Plenair Talsma bij behandeling Schrappen geborgde zetels voor bedrijven in waterschapsbesturen



Verslag van de vergadering van 21 november 2022 (2022/2023 nr. 8)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 19.53 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Talsma i (ChristenUnie):

Dank u zeer, mevrouw de voorzitter. Nadat het vorige wetsvoorstel door de Tweede Kamer was aanvaard, liet mevrouw Bromet namens de beide initiatiefnemers weten: "Het was een hele interessante politieke reis tot nu toe, en die willen wij heel graag voortzetten in de Eerste Kamer." Namens mijn fractie heet ik de indieners dan ook van harte welkom op hun volgende bestemming, en wens ik hen in ons midden een interessant — dat lukt al aardig — en verfrissend vervolg van de reis. Die verfrissing kregen de indieners ook al mee bij hun vertrek vanaf de vorige bestemming, in de vorm van een amendement dat weliswaar de grondtoon van het oorspronkelijke voorstel vasthield, maar varieerde op de uitvoering. Uit de schriftelijke beantwoording van de vragen vanuit deze Kamer leid ik af dat die variatie geen afbreuk heeft gedaan aan de gedrevenheid van de indieners. Daarvoor spreek ik hier graag hardop mijn waardering uit.

Voorzitter. Dit debat gaat niet over het belang van het werk dat de waterschappen verzetten. Dat belang behoeft wat mijn fractie betreft ook geen betoog; het staat buiten kijf. Wel gaat dit debat over het institutionele karakter van de waterschappen. En, als uitvloeisel daarvan, gaat het over de manier waarop het bestuur wordt samengesteld. Wat het karakter betreft, staat één woord centraal, namelijk functioneel. De waterschappen zijn ingesteld om bepaalde specifieke taken te vervullen, zoals opgenomen in de Waterschapswet, en hun bevoegdheden zijn daarop toegesneden, maar ook daartoe beperkt. In dit verband wordt ook wel gesproken van een gesloten huishouding die zich, zoals u weet, onderscheidt van een open huishouding, zoals bijvoorbeeld bij gemeenten en provincies. Uitbreiding van de huishouding van een waterschap is alleen mogelijk via de weg van een wetswijziging.

Dat functionele karakter van waterschappen werkt door in de wijze waarop deze bestuurd worden. In een lezenswaardig artikel in het Nederlands Juristenblad van 23 oktober 2020 gaven Landman, Groothuijse en Van Rijswick hiervan een sterke analyse. Van oudsher is de samenstelling van het waterschapsbestuur gebaseerd op de vertegenwoordiging van groepen die belang hebben bij de taakuitoefening van het waterschap. Die nauwe, functionele koppeling rechtvaardigt een andere bestuursinrichting dan bij gemeenten en provincies. Geborgde zetels kunnen daarbij wat mijn fractie betreft een betekenisvolle rol spelen. Het voert met het oog op mijn spreektijd te ver om dit punt helemaal uit te diepen, maar laat ik benadrukken dat mijn fractie sterk hecht aan dat functionele karakter van de waterschappen, en vanuit die optiek positief staat ten opzichte van de lijn van het geamendeerde wetsvoorstel. Delen de indieners, zo vraag ik hen, die strikt functionele visie op de waterschappen? En zijn de indieners het met mijn fractie eens dat, als er sprake zou moeten zijn van een uitbreiding van de taken van de waterschappen, zo'n uitbreiding dan ordentelijk gestalte zou moeten krijgen in de vorm van een aanpassing van de taakomschrijving zoals die is gegeven in artikel 1 van de Waterschapswet?

Het wetsvoorstel zoals het nu voorligt, is helder van strekking. Tweemaal twee geborgde zetels voor "onbebouwd" en "natuur", afschaffing van de geborgde zetels voor bedrijven en afschaffing van de verplichting dat tenminste één lid van het dagelijks bestuur vertegenwoordiger moet zijn van een belangencategorie met geborgde zetels. In de visie van mijn fractie is het voorgestelde in lijn met het advies over het waterschapsbestuur van de Adviescommissie Water, de AcW, uit 2015. Hierin bepleitte deze een vereenvoudiging van het huidige systeem, vanuit het vertrekpunt — dat vind ik belangrijk om te benadrukken — dat de kwaliteit van de inbreng, de gebiedskennis en het draagvlak in de omgeving waar het waterschap z'n projecten uitvoert vooropstaan en niet het vergroten van de machtspositie van specifieke belangengroepen.

