf uit het oog verloren? Is het geld niet in de plaats gekomen van ons ethische kompas? Denken wij nog alleen in termen van hebben in plaats van zijn? Is in de politiek de ethiek verdwenen?

Hans Goedkoop stuit aan het slot van zijn rede ook op zulke vragen. In het kader van de sancties tegen Rusland kwam toch bij eenieder met een redelijk kompas voor goed en kwaad de vraag op hoe ethisch verantwoord het is dat Nederland als belastingparadijs fungeert en financiële structuren faciliteert voor onfrisse figuren uit al even onfrisse regimes. In ons zogenaamde gave land waren we erop uit om, zoals Goedkoop het in relatie tot Russische kleptocraten formuleert, "een prettig vestigingsklimaat te scheppen voor het geld van die agressor, waarvan we toen al wisten dat het dievengeld was".

Voorzitter. Er waart een spook door Europa, met name ook door ons land: een spook dat recht praat wat krom is. Niet de meeste stemmen gelden, maar de meeste gelden stemmen. De rijken verrijken zich, terwijl de armoede dramatisch toeneemt. Wordt het geen tijd voor een ethisch reveil? Voor sommigen heeft die term een slechte geur, die voor hen verbonden is met gedateerde christendemocratische politiek, maar wat is ertegen om de beschaving weer dichterbij te brengen, ons ethische kompas te hervinden, de blinde macht van het geld en de propaganda over dat gave land van ons af te werpen en terug te keren naar de meest basale ethische uitgangspunten, waarin ook ons recht geworteld is?

In de deskundigenbijeenkomst was iedereen het erover eens dat de rechtsverwerkelijking in een rechtsstaat ertoe dient te leiden dat ieder het zijne krijgt toebedeeld. Inderdaad, een fundamenteel rechtsbeginsel. Dat vergt voor eenieder die in de rechtsstaat participeert een terugkeer naar het eigen ethische kompas. Onze partij betrekt in het "ieder het zijne" ook de positie van dieren. Dat zal niemand verbazen.

De VOC-mentaliteit uit het imperialisme heeft zich verplaatst van mensdom naar dierenrijk. Wat doet een ethisch reveil met de ambitie van ons gave land om de grootste slager en melkboer van de wereld te zijn, waarvoor zonder toepassing van enig moreel kompas jaarlijks 600 miljoen dieren na een kort en ellendig leven worden geslacht in ons land? Over desinformatie gesproken: waar de huidige wetgeving het heeft over diergeneeskundige ingrepen, blijkt het niet te gaan om het genezen, maar om het verminken van dieren. De wetsartikelen gaan over bevoegdheden tot het afknippen van staarten, het verwijderen van hoorns, het afvijlen van hoektanden en ga zo maar door; alles om het houden van dieren in stallen te vergemakkelijken. Zoals het begrip "ethische koloniale politiek" het misdadige karakter van slachtpartijen onder de Indonesische bevolking verdoezelde, wordt nu het verminken van dieren in het bedrijfseconomisch belang als geneeskunde voorgesteld. Hoe vreselijk! Het "hoe vreselijk" moet weer verbinding krijgen met ons rechtsgevoel. De opgave zal zijn om vast te stellen waar morele plichten tot het domein van rechtsplichten moeten worden gerekend. Dat is een zware opgave als we zien wat zich op dit moment in de wereld voltrekt.

Voorzitter. Het aantal mensen dat te kampen heeft met voedseltekorten is in twee jaar gestegen van 136 miljoen naar 276 miljoen. Van de stijging van de voedselprijzen profiteren miljardairs in de voedsel- en energiesector. Hun vermogen neemt elke dag met 600 miljoen dollar toe. Tijdens de pandemie kwamen er 62 nieuwe miljardairs in de voedselsector bij, terwijl 263 miljoen mensen in armoede vervielen. En dan heb ik het nog niet eens over de miljoenen klimaatvluchtelingen en slachtoffers van onze vrijhandelsverdragen, die minder ontwikkelde economieën op een nog grotere achterstand zetten.

