E090116
Laatste revisie: 07-06-2011

E090116 - Richtlijn minimumnormen toekenning vluchtelingenstatus



Op 20 september 2000 heeft de EC dit voorstel gepubliceerd, waarmee minimumnormen worden gegeven voor een eerlijke en doeltreffende asielprocedure terwijl de lidstaten daarbij voldoende ruimte houden om zelf te bepalen welke instellingen ermee belast zullen worden.

De EC heeft op 18 juni 2002 een gewijzigd voorstel ingediend en geeft de belangrijkste wijzigingen aan: n.a.v. het advies van het EP is het hoofdstuk over de waarborgen herschreven; overeenkomstig de wensen van de Raad is de classificatie van procedures gewijzigd; Niet-ontvankelijke verzoeken kunnen via de versnelde procedure behandeld worden en verder verzoeken aan de grens en hernieuwde verzoeken en i.g.v. wangedrag asielzoeker; Artikelen m.b.t. redelijke beslistermijn plus sanctie geschrapt; Beroepsmogelijkheid in twee instanties; tweejaarlijkse evaluatie.


Stand van zaken

Behandelfase Eerste Kamer: implementatietraject gestart.

Nationaal

Het voorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 is op 13 november 2007 met algemene stemmen aangenomen door de Eerste Kamer (zie kamerstukken met nummer 30976).

Europees

Richtlijn 2005/85/EGPDF-document is aangenomen tijdens de JBZ-Raad van 1/2 december 2005 en gepubliceerd in Pb EU L326 d.d. 13 december 2005.

Op 8 maart 2006 heeft het Europees Parlement een beroep tot nietigverklaring (zaak nummer C-133/06) van richtlijn 2005/85/EG ingesteld. 6 mei 2008 heeft het Hof de artikelen 29, leden 1 en 2, en 36, lid 3, van de richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen nietig verklaardPDF-document (Pb C 158 van 21 juni 2008). 


Kerngegevens

document Europese Commissie

COM(2000)578PDF-document, d.d. 20 september 2000

rechtsgrondslag

EG- Verdrag artikel 63 lid 1

commissie Eerste Kamer

beleidsterreinen

verwante dossiers


Implementatie

Naar aanleiding van vragen over de uitspraak van het Europees Hof van Justitie van 6 mei 2008 inzake de lijst van veilige derde landen in richtlijn 2005/85/EGPDF-document inzake minimumnormen asielprocedures, heeft de staatssecretaris op 23 juni 2008 een brief gestuurd.

Op 23 februari 2007 is een wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 en ter implementatie van richtlijn 2005/85/EG ingediend bij de Tweede Kamer waar het op 28 juni 2007 is aangenomen. Het voorstel is op 13 november 2007 met algemene stemmen aangenomen door de Eerste Kamer (zie kamerstukken met nummer 30976).

Richtlijn 2005/85/EG diende voor 1 december 2007 geïmplementeerd te zijn. De Vreemdelingenwet 2000 en het vreemdelingenbesluit 2000 zijn daartoe gewijzigd.


Behandeling Eerste Kamer

Op 29 november 2005 heeft de Eerste Kamer instemming verleend aan het ontwerpbesluit.

Op 16 november 2004 heeft de Eerste Kamer, naar aanleiding van het verzoek in de annotatie bij punt B11 inzake de Raadsconclusies over een gemeenschappelijke minimumlijst van veilige landen van herkomst (dossier 2.1.18), instemming verleend aan de ontwerprichtlijn (laatst aangeboden raadsdocument 8771/04).

Op 27 april 2004 werd instemming onthouden wegens de motie Jurgens en te late aanbieding van de meest recente ontwerptekst. Bovendien handhaaft een aantal fracties de inhoudelijke reserves t.a.v de ontwerprichtlijn.

De bijzondere commissie voor de JBZ-Raad heeft bij brief van 23 april 2004 kenbaar gemaakt aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie bezwaar te hebben tegen de in artikel 30 bis voorziene procedure voor opstellen en wijzigen van de gemeenschappelijke lijst veilige derde landen (gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming in de Raad met slechts raadpleging van het Europees Parlement). Hierop heeft minister Verdonk gereageerd bij brief van 26 april 2004.

Op 26 maart 2004 werd instemming onthouden wegens het ontbreken van een actuele ontwerptekst.

Op 17 februari 2004 werd instemming onthouden (motie Jurgens en omdat men de definitieve tekst wenst af te wachten).

Op 20 januari 2004 werd instemming onthouden omdat men de definitieve tekst wenst af te wachten.

Op 25 november 2003 werd instemming onthouden (motie Jurgens, nog geen antwoord ontvangen op schriftelijke vragen).

Op 4 november 2003 werd instemming onthouden (document te laat, in Engelse taal en motie Jurgens). Tevens besloot de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad enkele vragen en opvattingen schriftelijk aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie voor te zullen leggen.

Op 30 september 2003 werd instemming onthouden wegens te late ontvangst van de stukken (m.b.t. dit dossier ontbraken stukken).

Op 4 juni 2003 werd instemming onthouden i.v.m. de motie Jurgens.

Op 8 oktober 2002 heeft de EK instemming onthouden (definitieve tekst afwachten).


Behandeling Tweede Kamer

Op 1 december 2004 heeft de commissie voor Justitie overleg gevoerd met minister Verdonk voor Vreemdelingenzaken en Integratie over opvang in de regio (19637, 891), waarbij de richtlijn minimumnormen toekenning vluchtelingenstatus ook aan de orde is gekomen.

Op 28 april 2004 werd ingestemd, met aantekening dat de fracties van PvdA, SP en GroenLinks daartegen zijn.

Algemeen overleg 4 november 2003

Het onderwerp werd door verschillende kamerleden ter sprake gebracht. De minister herhaalde haar toezegging een notitie te sturen over deze richtlijn. Zie verslag AO.

Algemeen overleg 1 oktober 2003

Op 1 oktober 2003 werd instemming onthouden i.v.m. te late beschikbaarheid van de stukken (i.c. 12888/03Word-document te laat aangeleverd-icoon). Mw. Albayrak had verder een aantal inhoudelijke bezwaren. De minister zegde een notitie over de richtlijn toe. In de annotatie voor de JBZ-Raad van 27/28 november 2003 geeft zij aan deze voor het AO van eind november gereed te willen hebben. Op 25 november 2003 heeft zij de notitie aangeboden (23490, 305) en vragen van de Eerste Kamer beantwoord (23490,H).

