Voordat ik in juni 1999 lid werd van de Eerste Kamer had ik al enige ervaringen opgedaan met het werk van dit huis. In de eerste plaats doordat ik in het verleden enkele malen bouwstenen heb geleverd voor de bijdragen van collega Schuurman aan debatten over de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. In de tweede plaats doordat ik in 1998 optrad als scribent van het Comité Brakel & Kerkwijk, dat zich verzette tegen de voorgestelde samenvoeging van deze twee gemeenten met Zaltbommel. Hoewel die actie niet het gewenste resultaat opleverde was het een aangename ervaring om te zien dat diverse EK-leden veel aandacht besteedden aan de door ons aangedragen argumenten en in hun schriftelijke reactie - de 'inbreng' - zelfs hele zinnen citeerden uit door mij opgestelde epistels.

Toen vanuit het partijbestuur de vraag tot mij kwam of ik beschikbaar was voor een verkiesbare plaats voor de Eerste Kamer, hebben deze ervaringen mijn antwoord positief beïnvloed. Het leek me interessant werk en dat blijkt het ook te zijn. Bovendien had de gang van zaken rond het genoemde herindelingsvoorstel mij tot de conclusie gebracht dat Eerste-Kamerleden zeker niet minder gevoelig zijn voor 'signalen uit de samenleving' dan hun rechtstreeks gekozen collega's uit de Tweede Kamer.

Het Kamerwerk combineer ik met een functie bij het Landbouw-Economisch Instituut (LEI), die zich afspeelt op het grensvlak van beleid en onderzoek, en met gemeenteraadswerk in Zaltbommel. Deze combinatie blijkt erg vruchtbaar te zijn, maar wel tijdrovend. Terzijde: het LEI vormt sinds 1 maart 1999 geen onderdeel meer van het Ministerie van LNV, anders was de combinatie met het lidmaatschap van de Kamer niet mogelijk geweest. Dit geeft eens te meer aan dat verzelfstandigingen allerlei onvoorziene effecten hebben.

Bij het LEI ben ik onder meer betrokken bij rapportages over het milieubeleid voor de agrarische sector. Die problematiek komt ook in de Kamer aan de orde, bijvoorbeeld in de vorm van wetsvoorstellen inzake het mestbeleid. Andersom is de beschikking over de Kamerstukken - en de vele rapporten en andere informatie, die je als Kamerlid ontvangt - waardevol voor het werk op het LEI.

Iets dergelijks geldt ook voor het gemeenteraadswerk: nieuwe wetgeving heeft soms gevolgen voor het gemeentelijk beleid, en dan komt het goed van pas wanneer je er als Kamerlid al mee bezig bent geweest. En bij sommige wetsvoorstellen kun je je er een voorstelling van maken wat ze in de gemeentelijke praktijk betekenen. Het voorstel tot een wijziging van de huisvestingswet, waarbij gemeenten minder mogelijkheden krijgen om hun eigen inwoners voorrang te geven in het huisvestingsbeleid, is daarvan een actueel voorbeeld.

Kortom, partijpoliticus is zo'n gek vak nog niet.

Deze column is op persoonlijke titel geschreven