Voorzitter. Bij misdaden tegen de menselijkheid denken wij aan schietende soldaten. Maar wie in termen van een ethisch reveil denkt, ziet dat een ethische plicht om ieder het zijne te geven zich moet uitstrekken, ook naar die miljoenen slachtoffers van armoede en water- en voedseltekorten. Niets doen voelt ethisch gezien als misdadig. Wie de blik afwendt van overduidelijk onrecht, maakt zichzelf moreel schuldig aan zulk onrecht. In het kader van de staat van het recht en van de rechtsstaat doemt dan vervolgens de vraag op of het niets doen ook in termen van recht als "misdadig" aan te merken valt. Dat is een belangrijke vraag voor degenen die de rechtsstaat onderhouden, dus voor de ministers, de bewindslieden, en voor ons als senatoren.

Voorzitter. Ik sluit af met een aantal duidelijke vragen. Is de minister het met mij eens dat, aangenomen dat de feiten overeenstemmen met wat Hendrikus Colijn aan zijn echtgenote schrijft over zijn strijd op Lombok, moet worden vastgesteld dat een latere minister-president van Nederland zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de menselijkheid? Is de regering bereid om de verleende Willemsorde in te trekken? Zijn alle archiefstukken van de overheid die betrekking hebben op de oorlogshandelingen van Nederland in Indonesië in de periode waarop het rapport Over de grens betrekking heeft, inmiddels openbaar toegankelijk? Zo nee, is de regering bereid die toegankelijkheid te realiseren?

Is de minister bereid om een commissie van gezaghebbende juristen in te stellen die tot taak krijgt om op grond van het tot op heden beschikbare feitenmateriaal te beoordelen of kapitein Westerling, diens ondergeschikten en diens superieuren zich tijdens het militaire optreden schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten? Is de minister bereid stappen te zetten om wettelijk eerherstel te verlenen aan de dienstplichtige militairen die veroordeeld zijn wegens dienstweigering of desertie, gepleegd tussen 15 augustus 1945 en 31 december 1949? Geeft het gedrag van deze Indiëweigeraars en deserteurs niet eerder grond voor lof dan voor straf, omdat zij aan de goede kant van de geschiedenis stonden?

Naar aanleiding van een strafklacht die op 12 januari 2012 is ingediend door Pondaag met betrekking tot misdrijven begaan door Nederlandse militairen is toen besloten niet te vervolgen met een beroep op verjaring. Is de minister het met mij eens dat ten onrechte een beroep op strafrechtelijke verjaring is gedaan? Is de minister het met mij eens dat door het geheimhouden van de rapportage van Van Rij en Stam en door na te laten de Kamer te informeren omtrent de inhoud van de adviezen van Belinfante en Kazemier over de strafbaarheid van het handelen van Westerling, de regering onrechtmatig heeft gehandeld tegenover gedupeerden van dat handelen en voorts de grondwettelijke informatieplicht tegenover het parlement heeft geschonden?

Tot slot. Kan de minister reflecteren op de vraag in hoeverre het met gebruik van Nederlandse wetgeving faciliteren van een groep die internationaal wordt aangeduid als kleptocraten, bijdraagt aan de ondermijning van de rechtsorde? Als de minister die opvatting deelt, is de minister dan bereid een plan van aanpak te maken om het openen van brievenbusfirma's die dit faciliteren, strafbaar te stellen?

Helemaal tot slot. Kan de minister reflecteren op de vraag of een plicht om maatregelen te nemen om de voedselcrisis tegen te gaan en om superrijken aan te pakken, niet alleen als een morele, maar ook als een rechtsplicht zou moeten worden aangemerkt? Als dat het geval is, kan de minister dan reflecteren op de termijn en de wijze waarop dat vorm zou kunnen krijgen?

Voorzitter. Ik kijk met belangstelling uit naar de antwoorden van de bewindslieden.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dit was de bijdrage van de heer Nicolaï. Alvorens de heer Talsma het woord te geven, schors ik de vergadering voor een kort moment op verzoek van enkele aanwezigen in verband met het kunnen wassen van de handen.