Plenair Janssen bij behandeling Aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie



Verslag van de vergadering van 7 juli 2025 (2024/2025 nr. 37)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 21.15 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Janssen i (SP):

Voorzitter, dank u wel. Dank aan de collega's voor de vele gedetailleerde vragen die gesteld zijn. Dat geeft mij wat ruimte om iets meer te zeggen over de totstandkoming van het wetsvoorstel dat wij vandaag hier bespreken. Er staan twee wetsvoorstellen op de agenda, waarvan er een inhoudelijk in strijd is met de Grondwet, het EVRM en het Unierecht. Dan stelt de SP-fractie de vraag: hoe heeft de Tweede Kamer dit wetsvoorstel tot stand kunnen laten komen? Sterker nog, al die strijdigheden met hogere wetgeving zijn erin geamendeerd door de Tweede Kamer. Het tweede wetsvoorstel moet vervolgens de strijdigheden weer tenietdoen: het gif voor de rechtsstaat en het antigif vandaag in één behandeling. Ik neem er graag wat meer ruimte voor, omdat ik vind dat wij ons als Eerste Kamer ook moeten uitspreken als dit soort onzorgvuldige en zelfs strijdige wetgeving in de Tweede Kamer tot stand komt en vervolgens bij ons in de Eerste Kamer landt. Collega Van Toorenburg sprak over "ontsporingen". Zij deed dat weliswaar met een knipoog, maar er zijn te veel incidenten wat ons betreft. Daarom wil ik hier een deel van mijn spreektijd aan besteden nu er vandaag zo'n duidelijk voorbeeld ter bespreking voorligt en heb ik hierover een aantal vragen aan de staatssecretaris Rechtsbescherming. Daarna kom ik natuurlijk ook nog terug op de inhoudelijke bespreking.

Rechten komen namelijk met plichten — collega Talsma sprak daar ook al over — en dat geldt zeker voor het recht van amendement dat de Tweede Kamer heeft. Met het recht van amendement komt de plicht om daar zorgvuldig mee om te gaan, waarbij rechtsstatelijkheid en niet politieke wenselijkheid de doorslaggevende factor zou moeten zijn, want inmiddels zijn staatsrechtelijke incidenten met amenderingen geen uitzonderingen meer. Vorige week behandelden wij hier bijvoorbeeld in deze Kamer het initiatiefwetsvoorstel over het vuurwerkverbod. De meeste tijd bij die behandeling werd besteed aan de wet zoals die was gewijzigd door een amendement, waarbij, voorzichtig gezegd, in ieder geval niet heel erg diep was nagedacht over de gevolgen voor de uitvoering. Als we daar nog eens het staatsrechtelijk pandemonium van vorige week in de Tweede Kamer met de Asielwet en de Wet versterking regie volkshuisvesting bij optellen, dan wil ik daar toch wat aandacht aan besteden.

Mijn vraag aan de staatssecretaris Rechtsbescherming is of hij deze trend ook waarneemt. De rol van de Tweede Kamer hierin is evident, maar ziet hij hierin ook een rol voor het kabinet? Neemt het kabinet wel voldoende duidelijk stelling? Spreekt het kabinet zich wel voldoende duidelijk uit over amenderingen die tot gevolgen leiden zoals we die vandaag ook weer behandelen? Durft het kabinet wel voldoende duidelijk nee te zeggen tegen een amendement als de gevolgen zo duidelijk niet doordacht zijn? Deelt de staatssecretaris de mening dat het daarbij niet uit mag maken of het voorgestelde amendement van een coalitiepartij of van een oppositiepartij komt, en dat de inhoud en staatsrechtelijke zuiverheid voorop dienen te staan en niet het aantal likes op sociale media?

Voorzitter. De totale optelsom van al deze recente incidenten maakt wel dat de fractie van de SP extra waakzaam is wanneer grondrechten in het geding zijn. Dat geldt eens te meer voor dit kabinet na vorige week toen nota bene de minister van Justitie en Veiligheid, en van Asiel, over een wetsvoorstel oordeelde dat het niet de schoonheidsprijs verdiende, maar dat toch vooral het resultaat telt. De minister-president deed dat nog eens dunnetjes over. Dan heb ik de eigenlijk de volgende vraag richting de staatssecretaris Rechtsbescherming, die in zijn brief van 6 juni jongstleden over integraal wetgevingsbeleid schreef dat "het waarborgen van goede kwaliteit van wetgeving een grote uitdaging is door de grote maatschappelijke en politieke druk om maatschappelijke problemen zo snel mogelijk op te lossen". Maar hij wees daarbij op het gevaar dat "dit kan leiden tot het onnodig of te snel en onvoldoende doordacht tot stand brengen van wetgeving". Hij zegt dat dat weer "kan resulteren in wetten die in de praktijk niet doen waar ze voor bedoeld zijn of die ongewenste neveneffecten hebben". Volgens de staatssecretaris "helpt dat de maatschappij niet en tast dat de geloofwaardigheid van de wetgever en het vertrouwen in overheid aan". Mijn vraag aan de staatssecretaris is dan eigenlijk hoe hij zelf vindt dat het gaat in dit kabinet.