Mw. Van der Laan stelde het fundamentele aspect van parlementaire controle op de totstandkoming en wijziging van de lijst veilige derde landen aan de orde. Als de Raad kiest voor gekwalificeerde meerderheid bij herziening van die lijst, dan moet dat gepaard gaan met een zwaardere rol voor het EP (ook omdat het Nederlandse parlement dan geen instemmingsrecht meer heeft). Minister Verdonk gaf aan die koppeling niet te willen leggen omwille van de flexibiliteit. Mw. Van der Laan gaf aan dat deze opstelling van de regering in strijd is met het beleid tot nu toe dat gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming gepaard moet gaan met codecisie voor het Europees Parlement. Er zal een apart AO worden gewijd aan dit onderwerp.

Algemeen overleg 4 juni 2003

Op 4 juni 2003 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de inzet van de regering in dit dossier. Mw. Halsema (Groen Links) maakte wel bezwaren kenbaar.

Algemeen overleg 10 oktober 2002

De TK heeft (i.v.m. overlijden prins Claus werd AO met de bewindslieden op 10 oktober 2002 geschrapt) op alle ontwerpbesluiten die het Koninkrijk beogen te binden een parlementair voorbehoud gemaakt.

Algemeen overleg 26 september 2001

Mw. Halsema (GL) vroeg aandacht voor een aantal door het EP voorgestelde verbeteringen (standstillbepaling, asielzoekers op grondgebied lidstaat in procedure nemen en niet aan de grens, gratis rechtsbijstand in alle fasen van de procedure, aantal gronden voor bewaring schrappen en asielzoekers nooit met gewone gedetineerden opsluiten.)

Ook Hoekema (D66) refereerde hieraan en vroeg de mening van de staatssecretaris. Die zei het volgende:

"Wat de minimumnormen betreft, is geen sprake van een standpunt. Er is een rapport-Watson waarover het EP nog een standpunt moet bepalen. Dat bevat een aantal belangrijke elementen, die de Nederlandse regering voluit kan steunen. Ik denk aan de rechtsbescherming, de rechtsbijstand en de bewaring van vreemdelingen gescheiden van de bewaring van gedetineerden. Het is wat prematuur om op het rapport vooruit te lopen, omdat het standpunt van het EP nog niet formeel is vastgesteld. Vanzelfsprekend geven wij er de nodige aandacht aan."


Standpunt Nederlandse regering

De regering geeft in dit fiche d.d. 26 september 2002 aan sterk te hechten aan het bereiken van een gemeenschappelijke asielprocedure, waartoe dit voorstel eerste stap vormt. Om dit uiteindelijke doel te bereiken is het van belang dat het niveau van de minimumnormen zodanig is dat het de weg bereidt naar de volgende stap van gemeenschappelijke normen. Tevens zou zoveel mogelijk een eenvormige toepassing van deze minimumnormen door alle lidstaten dienen te worden gegarandeerd. Daarnaast meent Nederland dat de minimumnormen voor asielprocedures niet beperkt moeten worden tot asielaanvragen op basis van het Vluchtelingenverdrag. Deze minimumnormen zouden ook van toepassing moeten zijn op aanvragen van subsidiaire bescherming.

Het belang voor Nederland van het vastleggen van bepaalde procedurele minimumnormen voor de asielprocedures in de lidstaten ligt in de verwachting dat de secundaire toestroom van asielzoekers als gevolg van uiteenlopende of gunstigere proceduremogelijkheden zal verminderen. Dat betekent echter dat het niveau van de minimumnormen niet te laag zou moeten worden vastgesteld en dat nationale afwijkingsmogelijkheden tot een minimum beperkt moeten blijven.

Hoewel de bespreking van het gewijzigde voorstel in Brussel nog niet van start is gegaan is de verwachting dat het voorstel niet of nauwelijks aanpassingen van de Nederlandse asielprocedure zal vereisen.

BNC-fiche m.b.t. COM(2000)578

De regering geeft aan dat met de keuze voor een richtlijn de lidstaten voldoende ruimte houden voor nationale invulling terwijl het harmoniseren van de minimum-normen bij zal dragen aan het beperken van secundaire migratiestromen binnen de EU die het gevolg zijn van verschillen in procedures, begrippen en praktijken.

De regering hecht sterk aan de totstandkoming van een gemeenschappelijke asielprocedure en ziet dit voorstel als een eerste stap. Een volgende stap zou het vaststellen van een gemeenschappelijke asielprocedure moeten zijn. Wel zou het voorstel een breder bereik moeten hebben, namelijk ook personen die subsidiaire bescherming genieten. Er worden weinig noodzakelijke aanpassingen in de Nederlandse wetgeving voorzien.

  • bnc-fiche DIE-463/02 Ministerie van Buitenlandse Zaken - 22.112, 243 fiche 3
    26 september 2002
  • bnc-fiche Ministerie van Buitenlandse Zaken - 22.112, 179 fiche 4
    22 januari 2001

Openbaarheid

Raadsdocument 8158/04 is niet openbaar.


Samenvatting voorstel Europese Commissie

De EC heeft 8 september 2010 een verslag gepubliceerd over de toepassing van richtlijn 2005/85/EG betreffende de minimumnormen voor de procedures on de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus. De Commissie concludeert dat sommige facultatieve bepalingen en afwijkingen ertoe hebben bijgedragen dat in de EU verschillende regelingen tot stand zijn gekomen en dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen de lidstaten wat de procedurele waarborgen betreft. Procedureverschillen, die worden veroorzaakt door vaak vage en dubbelzinnige normen, kunnen alleen worden aangepakt door een wijziging van de wetgeving. Dienovereenkomstig en op basis van een grondige evaluatie van de toepassing van de richtlijn heeft de Commissie op 21 oktober 2009 een voorstel goedgekeurd voor de herschikking van de richtlijn teneinde de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen (E100007).

De EC heeft op 18 juni 2002 een gewijzigd voorstel ingediend en geeft de belangrijkste wijzigingen aan: n.a.v. het advies van het EP is het hoofdstuk over de waarborgen herschreven; overeenkomstig de wensen van de Raad is de classificatie van procedures gewijzigd; Niet-ontvankelijke verzoeken kunnen via de versnelde procedure behandeld worden en verder verzoeken aan de grens en hernieuwde verzoeken en i.g.v. wangedrag asielzoeker; Artikelen m.b.t. redelijke beslistermijn plus sanctie geschrapt; Beroepsmogelijkheid in twee instanties; tweejaarlijkse evaluatie.

