Plenair Talsma bij behandeling Wet uitbreiding taakstrafverbod



Verslag van de vergadering van 4 oktober 2022 (2022/2023 nr. 2)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.42 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Talsma i (ChristenUnie):

Dank u zeer, voorzitter. De grondtoon van het voorliggende wetsvoorstel is herkenbaar. Geweld tegen hulpverleners en anderen met een publieke taak verdient een strenge bestraffing. De beelden van rellen rond voetbalwedstrijden en jaarwisselingen, maar ook van gewelddadige demonstraties hoef ik niet voor u op te roepen. U kent ze. Dat daarbij agenten, ambulancemedewerkers, brandweerlieden en anderen met een publieke taak gewond raken, en soms zelfs blijvend letsel oplopen, is ronduit afschuwelijk. En dat we desondanks achteraf vaak horen spreken over "een beheersbare situatie" of een "betrekkelijk rustig verlopen gebeurtenis" stuit mij altijd weer tegen de borst.

"Handen af van onze hulpverleners" is een prachtig motto, maar naar mijn smaak krachteloos zolang het alleen met de mond beleden wordt. Zo beschouwd begrijpt mijn fractie best dat het kabinet met dit wetsvoorstel de wettelijke daad bij het politieke woord wil voegen. Dat laat onverlet dat wij kritisch zijn over dit wetsvoorstel. De kritiek van mijn fractie begint met een verontrustend gevoel van déjà vu. We zien stoere wetgeving met een glasheldere politieke signaalwaarde, maar ook met een problematische hantering van de menselijke maat, een diffuse reikwijdte en onvoldoende oog voor denkbare schadelijke neveneffecten. Die elementen loop ik graag met u langs.

Wat mijn fractie betreft is het zeer de vraag of een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf ook in lichte gevallen steeds als een adequate straf kan worden beschouwd. De formulering van het voorgestelde taakstrafverbod is heel absoluut. Met name bij zaken die, wat losjes geformuleerd, raken aan de ondergrens van strafbare mishandeling, vragen wij ons sterk af of de waarde van de geschonden rechtsnorm en het kaliber van de dwingend voorgeschreven strafmodaliteit wel met elkaar overeenstemmen.

De Raad van State waarschuwde in dit verband al dat naarmate de rechter minder ruimte krijgt om de verschillende factoren tegen elkaar af te wegen, dit ook eerder tot disproportionele uitkomsten kan leiden. Het huidige taakstrafverbod van artikel 32b Strafrecht bevat in het eerste lid nog de aanvullende drempel dat er sprake moet zijn van, ik citeer, "een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit". Die drempel ontbreekt in dit wetsvoorstel. En desgevraagd stelde het kabinet dat dit te maken heeft met het geschonden gezag dat het slachtoffer vertegenwoordigt en met de belemmering van de uitvoering van de ordehandhavende of hulpverlenende taak. Mijn fractie is door dat antwoord niet overtuigd en betreurt het ontbreken van deze drempel, die mogelijk nog enig soelaas zou kunnen bieden op het zorgpunt van adequate bestraffing.

Mijn fractie vindt het opvallend dat in de voorbereiding van het wetsvoorstel is overwogen of ook openlijke geweldpleging, artikel 141 Strafrecht, onder de reikwijdte van de uitbreiding zou moeten vallen. Daarvoor is niet gekozen, omdat, ik citeer, "geweld van beperkte ernst of geweld dat op geen enkele wijze tot een schending van de lichamelijke integriteit leidt ook tot een veroordeling wegens artikel 141 Strafrecht kan leiden". Die redenering kan ik goed volgen, maar waarom heeft het kabinet er in deze denktrant niet voor gekozen de zogenoemde "eenvoudige mishandeling", als bedoeld in artikel 300, lid 1 Strafrecht, met een drempel, die al begint bij het teweegbrengen van een min of meer hevige onlustveroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, buiten het uitgebreide taakstrafverbod te houden, zo vraag ik de minister.

Dat geldt temeer nu ernstigere en herhaalde geweldsdelicten al onder het bestaande taakstrafverbod vallen en het wetsvoorstel dus uitsluitend ziet op lichtere vormen van mishandeling gepleegd door iemand aan wie in de vijf voorafgaande jaren niet eerder een taakstraf, laat staan een gevangenisstraf, is opgelegd vanwege een soortgelijk misdrijf. Juist in dergelijke situaties heeft mijn fractie moeite met een dwingend voorgeschreven vrijheidsstraf. Het doorslaggevende gewicht dat het kabinet blijkens de nadere memorie van antwoord op dit punt toekent aan het opzet van de dader bij het schenden van de lichamelijke integriteit van een persoon met een publieke taak, miskent in de visie van mijn fractie de rechtsfiguur van het voorwaardelijk opzet. Daardoor wordt de ondergrens van strafbare mishandeling in zekere zin nog lager. Hoe ziet de minister dat?

