Het Plein is veranderd. Dat wist ik, maar het was me eigenlijk nooit zo opgevallen. Nu ik mij sinds oktober j.l. als nieuw Eerste-Kamerlid wekelijks naar het Binnenhof begeef, komen onweerstaanbaar de herinneringen uit mijn jeugd aan Den Haag boven en zie ik het Plein anno jaren vijftig weer voor me.

Op zaterdag kocht mijn vader zijn wekelijkse krantjes, zoals hij die noemde, bij de kiosk op het Plein. De Elsevier, de Time en de Haagse Post, die toen nog werd uitgegeven als een wat kleiner formaat krant op rose papier. De mevrouw van de kiosk had de bladen voor mijn vader altijd klaar liggen. Het eerste wat mijn vader steevast deed, was de advertentie van Colgate opzoeken. Iedere week stond er een ander met een groot gevoel voor humor geschreven ongeloofwaardig verhaal in, waaruit moest blijken dat de scheercrème van Colgate hét middel was om duizelingwekkend te stijgen op de maatschappelijke ladder. De verhalen gingen ongeveer als volgt: "Eerst was ik putjesschepper. Thans vertegenwoordig ik de Nederlandse regering bij de Verenigde Naties. En dat alles dankzij het baardwekend recinit (ik heb nooit een flauw benul gehad wat dat was) van Colgate." Mijn vader las de advertenties altijd hardop voor om er dubbel van te genieten. Zó zijn ze mij bij gebleven. Voor mij was de wekelijkse trakatie een doosje Ademin - toen ik wat ouder was en al aardig kon lezen - de nieuwste "Classic", een soort strip-uitgave van klassieke literatuur.

De auto werd meestal geparkeerd op het Plein, waar enkele parkeerwachters als ware generaals een ieder naar de juiste plek dirigeerden. Als er geen plaats was, werd na een rondje Plein richting Binnenhof gekoerst. Dat beschikte toen nog niet over het hekwerk van roestvrij stalen tanden dat sinds kort ongewenste gasten op een afstand moet zien te houden.

Op het Binnenhof was het zonder uitzondering een zee van blik, de gebouwen vielen erbij in het niet en leken slechts, zoals bij een middeleeuwse kruidentuin, de functie te hebben van beschermende ommuring. Parkeren lukte meestal wel, desnoods bijna in de ingang van de Tweede of de Eerste Kamer. Via het straatje achter het (oude) gebouw van de Tweede Kamer liepen we langs hotel-restaurant "The House of Lords" naar de Lange Poten, langs hotel Centraal, naar de kiosk op het Plein. Mijn favoriete route richting Plein voerde langs het Mauritshuis met daartegenover het (vroegere) Ministerie van Koloniën. Vanaf die hoek begon voor mij het Plein.

Naast het Ministerie van Koloniën bevond zich het gebouw van de Hoge Raad, op de plek waar nu de ingang van de Tweede Kamer is. Het gebouw van de Hoge Raad vervulde mij als kind steeds weer met ontzag: een eigen voorplein, zuilen met daarop meer dan levensgrote standbeelden van zittende rechtsgeleerden en daarachter trappen die omhoog leidden naar een gebouw met - in mijn ogen toen - heel hoge deuren. Het gebouw had de uitstraling van een wat curieuze mix van bouwkundige elementen ontleend aan het Amerikaanse Supreme Court gebouw en de bombastische architectuur van Mussolini Italië. De bronzen rechtsgeleerden zijn helaas verhuisd naar het wat afgelegen pleintje voor de nieuwbouw van de Hoge Raad in de Kazernestraat, waar ze, tegenover elkaar geplaatst, in betrekkelijke anonimiteit hun dagen slijten.

De voorname afstandelijkheid van het gebouw van de Hoge Raad werd enigszins verzacht door het ernaast gelegen kasteelachtige bouwwerk van het Ministerie van Justitie. Achter de glas in lood ramen brandden, ook op zaterdag, koperen luchters waardoor het kasteel effect werd versterkt.

Het Ministerie van Defensie, aan de overkant van de straat, heette toen nog Ministerie van Oorlog. Dat prikkelde mijn verbeelding. En ik weet dan ook niet of er écht twee kleine kanonnen op de hoge stoep stonden of dat ik dácht dat die er stonden, omdat het zo bij elkaar leek te horen: oorlog en kanonnen.

Schuin tegenover de Ministeries van Justitie en Oorlog, op de hoek aan de andere kant van het Plein met het wapen van de stad Amsterdam hoog op het dak, was het Ministerie van Buitenlandse Zaken gevestigd. Mijn vader had daarover een anekdote die ongetwijfeld een lange baard zal hebben, maar die ik als kind wel spannend vond. Een vooroorlogse minister van Buitenlandse Zaken ontging het niet dat een van zijn hoge ambtenaren de gewoonte had om pas om 11.00 uur 's ochtends het Ministerie binnen te komen. De Minister meende uiteindelijk dat hij deze situatie niet kon laten voortbestaan en dat hij de betrokken ambtenaar daarover moest aanspreken. Zo gezegd, zo gedaan. De Minister wees de ambtenaar op het wat ongebruikelijke aanvangstijdstip van diens werkzaamheden. Het opmerkelijke antwoord luidde: "Maar Excellentie, een heer van stand begint toch niet vóór 11.00 uur aan de arbeid!" Deze hoge ambtenaar zou zich ongetwijfeld in zijn graf omdraaien als hij zou weten dat het huidige gebouw van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in de volksmond "de apenrots" wordt genoemd!

Het carré van het Plein werd - en wordt - over de gehele breedte van het Plein afgesloten door de imposante, monumentale gevel van Sociëteit De Witte. Achter de ramen, omhoog kijkend, kon je de met goud versierde rose-roodbruine marmeren zuilen zien blinken in het lamplicht. Er stond altijd minstens één deurbewaarder in livrei buiten op de stoep om, zodra er een lid in het vizier kwam, de draaideur alvast met een zetje in werking te stellen. Als ik me het Plein voor ogen haal zoals het er in zijn vroeg 20e eeuwse glorie moet hebben uitgezien, is er weinig fantasie voor nodig om De Witte de positie van het werkelijke machtscentrum in het toenmalige Haagse circuit toe te dichten.

Ik loop met een aktetas vol stukken het gebouw van de Eerste Kamer binnen, de trap op, naar de fractiekamer en vervolgens naar de vergaderzaal. De zaal is indrukwekkend met de prachtige beschilderingen en het buiten-model portret van Koning Willem II. Tegelijkertijd ademt de zaal een sfeer van - hoe vreemd dat misschien moge klinken voor de vergaderzaal van een politiek orgaan - warme cameraderie. We beraadslagen over terrorismebestrijding en het Europese arrestatiebevel. Het Binnenhof laat zijn tanden zien.

Deze column is op persoonlijke titel geschreven