Op 20 september 2000 heeft de EC dit voorstel gepubliceerd, waarmee minimumnormen worden gegeven voor een eerlijke en doeltreffende asielprocedure terwijl de lidstaten daarbij voldoende ruimte houden om zelf te bepalen welke instellingen ermee belast zullen worden.

Het instrument ziet niet op harmonisatie van procedures m.b.t. personen die subsidiaire bescherming genieten of personen die niet onder de bescherming van het verdrag van Genève of EVRM vallen.

Het voorstel bevat na een artikel met definities een reeks bepalingen met procedurele waarborgen voor asielzoekers (bv. Geen tijdslimiet voor indiening verzoek, snelle toegang tot de procedures, recht op beroep na beslissing in eerste instantie, het recht om op beslissende momenten in een taal die hij of zij begrijpt op de hoogte gesteld te worden van de rechtspositie, asielzoekers in staat stellen contact op te nemen met UNHCR/hulporganisatie, schriftelijke beslissingen, recht op persoonlijk onderhoud met ambtenaar voor de beslissing wordt genomen, aanwezigheid raadsman.)

Er zijn ook waarborgen voor mensen met specifieke behoeften, bv AMA's (bijstand voogd/raadsman, speciaal opgeleide ambtenaren voor het horen, respect voor menselijke waardigheid bij leeftijdsonderzoek). Verder geen bewaring zonder reden.

Er is verder een reeks bepalingen m.b.t. minimumvereisten inzake het besluitvormingsproces (een stelsel met drie niveau's, raadplegen deskundigen, basisopleiding personeel, vertrouwelijkheid informatie, beslissingen moeten individueel, objectief en onpartijdig zijn, negatieve beslissingen moeten behoorlijk worden gemotiveerd, UNHCR moet toegang kunnen krijgen tot asielzoekers.)

Tenslotte zijn er normen voor de toepassing van bepaalde begrippen en praktijken (niet-ontvankelijke verzoeken, kennelijk ongegronde verzoeken, veilig land van herkomst, veilig derde land) Hier moet een flinke harmonisatieslag gemaakt worden. De EC noemt expliciet de uitlopende aanpak van de schorsende werking bij bezwaar en beroep. Ook moeten er gemeenschappelijke normen komen om secundaire migratiebewegingen te beperken.

Lidstaten blijven ook de vrijheid houden om het begrip "veilige derde landen" of grensprocedures niet te hanteren, maar wanneer zij die wel hanteren dan moeten er geharmoniseerde termijnen en beginselen gelden. Er is een bijlage bij het voorstel die nader invult wanneer er sprake is van een veilig derde land.

Er is sprake van niet-ontvankelijkheid wanneer een andere lidstaat bevoegd is ("Dublin"), een derde land als eerste asielland wordt beschouwd, een derde land als veilig derde land wordt beschouwd. Er is sprake van kennelijk ongegrond wanneer verzoek zonder redelijke grond is ingediend, wanneer valse gegevens zijn verstrekt m.b.t. identiteit of nationaliteit, wanneer er redenen zijn te geloven dat betrokkene ter kwader trouw niet over identiteitspapieren beschikt, wanneer iemand in de laatste fase van een uitzettingsprocedure een asielverzoek indient, wanneer geen aangelegenheden worden aangevoerd die een beroep op EVRM of "Genève" rechtvaardigen, wanneer betrokkene uit een veilig derde land komt, wanneer een nieuw verzoek is ingediend zonder nieuwe feiten aan te geven.

De EC overweegt de instelling van een contactcomité om de omzetting en geharmoniseerde tenuitvoerlegging van de richtlijn te vergemakkelijken, m.n. voor wat betreft de situatie in veilige derde landen en veilige landen van herkomst.

Bij de slotbepalingen komt een non-discriminatieartikel voor, verder een vijfjaarlijkse rapportageplicht aan EP en Raad. De implementatiedatum werd gesteld op 31 december 2002.


Behandeling Raad

JBZ-Raad van 1/2 december 2005 (agendapunt 2b)

Volgens de geannoteerde agenda betreft dit een A-punt. De Raad heeft het advies van het Europees Parlement, zoals verwoord in een wetgevingsresolutie, zonder dat daarbij een toelichting is verschaft, niet overgenomen. De tekst van de richtlijn is derhalve ongewijzigd ten aanzien van het document waarover in 2004 overeenstemming is bereikt.

JBZ-Raad 19 november 2004 (agendapunt B11)

Blijkens het verslag van deze Raad is dit onderwerp als A-punt behandeld. De richtlijn kan formeel worden aangenomen nadat het advies van het Europees Parlement is ontvangen en behandeld.

Op de geannoteerde agenda voor deze Raad stonden aanvankelijk de Raadsconclusies inzake de gemeenschappelijke lijst veilige landen geagendeerd (dossier 2.1.18), maar van de behandeling hiervan zal verder worden afgezien, zo blijkt uit de aanvullende geannoteerde agenda.

In plaats daarvan wordt aan de Raad gevraagd het politiek akkoord over de ontwerp-richtlijn inzake minimumnormen voor asielprocedures van 29 april 2004 te bevestigen, met een technische tekstwijziging in artikel 30. Artikel 30 van de ontwerp-richtlijn voorzag in de procedure voor wijziging van de gemeenschappelijke minimumlijst van veilige landen van herkomst. Op 29 april 2004 had de Raad verklaard dat de gemeenschappelijke minimumlijst gelijktijdig met de richtlijn moest worden vastgesteld. Inmiddels is gebleken dat over de landen die kunnen worden opgenomen op de gemeenschappelijke minimumlijst op dit moment geen overeenstemming te bereiken is, omdat dit probleem binnen enkele lidstaten tot een interne politieke patstelling tussen diverse betrokken ministers geleid heeft. Artikel 30 van de ontwerp-richtlijn moest daarom worden gewijzigd, zodat het behalve in een procedure voor wijziging ook voorziet in een procedure voor vaststelling van de gemeenschappelijke minimumlijst. De vaststelling van de lijst zal nu geschieden op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid in de Raad en na raadpleging van het Europees Parlement. De Commissie wordt uitgenodigd een voorstel in te dienen zodra de richtlijn is aangenomen.

