Plenair Kox bij behandeling Wet vaststellingsprocedure staatloosheid



Verslag van de vergadering van 5 juni 2023 (2022/2023 nr. 35)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 20.13 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kox i (SP):

Nee, eigenlijk niet, voorzitter. Ik heb al doorgegeven hoeveel spreektijd ik wilde, maar ik was een dag te laat. Bij een wetsvoorstel dat 50 jaar te laat is, is dat te doen. Ik maak gebruik van mijn recht om aan het einde van het eerste termijn nog het woord te voeren, dus 5 minuten zou heel fijn zijn.

De voorzitter:

Die heeft u.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Na de Tweede Wereldoorlog hebben de Verenigde Naties vastgesteld dat ieder mens recht heeft op nationaliteit — want dat is vaak een voorwaarde om van je mensenrechten gebruik te kunnen maken — en dat staatloosheid beperkt zou moeten worden of feitelijk beëindigd zou moeten worden, omdat dat een onrecht laat voortbestaan. In dat verband zijn er twee verdragen tot stand gekomen, een over de status van de staatlozen en een over het beperken van de staatloosheid. Nederland heeft beide verdragen vrij snel geratificeerd in de jaren zestig en in de jaren tachtig, maar desalniettemin werd bij het 50-jarig bestaan van het Verdrag tot beperking van staatloosheid vastgesteld dat Nederland op een aantal punten niet voldoet aan zijn eigen verdragsverplichtingen, te weten: we hebben geen goede procedure om staatloosheid te laten vaststellen en we bieden onvoldoende mogelijkheden aan in Nederland geboren kinderen van staatlozen om de nationaliteit te verwerven. Ten derde zijn er een paar obsolete bepalingen of voorbehouden die afgeschaft zouden moeten worden. Dat zijn dus voorbehouden van Nederland bij die verdragen. Die kritiek van de UNHCR uit 2011 werd vervolgens in 2013 gesteund door de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken.

Mijn eerste vraag aan de staatssecretaris is als volgt. Hij is er niet verantwoordelijk voor, maar wij samen wel. Hoe kan het dan dat je er tien jaar lang over moet doen om vervolgens te gaan doen wat toen is voorgesteld? De Tweede Kamer heeft zich pas in 2022 uitgesproken over het wetsvoorstel van de staatssecretaris, en hij heeft er ook nog eens een jaar over gedaan. En dat over twee wetsvoorstellen die eigenlijk niet zo heel complex zijn. We moeten een procedure hebben, zodat je bij de rechter kan vaststellen of iemand staatloos is. Dat is immers de eerste voorwaarde om de staatloosheid te kunnen opheffen, een verdragsverplichting. En we moeten een mogelijkheid creëren voor hier geboren kinderen van staatlozen om versneld het Nederlanderschap te verwerven. Dat is ook nodig om de staatloosheid te beperken; wederom een verdragsverplichting.

Net als in de Tweede Kamer zal in de Eerste Kamer mijn fractie voor deze wetsvoorstellen stemmen. Het is een verbetering. Dat is voor iedereen een feit, behalve voor collega Van Hattem en misschien ook voor collega Van Dijk op een enkel punt. Mij moet toch van het hart dat ik wil weten hoe wij er in dit land toch in slagen om over dit soort procedures zo lang te doen. Niet alleen duren de procedures zo lang, er wordt ook geconstateerd dat wij mensen onrecht aandoen, dat wij mensen van hun mensenrechten afhouden. Dat is nogal een verwijt. Normaal gesproken word je daar zwaar op aangesproken. We hebben dat minstens tien jaar gedaan. We hadden deze wetsvoorstellen ook in 2013 of 2014 kunnen doen, maar de eerste reactie destijds van staatssecretaris Teeven was: daar ga ik niet aan beginnen en ik ben het ook helemaal niet eens met al die kritiek. Later is dat bijgedraaid, maar ik vind het nogal wat. Als je weet dat er onrecht is, je dat laat voortduren en niet tot de conclusie komt "er is geen mechanisme om dat onrecht zo snel mogelijk op te heffen" …

Mijn tweede vraag aan de staatssecretaris is: als je dat pas na tien jaar doet, waarom moet het dan zo schraal? We krijgen nu een procedure om staatloosheid vast te stellen, maar we koppelen dat niet aan het verblijfsrecht. Bijna alle ons omringende landen doen dat wel, voor zover ik weet. België liep nog achter, maar is inmiddels ook bij de les. Waarom doen wij dat dan niet, als we dan zo veel mogelijk op andere landen willen lijken, wat in deze casus niet onverstandig is? Waarom doen we dat hier dan zo schraal? En waarom moeten we dat criterium van "stabiel verblijf" introduceren in onze wetgeving? Er heeft nooit iemand gevraagd om dat te doen. We verzinnen dat gewoon zelf, tenzij de staatssecretaris kan aangeven dat ook de landen in onze omgeving dat gedaan hebben, maar dat is mij niet bekend.

Ik zal niet zeggen dat de derde vraag de allerbelangrijkste vraag is, maar het is wel een wezenlijke vraag: hoe denkt de staatssecretaris dat we nu echt gaan voldoen aan onze verdragsverplichting, namelijk staatloosheid beperken en waar mogelijk beëindigen? Want zolang er staatloosheid is, zal er onrecht zijn en zullen mensen van hun mensenrechten afgehouden worden. Dat gaat in tegen onze verdragsverplichting, tegen onze Grondwet en tegen de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Ik zou de staatssecretaris willen vragen om toch nog even nader in te gaan op die drie kwesties.

Met betrekking tot mijn laatste opmerking zou ik eigenlijk een routekaart willen hebben: wanneer gaan wij de staatloosheid echt beperken, wat zijn de streefcijfers en wanneer lossen we dit probleem op om mogelijk te maken dat iedereen in dit land krijgt wat in artikel 1 staat, namelijk een gelijke bescherming, ongeacht herkomst enzovoort? Het lijkt me aardig als de staatssecretaris daar nog even op wil reflecteren.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kox. Wenst een van de leden nog het woord in de eerste termijn? Dat is niet het geval. Dan schors ik de vergadering voor vijftien minuten.