Ook is het wetsvoorstel in lijn met een van de opties, zij het niet de voorkeursoptie, zoals aangereikt in het rapport van de commissie-Boelhouwer uit 2020. Volgens deze commissie is het goed te onderbouwen waarom voor agrariërs en natuurterreinbeheerders geborgde zetels in stand worden gehouden. Dat heeft te maken met — ik noem het even kort — hun grondpositie, afhankelijkheid van en bijdrage aan goed waterbeheer. Volgens de commissie is die onderbouwing er niet voor de belangencategorie "gebouwd", bedrijven dus. Deze categorie heeft — en dan zeg ik het de commissie na — een nauwelijks relevante grondpositie bij waterprojecten, en is met name vertegenwoordigd vanuit de relatief hoge bijdrage aan de zuiveringsheffing, die gekoppeld is aan de vervuilingsgraad van het afvalwater. We hebben eerder vanavond ook al door de zaal horen gaan dat de commissie-Boelhouwer daarover zegt: dat is eigenlijk een negatieve reden, die geen dragende grondslag geeft voor het borgen van een zetel voor bedrijven in het waterschapsbestuur. Het voorstel is dus in lijn met het advies van de AcW en in lijn met een optie zoals aangereikt door de commissie-Boelhouwer.

Vanwege de amendering van het oorspronkelijke initiatiefwetsvoorstel heeft deze Kamer de Raad van State gevraagd om voorlichting. Twee van de vraagpunten gaan, kortgezegd, over een evenwichtige verhouding van representatievormen en over stabiliteit in de bestuurlijke basis van de waterschappen. De Raad van State komt op beide punten — het mag u verrassen of niet — met een ronduit positieve reactie. De een was daar verbaasd over, de ander niet, maar ik stel vast dat het een ronduit positieve reactie is van de Raad van State.

Kijkend naar de specifieke belangen van agrariërs en natuurbeheerders is de verhouding tot de vertegenwoordiging van de algemene belangen, inclusief die van bedrijven, wat de Raad van State betreft niet onevenwichtig. Ook ziet de Raad van State geen reden om aan te nemen dat de stabiliteit van het waterschapsbestuur in het geding zal komen doordat de geborgde zetels voor bedrijven komen te vervallen. Mijn vraag is hoe de indieners en de minister op deze voorlichting reflecteren.

Een onderwerp dat niet geregeld wordt in het voorliggende initiatiefwetsvoorstel, maar waar mijn factie nog wel graag de vinger bij legt — andere fracties hebben daar ook al op gewezen — is het bepalen van de omvang van het waterschapsbestuur. Die bevoegdheid ligt nu, voorzien van een wettelijk vastgelegde bandbreedte, bij Provinciale Staten. Zowel de Adviescommissie Water als de commissie-Boelhouwer heeft bepleit om het aantal zetels in het waterschapsbestuur wettelijk vast te leggen op 30. Zo concreet gaat de Raad van State niet op deze kwestie in, maar fijntjes wijst de Raad wel op de inconsistentie die het initiatiefwetsvoorstel hier vertoont.

In antwoord op vragen van mijn fractie op het punt van het wettelijk vastleggen van de omvang van het waterschapsbestuur gaven de initiatiefnemers aan dat zij geen voorstander zijn van een vast aantal zetels, omdat hiermee geen recht wordt gedaan aan de grootte van het waterschap. Mijn vraag is of de initiatiefnemers hier wat nader op kunnen ingaan en hier iets meer woorden aan kunnen wijden. Hoe staan zij ten opzichte van de systematiek waarbij het aantal zetels in het waterschapsbestuur wettelijk wordt vastgelegd, maar waarbij bijvoorbeeld de grootte van het verzorgingsgebied daarvoor bepalend of medebepalend is? Ook de minister wil ik vragen op deze punten in te gaan. Bovendien vraag ik de minister of hij kan toezeggen dat als het voorstel kracht van wet krijgt, het thema van het wettelijk vastleggen van de omvang van het waterschapsbestuur expliciet een plek zal krijgen in de evaluatie van deze wet.

In het kader van de uitvoerbaarheid benoem ik graag dat mijn fractie vanuit verschillende waterschappen bezorgde signalen ontvangen heeft over het tijdpad dat rest tot aan de eerstvolgende waterschapsverkiezingen, in maart 2023. Hoe lang het voorstel waar in behandeling is geweest, doet wat mijn fractie betreft nu even niet ter zake. Het gaat in de kern om de vraag of dit wetsvoorstel, als het tot wet verheven wordt, op verantwoorde wijze kan worden uitgevoerd en toegepast bij de eerstvolgende verkiezingen. Zowel de indieners als de verantwoordelijke minister leg ik deze vraag voor, met het verzoek daarop heel concreet en onderbouwd in te gaan.

Als altijd ziet mijn fractie uit naar de antwoorden van zowel de initiatiefnemers als de minister. Ik dank u zeer.

De voorzitter:

Dank u wel voor uw inbreng. Ik wil vervolgens het woord geven aan de heer Berkhout van de Fractie-Nanninga.