Tevens wordt de Raad gevraagd te bevestigen dat het Europees Parlement over de ontwerp-richtlijn wordt geraadpleegd. Deze raadpleging blijft, ook nu de gemeenschappelijke minimumlijst niet gelijktijdig met de richtlijn wordt vastgesteld, noodzakelijk, omdat het oorspronkelijke voorstel van de Commissie niet voorzag in het mechanisme van gemeenschappelijke lijsten.

Overigens verandert de technische wijziging van de tekst van de richtlijn geenszins de geldigheid van het regeringsstandpunt zoals dit is neergelegd in de brief aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal van 26 april 2004 (Kamerstukken I, 2003/04, 23490, U). Daarin staat onder meer dat een gemeenschappelijke minimumlijst van veilige landen van herkomst een hulpmiddel is waarmee aannemelijk gemaakt kan worden dat asielzoekers afkomstig uit landen die op de lijst staan in beginsel geen bescherming nodig hebben. Doordat de richtlijn een individuele toets eist heeft iedere asielzoeker voorts de mogelijkheid aannemelijk te maken dat zijn land van herkomst in zijn specifieke geval niet veilig is. Een andere dan de voorgestelde procedure om deze lijst aan te nemen of te wijzigen zou te omslachtig worden voor wat een uitvoeringsmaatregel bij een richtlijn is en daarmee afbreuk doen aan de doelstelling: snelle, efficiënte asielprocedures in de gehele Unie om te kunnen bepalen wie bescherming nodig heeft en om misbruik van de asielprocedure tegen te gaan. Alle lidstaten en de Commissie hebben met de voorgestelde procedure ingestemd, en een andere procedure om de lijst aan te nemen zou niet op steun kunnen rekenen.

JBZ-Raad 29 april 2004 (agendapunt B9)

Volgens het verslag stemde de Raad in het algemeen in met de ontwerp-richtlijn betreffende minimumnormen voor de asielprocedures. Hiermee werd een akkoord bereikt over het laatste element van een gemeenschappelijk asielsysteem, zoals voorzien in de conclusies van Europese Raad van Tampere en het Verdrag van Amsterdam.

De discussie in de Raad concentreerde zich in het bijzonder op de punten: garanties voor alleenstaande asielzoekers (artikel 15), het beginsel van veilige derde landen), nationale aanwijzing van veilige landen van herkomst (artikel 30 A), en de bijzondere toepassing van het beginsel van veilige derde landen (artikel 35 A). Nadat over deze artikelen overeenstemming was bereikt, werden de overige resterende voorbehouden bij de richtlijn opgeheven.

Vier lidstaten (waaronder Nederland) handhaafden een parlementair voorbehoud ten aanzien van het voorstel voor de richtlijn.

Zoals reeds toegezegd bij de aanvullende geannoteerde agenda van deze bijeenkomst van de Raad zal aan beide Kamers der Staten-Generaal een brief worden gestuurd met een toelichting op de resultaten van de besprekingen door de Raad.

Het Europees Parlement zal opnieuw over het voorliggende voorstel worden geraadpleegd.

In afwachting van het advies van het Europees Parlement zal de formele besluit-

vorming over het voorstel tijdens een volgende bijeenkomst van de Raad onder

Nederlands voorzitterschap plaatsvinden.

Raadsdocument 8158/04 is de meest recente volledige versie van de ontwerprichtlijn. Het Voorzitterschap wil - blijkens de annotatie bij de agenda - tot een politiek akkoord over de ontwerprichtlijn komen, met het oog op de tijdlimiet van 1 mei 2004 die in het Verdrag van Amsterdam is neergelegd als datum waarop de ontwerp-richtlijn dient te zijn aangenomen.

Overeenstemming dient nog te worden bereikt over de onderwerpen veilige landen van herkomst, veilige derde landen en beroepsprocedures. Verwacht mag worden dat de toepassing van het beginsel van veilige derde landen (artikelen 27 en 28 van de ontwerprichtlijn) en de invulling van het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel (artikelen 38, 39 en 40 van de ontwerprichtlijn) voor een zeer belangrijk deel aan de lidstaten zal worden overgelaten. Besprekingen vinden bovendien nog plaats over de vraag of het mogelijk is een Europese minimumlijst van veilige landen van herkomst onderdeel te doen uitmaken van de richtlijn. Bij de aanvulling van de geannoteerde agenda zal uw Kamer nader worden geïnformeerd over de voorstellen die aan de Raad zullen worden voorgelegd.

JBZ-Raad 30 maart 2004 (agendapunt B6)

Volgens de geannoteerde agenda wil het Ierse voorzitterschap de volledige ontwerprichtlijn aan de Raad voorleggen, teneinde een politiek akkoord te bereiken. Naar valt aan te nemen zullen de discussies zich toespitsen op het recht op gratis rechtsbijstand, op het beginsel van veilige landen - zowel landen van herkomst als derde landen - en de toepassing daarvan, en op de beroepsprocedures.

JBZ-Raad 19 februari 2004 (agendapunt B8)

De Raad voerde aan de hand van een drietal vragen een oriënterend debat over de beroepsbepalingen in de ontwerp-richtlijn.

De Raad werd ten eerste gevraagd te bevestigen dat niet kan worden afgeweken van het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel, ook indien asielaanvragen als niet-ontvankelijk worden beschouwd bij toepassing van het beginsel van veilige derde landen en bij besluiten om een herhaalde aanvraag niet verder te behandelen.

Minister Verdonk gaf aan dat Nederland deze vraag instemmend kan beantwoorden: asielzoekers hebben recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel, ook wanneer hun aanvraag wordt afgewezen wanneer er een veilig derde land is, of wanneer zij een herhaalde aanvraag hebben ingediend. Ook in die gevallen moet een asielzoeker een beroep kunnen doen op een instantie die onafhankelijk en onpartijdig is en een besluit kan vernietigen. Nederland vindt dat asielzoekers ook een recht op beroep moeten hebben wanneer zij in het kader van de Dublin II-verordening aan een andere lidstaat worden overgedragen. Minister Verdonk stemde in met de benadering van het Voorzitterschap dat zgn. Dublin-zaken aan de Dublin II-verordening zullen worden overgelaten en niet onderwerp moeten zijn van de onderhavige richtlijn. Ook de overige delegaties antwoordden bevestigend.

