Plenair Hartog bij voortzetting behandeling Wet bestuurlijk verbod ondermijnende organisaties



Verslag van de vergadering van 20 mei 2025 (2024/2025 nr. 29)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 16.46 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Hartog i (Volt):

Voorzitter. Wie kent ze niet, Bertus op zijn Norton en Tinus op zijn BSA? Zo zijn er velen die genieten van het gevoel van vrijheid dat de motor hun biedt. Er zijn er ook velen die zich in clubs organiseren en samen fijn uitstapjes maken. Ook een van de indieners van het nu voorliggende voorstel sprak hierover bij de behandeling in de Tweede Kamer. Het verenigingsleven in verschillende vormen en kleuren is een groot goed. Het zorgt voor binding in de samenleving en voor zingeving bij vele vrijwilligers in de verenigingen. De vrijheid van vereniging is daarom een belangrijke pijler onder onze wetgeving, onderdeel van onze Grondwet, en dus belangrijk voor onze democratie. Inperking daarvan moet met gepaste voorzichtigheid gebeuren.

Het is om die reden goed dat wij vandaag de tijd nemen om goed naar de Wet bestuurlijk verbod ondermijnende organisaties te kijken. In de schriftelijke ronde van deze Kamer en ook bij de behandeling door de Tweede Kamer zijn een aantal belangrijke aspecten aan de orde gekomen. Ik dank de indieners en de minister voor het beantwoorden van alle vragen.

Ik refereer daarbij met name aan de twijfel die ook de Raad van State opwerpt over nut en noodzaak van deze wet. Het is niet duidelijk of er ook daadwerkelijk tijdswinst wordt gemaakt met de nieuwe bestuursrechtelijke procedure. Ook op het gebied van toerekening van gedragingen aan ondermijnende organisaties is het nog maar de vraag of deze wet een verbetering is.

Er heeft zich in de jaren tussen de indiening van het voorstel van de wet en de behandeling vandaag een wisseling van de wacht voorgedaan bij de verdedigers. Het is daarom goed om nu aan hen te vragen hoe zij tegen de kritiek van de Raad van State aankijken. De collega's hebben dat ook al gedaan. Hoeveel casussen hebben zich in de afgelopen twee jaar voorgedaan waarin bestaande wetgeving ontoereikend is gebleken om ondermijnende organisaties aan te pakken? De fractie van Volt heeft dezelfde vraag aan de minister.

Het afnemen van vrijheid van vereniging via het bestuursrecht is nogal een ingreep in de context van de Nederlandse Grondwet. Het is daarom terecht dat hierop in ieder geval een aantal uitzonderingen wordt gemaakt. Daar zijn echter nog wel een aantal vragen over te stellen.

Laat mij heel kort benoemen dat het in zekere zin schokkend is om ons in te beelden dat het zelfs mogelijk is dat een politieke partij of een kerkgenootschap ook maar in overweging zou nemen om een cultuur van wetteloosheid te creëren, te bevorderen of in stand te houden. Het huidige maatschappelijke klimaat verplicht ons wellicht deze voorzorgsmaatregelen in te bouwen. Mijn vraag aan de indieners van het wetsvoorstel is of zij zich concrete gevallen kunnen inbeelden van een situatie waarin een politieke partij of een kerkgenootschap voornoemde cultuur zou creëren, bevorderen of in stand houden. Wat zouden in dat geval de mogelijkheden zijn om hiertegen op te treden? Hoe zit dat, vraagt mijn fractie aan de indieners, met verenigingen die vanuit een kerkelijke of politieke achtergrond opereren.

Ik was zelf jarenlang lid van de rooms-katholieke sportvereniging Houdt Moedig Stand. Wij hielden ons alleen met voetbal bezig. Nou ja, ... De vraag is echter wat er gebeurt als een studiegroep of een ondervereniging zich bezighoudt met onrechtmatige activiteiten. Kunnen zij zich dan op deze uitzondering beroepen?

Sommige van de beoogde organisaties hebben eigen verenigingen over de grens. Hoe kijken de indieners daartegen aan? Welke actie hebben zij voor ogen als de activiteiten simpelweg vanuit het buitenland worden voortgezet? Het zijn immers altijd personen die een actie uitvoeren. Een vereniging heeft zelf geen handen en voeten.

Mijn fractie kan vandaag ook niet voorbijgaan aan het huidige politieke klimaat. Er doet zich een verharding voor en je ziet dat zaken politiek worden gemaakt die dat eigenlijk niet zijn of niet zouden moeten zijn. De recente commotie rondom het bevestigen van koninklijke onderscheidingen is een goed voorbeeld van hoe sommige politici een wat vreemde taakopvatting hebben.

Dat brengt mijn fractie tot een aantal vragen over de waarborgen rondom het uitoefenen van bestuurlijke bevoegdheden door de minister. Het wetsontwerp geeft zelf in samenhang met het gebruikelijke bestuursrecht een aantal procedurele waarborgen. Het is mijn fractie echter niet duidelijk of een minister zelfstandig maatregelen kan nemen, of dat hij of zij hiervoor goedkeuring van het kabinet moet hebben. Kan het kabinet of de minister-president ingrijpen bij een al te frivole beslissing van een minister? Hoe zit dat als er in de Tweede Kamer of zelfs in de Eerste Kamer een motie wordt aangenomen die een minister opdraagt een vereniging te verbieden, zonder dat hiervoor de gebruikelijke procedures zijn gevolgd? Hoe zit dat als de Tweede Kamer de regering instrueert om een genomen besluit in te trekken?

Voorzitter. Deze vragen zijn wellicht theoretisch, maar ze hebben wel een grond. Het gevaar bestaat dat ook acties die al dan niet via burgerlijke ongehoorzaamheid gericht zijn op het demonstratierecht onder de wet zouden vallen. Hoe kunnen we een extensieve interpretatie van de wet voorkomen? Dat vraagt mijn fractie zowel aan de indieners als aan de minister. Ik geloof dat mijn collega's die vragen ook hebben gesteld.

Voorzitter. Als laatste thema vraagt mijn fractie zich af of en op welke wijze de indieners de wet denken toe te passen op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius. Mijn fractie neemt aan dat vanuit het "comply or explain"-principe de wet ook op deze eilanden van toepassing zal zijn.

Voorzitter. Mijn fractie heeft begrepen dat de minister nog verdere voornemens heeft om activiteiten en organisaties bestuursrechtelijk aan te pakken. Kan de minister hier iets meer over zeggen? Zou het niet gepast zijn om het huidige, specifieke doel via de algemenere wetgeving te bereiken?

Voorzitter. Mijn fractie heeft op dit moment grote twijfels over de invoering van een bestuursrechtelijk instrument om criminele organisaties te bestrijden of te verbieden. Deze twijfels hangen samen met dezelfde elementen als die door de Raad van State zijn benoemd: er is geen nut of noodzaak. De twijfels worden ook gevoed door het ondoordachte optreden van regeringsvertegenwoordigers en de beperkte mogelijkheden om hiertegen op te treden. Ons eindoordeel zal echter afhangen van de antwoorden van de indieners en de minister. Ik kijk daarom uit naar de antwoorden.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Hartog. Dan is het woord aan de heer Janssen namens de SP.