Plenair Baay-Timmerman bij behandeling Afschaffing minimale beraadtermijn voor afbreking van zwangerschappen



Verslag van de vergadering van 14 juni 2022 (2021/2022 nr. 33)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 9.48 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Baay-Timmerman i (50PLUS):

Dank u wel, voorzitter. Dit wetsvoorstel tot wijziging van de Wet afbreking zwangerschap richt zich op het afschaffen van de verplichte minimale beraadtermijn van vijf dagen voor afbreking van zwangerschappen. De huidige bepaling van vijf dagen bedenktijd is artificieel. Die geldt voor iedere zwangere vrouw, ongeacht haar situatie, en zal voor de ene vrouw mogelijk als te kort en voor de andere vrouw als te lang worden ervaren. Daarnaast kan de verplichting van een vijf dagen bedenktermijn zeker voor de gevallen die op de grens van keuzen voor afbrekingsmogelijkheden zitten, een beperking van behandelingsmethoden opleveren.

Voorzitter. Het evenwicht tussen de keuzevrijheid van de vrouw die zich in een noodsituatie bevindt enerzijds en de bescherming van het ongeboren leven anderzijds is voor vrijwel iedereen zeer lastig te bepalen. Het is een afweging van waarden waarvan de uitkomst voor eenieder verschillend kan zijn. Een zorgvuldige en weloverwogen besluitvorming tot het nemen van onomkeerbare stappen vereist zorgvuldige procedures. De thans nog verplichte beraadtermijn, zodat na het artsenbezoek de vrouw alsnog in staat wordt gesteld haar eerder genomen beslissing opnieuw te heroverwegen, kan daartoe bijdragen. De 50PLUS-fractie is van mening dat de aangenomen motie-Ellemeet/Ploumen, waarin de verplichte beraadtermijn van vijf dagen wordt afgeschaft en vervangen wordt door een flexibele termijn in samenspraak tussen arts en vrouw, in principe recht doet aan het vereiste van zorgvuldige besluitvorming en in feite meer maatwerk biedt op het gebied van zorg. Immers, per casus, dus heel specifiek gericht op het individuele geval, kan door de arts en de vrouw besloten worden wat de duur van de termijn dient te zijn.

Mijn fractie begreep dat het ook mogelijk is dat de duur van die termijn zero kan zijn, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan zoals benoemd in de memorie van antwoord, zodat in zo'n geval terstond wordt overgegaan tot afbreking van de zwangerschap. De voorgestelde flexibilisering van de beraadtermijn start op het moment dat de zwangerschap is geconstateerd, maar dat moment is juridisch nooit vast te stellen, want deze constatering wordt toch bepaald door de vrouw, of uitsluitend door een medicus? Graag een antwoord hierop.

Is het in dit wetsvoorstel mogelijk dat een minderjarige vrouw in de ochtend ontdekt dat ze zwanger is en op dezelfde dag na het gesprek met de arts tot de afbreking van de zwangerschap overgaat, zo vraag ik de initiatiefnemers. Wordt zo'n onomkeerbare stap dan nog gekwalificeerd als zorgvuldige en weloverwogen besluitvorming, mede gelet op de minderjarigheid van degene? Graag een inhoudelijke reactie.

In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat in het eerste evaluatieonderzoek van de Wet afbreking zwangerschap de vraag aan vrouwen werd voorgelegd hoe zij de verplichte minimale beraadtermijn hadden ervaren. Doch in een tweede evaluatieonderzoek werd deze vraag níet herhaald, zodat hierover geen gegevens bekend zijn.

De heer Dittrich i (D66):

Ik heb een vraag naar aanleiding van het vorige punt. U vroeg aan de initiatiefnemers en de minister om te reageren op, laten we zeggen, de impulsieve beslissing van een jonge vrouw die net ontdekt dat ze zwanger is. Mijn vraag aan u is, via de voorzitter: hoe ziet u dan de rol van de arts, de hulpverlener, in het vertrouwelijke gesprek mét die jonge vrouw?

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

Dank voor deze vraag. Het gaat mij er met name om te kunnen vaststellen of bij die zero beraadtermijn de zorgverlener, van wie ik ervan uitga dat je in zijn algemeenheid in Nederland het vertrouwen mag hebben dat die doorvraagt, ook echt met, in dit geval, de minderjarige nagaat of er nog andere mogelijkheden zijn alvorens tot afbreking over te gaan. Maar ik vind het wel van belang om te weten óf het in principe zo mogelijk is.

De heer Dittrich (D66):

Ik zoek er in uw antwoord nog even naar in hoeverre u de professionaliteit van de abortuszorghulpverleners respecteert. Of dat u daaraan voorbijgaat en zich helemaal focust op, in dit geval, in uw voorbeeld, de minderjarige vrouw.