Het Voorzitterschap concludeerde vervolgens dat er eenstemmigheid bestond dat er geen uitzonderingen moeten worden gemaakt op het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel.

Vervolgens werd de Raad gevraagd te bevestigen dat geen uitzonderingen gemaakt kunnen worden op het recht van asielzoekers een rechter te verzoeken om in de betrokken lidstaat te mogen blijven in afwachting van de uitkomst van een bezwaar of beroep, ook in gevallen waarbij het beginsel van naburige veilige derde landen wordt toegepast of een herhaalde aanvraag is ingediend. Enkele lidstaten vonden dat uitzondering moest worden gemaakt voor de gevallen van artikel 28A (naburige veilige derde landen) omdat het vermijden van procedures het uitgangspunt van die bepaling was. De Commissie achtte het mogelijk om niet te tornen aan de bevestigende conclusie op deze tweede aan de Raad voorgelegde vraag. In antwoord op de derde vraag ("Moet de richtlijn de omstandigheden beschrijven waarin een lidstaat een asielzoeker mag uitzetten voordat een rechterlijke instantie een beslissing over een verzoek heeft gegeven?") werd besloten de bestaande grensprocedures in stand te laten blijven.

Het Voorzitterschap constateerde dat een minderheid zich niet in de conclusie op de tweede vraag kon vinden en dat een oplossing in artikel 39 verder bestudeerd moest worden. Het Voorzitterschap zal teksten ontwikkelen en voorleggen aan het Strategisch Comité en bilaterale contacten hiervoor met lidstaten en de Commissie onderhouden.

JBZ-Raad 27/28 november 2003 (agendapunt B3)

Volgens het verslag is raadsdocument 15153/1/03 het resultaat van langdurige besprekingen en onderhandelingen. De Voorzitter schetste de inspanningen van het Voorzitterschap op dit dossier: van de 239 voorbehouden blijven er nog 36 over, buiten de overige 37 voorbehouden m.b.t. de bepalingen over veilige derde landen. De nog uitstaande punten zouden niet tijdens deze bijeenkomst van de Raad kunnen worden opgelost. De onderhandelingen zouden wel nog voor de Tampere-termijn van 1 mei 2004 moeten worden afgerond. De Raad nam vervolgens zonder verdere discussie kennis van de stand van zaken.

De Commissie deed daarna verslag van haar voorbereiding van een voorstel voor een Gemeenschappelijke minimumlijst van veilige derde landen van herkomst, waarom verzocht was in de bijeenkomst van de Raad van 2 en 3 oktober jl.. In de opzet van de Commissie, die in de deskundigengroep was besproken, werden drie categorieën landen onderscheiden: 1. de EVA landen, 2. landen die naar algemeen gangbare praktijk op nationale lijsten voorkomen en 3. landen die daarnaast op de lijsten van een aantal lidstaten worden vermeld. Op basis van dit stramien zou verder worden gewerkt.

De minister geeft in de annotatie aan dat er nog volop onderhandeld wordt. Raadsdocument 14330/03 lag voor in de Raadswerkgroep asiel op 13/14 november. De minister verwijst in de annotatie naar een notitie inzake deze richtlijn die is toegezegd tijdens de Algemene Overleggen met de Tweede Kamer op 1 oktober en 4 november 2003. Het streven is deze notitie zo spoedig mogelijk voor het Algemeen Overleg over de Raad van 27 en 28 november 2003 te kunnen toezenden.

In de aanvullende geannoteerde agenda geeft de minister aan dat het definitieve document dat aan de Raad zal worden voorgelegd nog niet beschikbaar is. De onderwerpen die het Voorzitterschap ter bespreking zal aanbieden zijn evenmin bekend. Te verwachten is alleen, dat het Voorzitterschap een zeer beperkt aantal artikelen van de richtlijn aan de Raad zal voorleggen.

Het document dat met de geannoteerde agenda is meegezonden (ASILE 60) betreft het document dat tijdens de Raadswerkgroep asiel op 13 en 14 november is besproken. Gelet op het feit dat nog intensief over de Richtlijn onderhandeld wordt en nog de nodige wijzigingen in de tekst kunnen plaatsvinden, wordt thans wederom volstaan met te verwijzen naar de notitie inzake de onderhavige Richtlijn die is toegezegd tijdens de Algemene Overleggen met de Tweede Kamer op 1 oktober en 4 november jl.. Deze notitie wordt thans voorbereid en er wordt naar gestreefd u deze zo spoedig mogelijk te kunnen toezenden.

JBZ-raad 6 november 2003 (agendapunt B4)

In het verslag meldt de minister dat een van de lidstaten had verzocht om de vraag van een gemeenschappelijke minimumlijst van veilige derde landen nogmaals te agenderen voor deze Raadsbijeenkomst. Uit het oogpunt van harmonisatie wordt een dergelijke lijst wenselijk geacht, echter aanvulling met nationale aanwijzingen moet mogelijk zijn.

Een groep lidstaten wil verder met een dergelijk lijst en wil daar ook aan blijven werken. Er zijn echter ook lidstaten die geen voorstander van een minimumlijst zijn of op zijn minst een voorzichtige houding aannamen. De nadruk in de discussie tijdens de Raad lag op flexibiliteit, doelmatigheid en de mogelijkheid van individuele toetsing.

De Commissie achtte het eenvoudiger om het bij criteria voor nationale lijsten te houden, maar zou zich niet verzetten tegen de opstelling van een gemeenschappelijke lijst met landen.

Het Verenigd Koninkrijk koppelde de discussie aan de huidige ontwikkelingen met betrekking tot de herziening van haar nationale beleid. Een van de doelstellingen daarin is samenwerking met derde landen. Het opstellen van minimumnormen, zoals hier nu aan de orde is, moet daarom snel gebeuren en er zal snel duidelijkheid moeten komen over deze richtlijn.

Een lidstaat vroeg of afwijzing bij de grens mogelijk zou kunnen zijn. In de discussie, die zich toespitste op artikel 35 bis (zie hiervoor ook de tekst van het document), werd opgemerkt dat individuele toetsing niet mogelijk is. Daarnaast werd er nog gesproken over naburige veilige landen.

Het ontwikkelen van criteria voor grensprocedures en veilige derde landen noemde de Commissie nu niet oplosbaar en dit zou in de Raadswerkgroep verder moeten worden besproken.

