Plenair Talsma bij behandeling Evaluatiewet Wet financiering politieke partijen



Verslag van de vergadering van 11 oktober 2022 (2022/2023 nr. 3)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.55 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Talsma i (ChristenUnie):

Dank u zeer, voorzitter. De behandeling van dit wetsvoorstel past uitstekend in het politieke jaargetijde waarin we ons lijken te bevinden, dat gekenmerkt wordt door evaluaties, zelfevaluaties, blikken in voorgehouden spiegels en onderzoek naar eigen handelen. De benaming van deze Kamer als chambre de réflexion lijkt actueler dan ooit.

In dit geval hield de GRECO Nederland in 2008 een spiegel voor waar het ging om de financiering van politieke partijen. De strekking was helder: de Nederlandse regels op dat punt konden echt beter. Of wij ons de kritische compliancerapporten van de GRECO uit 2010 en 2013 niet hadden kunnen besparen, laat ik hier maar even onbesproken, maar in 2013 trad dan toch de Wfpp in werking. In 2018 verscheen het evaluatierapport over die wet van de commissie-Veling. Overigens was de heer Veling — al zij het maar voor de Handelingen genoteerd — nooit voorzitter van de ChristenUnie. Hij was wel lid van een ledenpartij; dat geef ik de heer Van Hattem onmiddellijk toe.

In het wetsvoorstel dat vandaag voorligt, zijn bijna alle aanbevelingen van de GRECO en van de commissie-Veling opgevolgd. Mijn fractie is daar blij mee en spreekt dan ook graag grote waardering uit voor de evaluaties door de GRECO en door de commissie-Veling. In z'n geheel beschouwd, heeft mijn fractie ook waardering voor de wijze waarop het kabinet de uitkomsten van die evaluaties heeft verwerkt. Desalniettemin zijn er een paar vraag- en zorgpunten.

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is door het aanvaarden van een aantal amendementen nog eens extra nadruk gelegd op het belang van het beschermen van politieke partijen tegen onwenselijke, al dan niet buitenlandse, financiële beïnvloeding en op het vergroten van de transparantie. Waar het gaat om het vergroten van transparantie over partijfinanciering, vindt de minister mijn fractie aan haar zijde wat betreft het uitgangspunt. Over de concrete uitwerking na amendering zijn we echter niet zonder zorg. De financiering van een politieke partij is in de kern tamelijk overzichtelijk: contributie, subsidie, giften. De eerste twee componenten zijn min of meer naar hun aard transparant. Dat de giftencomponent ook transparant moet zijn, betwist mijn fractie niet. Onze zorg zit nu in de verlaging van de openbaarmakingsgrens van €4.500 naar €1.000. De vraag daarbij is: is het middel, namelijk het opvragen, delen en soms publiceren van de gegevens van elke donateur die meer schenkt dan het drempelbedrag, hier nog wel proportioneel ten opzichte van het doel, namelijk transparantie en het voorkomen van financiële beïnvloeding?

Ook op het punt van de uitvoerbaarheid hebben wij onze zorgen. Zijn partijorganisaties wel in staat om deze hoeveelheid extra werk uit te voeren? Uit de schriftelijke beantwoording lijkt te volgen dat dit wat de minister betreft zo'n vaart niet zal lopen, maar waarop is dat gebaseerd? Heeft de minister bijvoorbeeld cijfermatig inzicht in de aantallen giften die het hier betreft en, zo ja, kan zij aangeven hoe die aantallen liggen waar het gaat om de bestaande verslagleggingsdrempel van €4.500, de Veling-drempel van €2.500 en de Ellian-drempel van €1.000?

Ook vanuit het oogpunt van betaalbaarheid van politieke partijen maken wij ons zorgen. Enerzijds is er meer menskracht nodig om de regels uit te voeren. Anderzijds bestaat de vrees dat mensen misschien minder snel geneigd zijn een iets grotere gift te doen als dat betekent dat die met naam en toenaam gepubliceerd en geregistreerd wordt. Daar komt bij dat de inmiddels al vaak genoemde Jettengelden naar ik begrijp vanaf 2025 drastisch afnemen. Mijn partij zal vast niet de enige zijn die op dit moment geconfronteerd wordt met leden of donateurs die opzeggen omdat zij de eindjes niet meer aan elkaar geknoopt krijgen. Hoe weegt de minister dat soort aspecten van betaalbaarheid, en is zij bereid om die nadrukkelijk mee te nemen in de evaluatie die weer zal volgen op deze wetswijziging? Een van de conclusies die de commissie-Veling trok was immers: "De landelijke partijen hebben meer financiële armslag nodig om hun taken in de toekomst adequaat uit te kunnen voeren." Hoe kan wat de minister betreft worden voorkomen dat als gevolg van dit wetsvoorstel die armslag juist geringer wordt?

Op de zorgen volgen ook nog enkele vragen. Ten gevolge van de aanvaarding van het amendement op stuk nr. 43 kunnen politieke partijen voortaan alleen nog giften ontvangen van Nederlandse donateurs, ongeacht hun woonplaats. In de memorie van antwoord herhaalt de minister haar eerdere standpunt dat zij zo'n algeheel verbod op giften van niet-Nederlanders in plaats van een verbod op giften uit derde landen niet wenselijk acht. Zij motiveert dat met de stelling dat "het onvoldoende rekening houdt met de nauwe banden die Nederlandse politieke partijen met Europese zusterpartijen hebben, bijvoorbeeld doordat zij zijn aangesloten bij een politieke partij op het niveau van de EU." Maar de portee van dit argument ontgaat mijn fractie telkens, ook al lees ik het twintig keer. Kan de minister misschien toelichten wat zij hier nu eigenlijk precies bedoelt, en waarom wat haar betreft de bestaande situatie op dit punt de voorkeur verdient?

In de schriftelijke beantwoording geeft de minister aan dat zij een eventueel vermoeden dat sprake is van strafbare feiten zal melden bij het Openbaar Ministerie. Daarbij noemt de minister het gebruik van sluiproutes om het giftenverbod te omzeilen. Begrijpt mijn fractie het goed, zo vraag ik de minister, dat zij daarbij niet doelt op een specifiek Wfpp-gerelateerd strafbaar feit, maar op een algemene delictsomschrijving zoals bijvoorbeeld witwassen? Heeft de minister zicht op het aantal overtredingen van de huidige regels en welke sancties daartegenover stonden?

Een laatste vraag is wat de gevolgen van de gewijzigde openbaarmakingspublicatieplicht zijn voor afdelingen van politieke partijen. Want op afdelingen zijn op grond van artikel 24 van de Wfpp de regels van de voorgaande bepalingen artikel 20 tot en met artikel 23 niet van toepassing. Is de lijn op dit punt wel conform het rapport van de commissie-Veling?

In onze schriftelijke vragen hebben wij al wat gepreludeerd op het aangekondigde voorstel voor een wet op de politieke partijen, dat onder meer transparantieregels voor de financiering van decentrale politieke partijen zal bevatten. De minister heeft aangegeven dat zij dit wetsvoorstel later dit jaar in consultatie zal brengen. Wij leven inmiddels in oktober, dus mijn fractie wacht nieuwsgierig af, in de hoop en met de verwachting dat ook de financiering van die partijen spoedig GRECO- en Veling-proof kan worden geregeld. Wat betreft het voorliggende wetsvoorstel zien wij belangstellend uit naar de beantwoording door de minister.

Dank u zeer.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Talsma. Ten slotte is het woord aan de heer Otten van de Fractie-Otten. Hij is de laatste spreker.