Het tweede element dat mijn fractie zorgen baart, is de afbakening van de groep personen met een publieke taak. Hoewel de omstandigheid dat het slachtoffer van geweld een publieke taak uitoefende, geen deel uitmaakt van de delictsomschrijving en dus niet hoeft te worden bewezen, moet het OM, en uiteindelijk de rechter, tot de vaststelling komen dat betrokkene werkzaam was "in de uitoefening van zijn publieke taak in het kader van de handhaving van de orde of veiligheid". Voor dat eerste onderdeel, namelijk de uitoefening van een publieke taak, is volgens de nadere memorie van antwoord bepalend of de taakuitoefening ook ten dienste staat aan het publiek en of deze taakuitoefening tot een publieke taak te herleiden is. Nu moet ik zeggen dat de vraag of een publieke taak tot een publieke taak te herleiden is, mij argumentatief wat ingewikkeld lijkt. Wat is hier de waarde van de toevoeging dat de taakuitoefening ten dienste staat van het publiek?

Dat het niet mag gaan om uitsluitend private belangen heeft het kabinet duidelijk verwoord, maar staat bijvoorbeeld — schrik niet, het is niet tranentrekkend — het optreden van een beveiliger tegen vervelend gedrag door een dronken supermarktbezoeker minder ten dienste van het publiek dan wanneer diezelfde beveiliger optreedt tegen een dronken festivalbezoeker? Mijn fractie kan zich dat moeilijk voorstellen, maar dat onderscheid wordt in het wetsvoorstel wel gemaakt. Op welke gronden, zo vraag ik de minister.

Het tweede onderdeel, namelijk het kader van de handhaving van de orde of veiligheid, stelt mijn fractie ook voor vragen. Blijkens de eerdere beantwoording denkt het kabinet aan personen die zich niet kunnen onttrekken aan een confrontatie met geweld door terug te treden. Nou, bij medewerkers van politie, ambulance en brandweer kan mijn fractie zich daarvan een voorstelling maken. Dat geldt ook nog wel voor boa's, bijvoorbeeld in het openbaar vervoer. Maar bij de door het kabinet genoemde range van mensen die werken bij nutsbedrijven, gemeenten, provincies, waterschappen, of die werkzaam zijn als advocaat is dat toch een stuk ingewikkelder.

Het kabinet lijkt er zelf ook niet goed uit te komen, want in antwoord op een van onze vragen wordt gesteld dat zorgpersoneel onder de reikwijdte van het wetsvoorstel valt wanneer het actieve handelen erop gericht is de gezondheid te bevorderen of dreigend gevaar voor die gezondheid af te wenden. Het kabinet zegt er nog bij: bij het verrichten van medische handelingen is dit in de regel het geval. Als voorbeeld noemt het kabinet vervolgens de situatie dat een arts een gesprek voert met familieleden over een te volgen behandeling en in die situatie met geweld wordt geconfronteerd. Ook daarop is wat het kabinet betreft het taakstrafverbod van toepassing, omdat het gesprek erop gericht is toestemming te krijgen voor een behandeling en zo noodzakelijk is ter bevordering van de gezondheid. Van het verrichten van medische handelingen is geen sprake. Er wordt niet actief gehandeld. En er is ook geen sprake van een situatie waarin de betrokkene geen stap terug zou mogen doen. In welk verband staat zo'n situatie dan nog tot de voorgestelde tekst van de wet, namelijk de handhaving van de orde of veiligheid? Mijn fractie heeft hierbij sterke twijfels op het punt van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Graag een reactie van de minister.

Ons derde en laatste element van kritiek betreft de voorzienbare schadelijke neveneffecten. Mijn fractie veronderstelt het kabinet bekend met de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek naar de negatieve effecten van kortdurende detentie. Verschillende collega's noemden dat al. Het NJCM, het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten, zette dat thema vorig jaar nog eens beknopt uiteen in een wat mij betreft lezenswaardig rapport. Juist voor het zeer beperkte palet van strafbare feiten en daders waarop dit wetsvoorstel ziet en betrekking kan hebben, heeft mijn fractie op basis van subsidiariteit en proportionaliteit grote moeite met de dwingend voorgeschreven vrijheidsstraf. Hoe heeft het kabinet hierin de betrokken belangen gewogen? Wat ons betreft ligt het meer in de rede dat het kabinet met het OM, met name met de rechtspraak, in gesprek gaat over een herijking van de oriëntatiepunten voor de straftoemeting. De vraag is: is de minister daartoe bereid?

Voorzitter, als altijd ziet mijn fractie uit naar de beantwoording van de vragen door de minister. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u voor uw bijdrage. Dan is vervolgens het woord aan de heer Rietkerk, die spreekt namens de CDA-fractie en mede namens de fractie van de SGP, als ik mij goed heb laten informeren.