De voorzitter bevestigde de ver uit elkaar liggende zienswijzen en verwees de discussie terug naar de Raadswerkgroep en het Comité van Permanente Vertegenwoordigers.

Ook bij de aanvullende geannoteerde agenda is het definitieve document nog niet beschikbaar. Document 13902/03 is de versie die in COREPER is besproken. In het Strategisch Comité (SCIFA) op 28 oktober 2003 zijn de voorstellen van Nederland teneinde de thans bestaande mogelijkheden om schorsende werking te kunnen onthouden aan beroepsprocedures in de lopende tekst opgenomen. Met betrekking tot de beroepsprocedures is voor Nederland vanzelfsprekend van belang dat het bestaande stelsel van rechtsmiddelen in asielzaken, inclusief de mogelijkheid om doorprocederen te voorkomen indien een verblijfsvergunning asiel op een andere grond dan vluchtelingenschap is verleend, in de richtlijn gewaarborgd is.

In de geannoteerde agenda meldt de minister dat gestreefd word naar afronding van de onderhandelingen eind 2003. Deelonderwerpen worden nu door het Italiaanse Voorzitterschap ter bespreking in de Raad aangeboden. Mogelijk zijn dat: artikel 35A -over grensprocedures- en de artikelen 38 en volgende -over de beroepsprocedures en schorsende werking.

Artikel 35A bevat, naast artikel 35 dat eveneens over grensprocedures gaat, een regeling op grond waarvan Lidstaten in bepaalde gevallen de toegang kunnen weigeren aan een persoon die bij een grensautoriteit om asiel verzoekt, o.a. indien hij uit een veilig derde land binnenkomt of indien hij duidelijk veilig was voor vervolging in een a

nder derde land. In deze gevallen kunnen Lidstaten bepalen dat er geen asielprocedure overeenkomstig Hoofdstuk II van de richtlijn plaats heeft. Het artikel sluit aan bij de huidige praktijk in Duitsland. De meeste Lidstaten, waaronder Nederland, steunen artikel 35A niet omdat het geen objectieve criteria bevat dan wel niet of nauwelijks garanties geeft aan asielzoekers op de grens. Momenteel wordt gezocht naar een aanvaardbare oplossing.

Voor wat betreft de artikelen 38 en volgende (beroepsprocedures en de schorsende werking) ligt het probleem voor Nederland bij de mogelijkheden om schorsende werking te onthouden aan het beroep (artikel 39 lid 3). De huidige tekst van de richtlijn biedt niet of onvoldoende mogelijkheid om schorsende werking te onthouden indien de zaak in de AC-procedure is afgedaan, indien het beroepschrift niet tijdig is ingediend of indien de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is of wordt ontnomen (artikel 82 Vreemdelingenwet 2000). Nederland heeft voorstellen ingediend teneinde te waarborgen dat in deze gevallen schorsende werking aan het beroep kan worden onthouden. Deze voorstellen zullen in de Raadswerkgroep Asiel nader worden besproken.

Voorts zal tijdens de Raad worden gesproken over de veilige derde landen. Tijdens de Raad van 2 en 3 oktober jl. is met betrekking tot de vraag of -met het oog op de opstelling van een gemeenschappelijke minimumlijst voor veilige derde landen- in eenzelfde mechanisme als voor veilige landen van herkomst kan worden voorzien, geconstateerd dat er geen consensus bestaat. Een definitief besluit is niet genomen. Sommige Lidstaten, waaronder Nederland, staan positief tegenover het opnemen van een mechanisme voor het opstellen van een gemeenschappelijke minimumlijst veilige derde landen, terwijl andere Lidstaten de tijd voor een dergelijke lijst nog niet rijp achten in verband met samenhangende problemen als readmissie. Als een gemeenschappelijke minimumlijst voor veilige derde landen niet haalbaar blijkt, kan Nederland instemmen met een nationale aanwijzing op basis van gemeenschappelijk vastgestelde criteria.

JBZ-Raad 2/3 oktober 2003 (agendapunt B2)

In de aanvullende geannoteerde agenda informeert de minister dat het Voorzitterschap zal de Raad een document zal voorleggen met een aantal artikelen betreffende de veilige landen van herkomst. Het document bevat gemeenschappelijke criteria voor veilige landen van herkomst, een mechanisme voor het opstellen van een verbindende minimum gemeenschappelijke lijst veilige landen van herkomst en de mogelijkheid om - op grond van gemeenschappelijk vastgestelde criteria - nationaal andere landen dan de landen op de minimum gemeenschappelijke lijst, als veilig land van herkomst aan te wijzen.

Een groot aantal landen staat, evenals Nederland, positief tegenover een dergelijke regeling voor veilige landen van herkomst in het kader van de ontwerprichtlijn minimumnormen inzake de asielprocedure. Een aantal lidstaten heeft het standpunt over de toepassing van het concept veilige landen van herkomst en een minimum gemeenschappelijke lijst nog niet definitief bepaald.

Voor wat betreft de veilige derde landen is inmiddels gebleken dat een behoorlijk aantal landen het nog te vroeg vindt voor het opstellen van een verbindende minimum gemeenschappelijke lijst. De voorkeur wordt gegeven aan een nationale aanwijzing van veilige derde landen op basis van gemeenschappelijk vastgestelde criteria.

In de annotatie meldt de minister dat het Voorzitterschap voornemens is een document met betrekking tot veilige landen van herkomst aan de Raad voor te leggen. Te verwachten discussiepunten: de criteria voor een veilig land van herkomst, een mechanisme voor het opstellen van een gemeenschappelijke minimumlijst van veilige landen van herkomst, de verbindendheid van die gemeenschappelijke minimumlijst en de mogelijkheid om daarnaast nationaal overige veilige landen van herkomst aan te wijzen. Verder is het Italiaanse Voorzitterschap voornemens aan de Raad de vraag voor te leggen of in de Ontwerprichtlijn minimumnormen inzake de asielprocedure voor veilige derde landen een soortgelijk pakket als voor de veilige landen van herkomst moet worden opgenomen.