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

Ik ga absoluut niet voorbij aan de professionaliteit van zorgverleners, ook met name in abortusklinieken. Dat is niet im Frage. Ik vraag wel heel nadrukkelijk aan de initiatiefnemers hoe in zo'n geval met een beraadtermijn voor de minderjarige die dan nét geconstateerd heeft dat ze zwanger is, omgegaan wordt. Dat is een punt dat ik graag nog verduidelijkt wil hebben.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

Ja, voorzitter, ik ga verder. Ik was dus bezig over het tweede evaluatieonderzoek waarin niet opnieuw de vraag werd gesteld over de beraadtermijn. De initiatiefnemers verwijzen als antwoord naar recente onderzoeken in de Verenigde Staten, waar in 26 staten ook een verplichte beraadtermijn geldt. Daaruit zou voortvloeien dat voor een meerderheid van de vrouwen zo'n beraadtermijn geen invloed heeft gehad op hun beslissing om tot afbreking van de zwangerschap over te gaan. De keuze ís al gemaakt voordat de vrouw een abortuskliniek bezoekt en slechts een kleine minderheid is meer gaan twijfelen gedurende de verplichte beraadtermijn. Mijn fractie worstelt met de begrippen "meerderheid" en "minderheid" in dezen. Wat wordt in dit geval verstaan onder een meerderheid? Is dat 60%, 80% of meer? Zou dit dan niet moeten zijn omschreven als de óvergrote meerderheid? En hoe groot is de kleine meerderheid in percentages? Kunnen de initiatiefnemers dit verduidelijken, zodat mijn fractie meer inzicht heeft in de daadwerkelijke uitkomst van de effecten van de beraadtermijn? Evaluaties dienen om inzicht te krijgen in hoe aangenomen wetsvoorstellen in de praktijk uitwerken, maar dan moeten wel de juiste onderzoeksvragen gesteld worden. Het is voor mijn fractie onbegrijpelijk dat bij het tweede evaluatieonderzoek de vraag over de invloed van beraadtermijn op de keuze van de vrouw om wel of niet over te gaan tot zwangerschapsafbreking, niet is meegenomen, zodat thans niet inzichtelijk is welke mogelijke effecten de afschaffing van de verplichte termijn met zich meebrengt.

Voorzitter. Mijn fractie leest in de memorie van antwoord dat ook de initiatiefnemers voorstander zijn van een derde evaluatie. Het gewijzigd amendement-Palland regelt een periodieke evaluatie iedere zeven jaar. Daarnaast deed de minister reeds de toezegging om in 2027 een evaluatie te laten plaatsvinden. Mijn fractie vraagt zowel de initiatiefnemers als de minister of zij thans expliciet kunnen toezeggen dat bij de eerstkomende evaluatie in 2027 de vraagstelling met name zal worden gericht op de afschaffing van de verplichte minimale beraadtermijn van vijf dagen, de flexibilisering van de beraadtermijn en de consequenties hiervan. Graag hoort mijn fractie of zij deze ongeclausuleerde toezegging kunnen doen. Want de tekst in de memorie van antwoord luidt: "De evaluatiebepaling betreft de gehele Wet afbreking zwangerschap, inclusief de aanhangig zijnde voorstellen tot wijziging van deze wet", en "gekeken wordt naar de andere aanbevelingen uit de tweede evaluatie". Dit vindt mijn fractie onvoldoende duidelijk. Juist in de tweede evaluatie ontbraken gegevens waaruit onomstotelijk zou blijken welk percentage vrouwen de beraadtermijn juist zinvol of niet zinvol vond om tot een weloverwogen besluit te komen.

Voorzitter. Als Eerste Kamerlid moet ik nu afgaan op aangehaalde uitkomsten van onderzoeken die in de Verenigde Staten zijn gehouden en een navraag die door de initiatiefnemers is gedaan bij de Franse ambassade over de aldaar geldende beraadtermijnen. De uitkomsten daarvan zijn volgens hen — maar met een niet onderbouwde aanname — vergelijkbaar met die van Nederland. Echter, enkel door cultuurverschillen zou dat al anders kunnen liggen.

Voorzitter. Mijn fractie kijkt uit naar de beantwoording van de gestelde vragen. Ik meld op voorhand dat ik bij dit wetsvoorstel, dat zo raakt aan morele en ethische waarden die door eenieder verschillend gewogen kunnen worden, niet uitsluit dat mijn fractie verdeeld zou kunnen stemmen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Baay. De volgende spreker is de heer Dittrich namens D66.