Hoe voorkomen we dat we als Eerste Kamer, zoals vandaag, wetsvoorstellen moeten bespreken die tegengif nodig hebben om rechtsstatelijk te kunnen zijn? Zoals gezegd is de SP-fractie dus extra waakzaam, bij dit kabinet in het bijzonder, over hoe er met grondrechten wordt omgegaan inmiddels. Dat geldt ook voor mensen die in detentie verblijven. Maar de discussie over de gewraakte amendementen bij dit wetsvoorstel, die een groot deel van de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer in beslag namen, kunnen wij ons vandaag besparen, want inmiddels ligt het tegengif ook voor.

Ik wil er geen misverstand over laten bestaan: de SP vindt dat een stevige aanpak nodig is, omdat georganiseerde criminaliteit en voortgezet crimineel handelen in detentie een groot probleem vormen. In de Tweede Kamer hebben wij onze zorgen al inhoudelijk geuit over met name de generieke werking van bepaalde maatregelen. Die wil ik hier nog eens nadrukkelijk herhalen. Het is ons belangrijkste algemene kritiekpunt, omdat het ook de achilleshiel van deze wet kan zijn. Hoe proportioneel zijn maatregelen nog als je het van geval tot geval bekijkt? In hoeverre zullen deze generieke maatregelen standhouden bij een rechter? Ik wijs daarbij nog maar eens op de kritiek van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming en van de Raad van State. Die kritiek ziet op de diversiteit van degenen die op de Afdeling Intensief Toezicht zijn geplaatst. Graag ook op dit punt een reactie van de staatssecretaris.

Kan de staatssecretaris nog eens duidelijk uitleggen hoe het zit met het mogelijk afschalen van maatregelen bij gedetineerden bij wie deze maatregelen eerder zijn getroffen? Het is erg vaag gebleven, ook na de behandeling in de Tweede Kamer, hoe dat afschalen in zijn werk zou moeten gaan. Ik verneem hierop graag een reactie van de staatssecretaris, eigenlijk in het verlengde van wat mevrouw Van Toorenburg naar voren bracht.

Het uitgangspunt voor de SP is dat er na stemming over beide wetsvoorstellen een wet moet zijn die werkt en waarbij we de staatsrechtelijk juiste, uitvoerbare en juridisch houdbare instrumenten kunnen inzetten om de zwaarste criminelen strenge maatregelen op te kunnen leggen. Maar is dat ook het resultaat dat overblijft na de combinatie van beide wetten als we voor beide wetten zouden stemmen? Zal dit effectief en houdbaar zijn?

Ik vraag dit heel nadrukkelijk omdat de SP zich grote zorgen maakt over de mensen bij DJI die op deze afdelingen werken. Zij verdienen ons grote respect, omdat zij dagelijks moeten omgaan met alle druk die er bij het werken op die afdelingen komt kijken: de benaderingen, de bedreigingen, maar ook de verlokkingen. Zij doen dit werk niet voor zichzelf, maar om de maatschappij veilig te houden. Wij vinden dan ook dat wij schatplichtig zijn aan deze mensen. Wij mogen nooit als vanzelfsprekend aannemen dat deze DJI-mensen op die afdelingen "gewoon" hun werk zouden doen, want hun werk is niet gewoon, verre van. Mijn vraag is dan wel: helpt dit wetsvoorstel die medewerkers om veiliger te zijn? Of maakt het hen juist kwetsbaarder, omdat zij zo ongeveer nog de enige weg naar buiten zijn die over is? Kan het voor hen niet averechts uitpakken? Graag een reactie van de staatssecretaris.

Voorzitter, tot slot. Wij moeten als wetgever onze verantwoordelijkheid nemen wanneer dat nodig is. Dat betekent het verdedigen van onze rechtsstaat en onze samenleving. Dat moeten we als wetgever doen door alle noodzakelijke maatregelen mogelijk te maken tegen georganiseerde criminaliteit en dus ook tegen voortgezet crimineel handelen in detentie, maar dan wel op een manier die staatsrechtelijk deugt en niet in strijd is met hogere wetgeving.

Ik kijk uit naar de beantwoording. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Schalk van de SGP.