In dit kader zijn van belang de door een groot aantal Lidstaten afgelegde verklaringen tijdens de Raad van 5-6 juni 2003, waarin Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Spanje en Italië (onderschreven door Oostenrijk) hebben gepleit voor de opstelling van een gemeenschappelijke minimumlijst van veilige landen van herkomst. Daartoe dient in de Ontwerprichtlijn minimumnormen inzake de asielprocedure een mechanisme op te worden genomen en de Commissie dient te worden gevraagd zo snel mogelijk aan de Raad een voorstel voor een gemeenschappelijke minimumlijst van veilige landen van herkomst voor te leggen. De Benelux-landen hebben in een afzonderlijke verklaring de opstelling van een gemeenschappelijke lijst van veilige landen van herkomst ondersteund.

Ten aanzien van de regeling met betrekking tot veilige landen van herkomst is voor Nederland van belang dat deze flexibel is. Daarnaast staat Nederland positief tegenover een Europese regeling inzake veilige derde landen in het kader van de Ontwerprichtlijn minimumnormen inzake de asielprocedure, waarbij wordt uitgegaan van de presumptie van veiligheid.

JBZ-Raad 5/6 juni 2003 (agendapunt B5)

De minister meldt in het verslag van de JBZ-Raad van 5/6 juni 2003 dat naar verwachting in december 2003 een politiek akkoord bereikt zal worden. Op 5 juni 2003 presenteerden vijf landen een verklaring, waarin de Commissie gevraagd wordt een lijst van veilige landen op te stellen. De Benelux-landen sloten zich daarbij aan met een eigen verklaring. Knelpunten in de discussie over deze richtlijn zijn met name de artikelen 13 (inzake het recht op juridische ondersteuning en bijstand) en 17 (inzake detentie).

JBZ-Raad 14/15 oktober 2002 (agendapunt B12a)

In de JBZ-Raad van 14/15 oktober 2002 werd een openbaar debat gewijd aan dit onderwerp. Commissaris Vitorino refereerde in zijn inleiding bij dit debat aan de conclusies van De Raad van 6 en 7 december 20011 op basis waarvan een nieuw voorstel voor een Richtlijn inzake minimumnormen voor de asielprocedure is opgesteld. De opdracht was om in het voorstel in meer flexibiliteit en meer mogelijkheden voor een versnelde procedure te voorzien. De doelstelling van de richtlijn is om misbruik van de procedure en secundaire migratiebewegingen tegen te gaan, alsmede het vastleggen van de noodzakelijke garanties voor een eerlijke procedure. Een aantal lidstaten liet zich in positieve zin uit over het voorstel. Deze lidstaten gaven aan dat het voorstel betere voorzieningen biedt om misbruik tegen te gaan door de versnelde procedure. Enkele delegaties merkten op dat een lijst met veilige landen duidelijk in de richtlijn terug dient te komen. Een delegatie benadrukte dat geen bindende termijnen moeten gelden voor de versnelde procedure. Andere delegaties wensten een vereenvoudiging van de beroepsprocedure. Door enkele delegaties werd aandacht gevraagd voor de gevolgen van een afwijzende beschikking in verband met het terugkeerbeleid. Er werd onder meer gewezen op de samenhang van de asielprocedure met de bestrijding van illegale immigratie. Nederland gaf aan dat harmonisatie ambitieus moet zijn en dat zoveel mogelijk sprake dient te zijn van een eenvormige toepassing van de procedure. Hierbij drong Nederland aan op toepassing van de richtlijn op subsidiaire bescherming.

Europese Raad 20 december 2001

De ER van Laken verzocht de EC op 20 december 2001 om een gewijzigd voorstel in te dienen, nadat de JBZ-Raad het op 6 december 2001 (agendapunt B9) eens was geworden over een aantal uitgangspunten die bij de verdere onderhandelingen in acht zouden moeten worden genomen.

JBZ-Raad 6 december 2001 (agendapunt B9)

De minister meldt in het verslag dat geen overeenstemming werd bereikt over het toepassingsbereik, met name vanwege meningsverschil over de toepasselijkheid van de richtlijn op subsidiaire bescherming en op grensprocedures. Wel stemden alle lidstaten in met een systeem van twee soorten procedures: een versnelde en een normale procedure. Criteria hiervoor moeten nog verder worden uitgewerkt.

Enkele lidstaten hamerden op het belang van het voorkomen van vervolgprocedures door voorwaarden te stellen aan een herhaald asielverzoek. Eén lidstaat verzette zich tegen het voorstel met betrekking tot schorsende werking, en bepleitte beleidsvrijheid om al dan niet schorsende werking te verlenen aan een beroepsprocedure. Een andere lidstaat wenste de mogelijkheid te behouden om asielzoekers te detineren bij de luchthavens.

Over het aantal beroepsinstanties was eveneens verschil van mening, hoewel alle lidstaten het er wel over eens waren dat er minstens één rechterlijke instantie in de procedure opgenomen zou moeten zijn.

De Nederlandse regering pleitte voor snelle totstandkoming van de richtlijn, vanwege dwarsverbanden met andere voorstellen op het terrein van asiel. Ook bracht Nederland de notitie onder de aandacht die het met Zweden en Finland heeft geschreven, met daarin een pleidooi om de richtlijn ook op subsidiaire vormen van bescherming van toepassing te laten zijn. Nederland stelde zich op het standpunt dat grensprocedures evenmin van het toepassingsgebied kunnen worden uitgesloten. Nederland verklaarde te kunnen instemmen met in ieder geval één beroepsinstantie (een rechterlijke) voor de versnelde procedure, en bepleitte voor de normale procedure een drietrapssysteem van beroepsinstanties.

Nederland benadrukte dat hangende de procedure over schorsende werking niet tot uitzetting zou mogen worden overgegaan. De Commissie was het eens met de strekking van het document maar vond, gelet op de discussie, de opstelling van eenduidige conclusies niet goed mogelijk. Het Voorzitterschap concludeerde dat de politieke wil aanwezig is om voortgang in het dossier te behouden, en verklaarde nog met conclusies te zullen komen, gebaseerd op deze gedachtenwisseling.

JBZ-Raad 27/28 september 2001 (agendapunt B7)

Tijdens de JBZ-Raad van 27/28 september 2001 werd een nota van Zweden, Finland en Nederland ingebracht (12063/01) om de vraag aan de orde te stellen of personen die subsidiaire bescherming genieten niet ook onder de werking van de richtlijn gebracht kunnen worden.

Er wordt gesteld dat een meerderheid van lidstaten al werkt met één procedure en dat een aantal lidstaten overweegt met één procedure te gaan werken. Het is efficiënter om de asielfunctionaris te laten bepalen of een persoon onder de bescherming van Genève en zo niet of andere vormen van internationale bescherming kunnen worden geboden, zonder dat een nieuwe aanvraag ingediend moet worden.

Dit is kosteneffectiever, eenvoudiger en duidelijker. Ook wordt de humanitaire factor aangevoerd, met kortere procedures is er sneller duidelijkheid. Over het algemeen wordt er vaker subsidiaire bescherming geboden dan dat er asiel wordt verleend. Slecht in vier lidstaten liggen de verhoudingen andersom. Er wordt bepleit dat er een rechtbasis bestaat, omdat artikel 63 VEU zich niet beperkt tot het bieden van bescherming op basis van het verdrag van Genève.

Ook het EVRM of het anti-folterverdrag kunnen dus in aanmerking komen. Uit het verslag van de JBZ-Raad blijkt vooralsnog weinig steun uit de andere lidstaten.

In document 11891/01PDF-document worden de vragen weergegeven die voorlagen tijdens de JBZ-Raad. Het lijkt erop dat met name de schorsende werking en kwaliteitsnormen nader besproken moeten worden.

In de databank EUR-Lex wordt de laatste stand van zaken in de Europese behandeling van het voorstel weergegeven.


Behandeling Europees Parlement

Op 8 maart 2006 heeft het Europees Parlement een beroep tot nietigverklaring (zaak nummer C-133/06) van richtlijn 2005/85/EG ingesteld. 6 mei 2008 heeft het Hof de artikelen 29, leden 1 en 2, en 36, lid 3, van de richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen nietig verklaardPDF-document (Pb C 158 van 21 juni 2008). 

Tijdens de plenaire vergadering van 27 september 2005 is het verslag van Kreissl-Dörfler aangenomen met 308 stemmen voor, 300 tegen en 33 onthoudingen. Bij de eindstemming over de ontwerpwetgevingsresolutie stemden 305 leden voor, 302 tegen, en 33 leden onthielden zich van stemming.

De commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (commissie LIBE) van het EP heeft op 29 juni 2005 een verslagPDF-document van Kreissl-Dörfler (met 27 stemmen voor en 20 tegen) aangenomen over het gewijzigde voorstel voor een richtlijn (COM(2002)326).

Er wordt ingestemd met de opstelling, op Europees niveau, van een lijst van veilige landen van herkomst. De landen die op deze lijst staan, worden geacht veilig te zijn, wat wil zeggen dat asielaanvragen van personen afkomstig uit deze landen niet inhoudelijk behandeld hoeven te worden. Wel wordt de Raad er aan herinnerd dat het EP na de aanname van onderhavige richtlijn medebeslissingsbevoegdheid krijgt ten aanzien van het asielbeleid. Het Parlement moet dan ook samen met de Raad de lijst van veilige herkomstlanden kunnen wijzigen.

De commissie verzet zich tegen de mogelijkheid die de Raad de lidstaten wil bieden, om naast een Europese lijst van veilige herkomstlanden nationale lijsten op te stellen. De Raad wil de lidstaten de mogelijkheid bieden om op eigen houtje herkomstlanden, of delen ervan, als veilig aan te merken. Het risico op schending van het non-refoulementsbeginsel zou te groot zijn indien nationale lijsten worden toegestaan.

De richtlijn wordt door het verslag verder aangescherpt. Onder andere door een amendement dat bepaalt, dat het instellen van beroep tegen een negatieve beslissing op een asielaanvraag schorsende werking heeft. Dat betekent dat hangende het beroep de asielaanvrager niet mag worden uitgezet of teruggestuurd.

Met de invoering van een versnelde asielprocedure wordt akkoord gegaan, maar alleen onder strikte voorwaarden. Zo zouden asielaanvragen enkel in versnelde procedure mogen worden afgedaan, wanneer zij duidelijk frauduleus of kennelijk ongegrond zijn. De Raad wil de versnelde procedure ook kunnen toepassen op asielzoekers die inconsistente, tegenstrijdige of onaannemelijke verklaringen afleggen. Volgens de rapporteur leidt dat echter tot aanzienlijk minder waarborgen op een goede asielprocedure. De rapporteur heeft expliciet in de bepalingen van de richtlijn opgenomen dat de normale procedure altijd wordt toegepast op kwetsbare personen, onder wie alleenstaande minderjarige asielzoekers en personen die getraumatiseerd of seksueel misbruikt (kunnen) zijn.

Bovendien wordt er in het verslag op gewezen dat de lidstaten ook bij personen wier aanvraag in versnelde procedure wordt afgewezen, moeten toetsen of de aanvragers op andere gronden dan asielgronden in aanmerking komen voor bescherming. Daarnaast wordt de bepaling dat asielverzoeken in versnelde procedure mogen worden afgewezen, wanneer de asielzoeker afkomstig is uit een veilig derde land, verworpen. Het gaat hier niet om het land van oorsprong, maar een land waar de asielzoeker bijvoorbeeld doorheen is gereisd op weg naar de Unie en dat als veilig wordt beschouwd.

Verder zouden minderjarigen beter moeten worden beschermd. Gehuwde minderjarigen mogen niet als meerderjarig worden opgevat. Bovendien wil de rapporteur dat de bepaling wordt geschrapt die het voor de lidstaten mogelijk maakt minderjarigen van zestien of zeventien jaar een vertegenwoordiger te onthouden.

Voorts is in de richtlijn opgenomen dat asielzoekers het recht hebben op een persoonlijk gesprek met de autoriteiten omtrent hun asielmotieven, toegang tot een advocaat of gemachtigde en tot een medewerker van de UNHCR, en volledige informatie over de procedure en over beslissingen op hun verzoeken in een voor hen begrijpelijke taal.

Het EP heeft op 20 september 2001 een lijvig adviesPDF-document uitgebracht en 160 amendementen voorgesteld. Het EP stelt o.m. voor de asielzoekers altijd recht op toegang tot de asielprocedure te geven en het recht in een land te blijven tot er definitief beslist is op het verzoek. Het EP wenst expliciete vermelding van de gebondenheid aan internationale verdragen en h

het handvest Grondrechten, de mogelijkheid van gunstiger wetgeving in de lidstaten op dit terrein. Ook geen formaliteiten vooraf vereist om asiel aan te kunnen vragen; het uiten van angst en vragen om bescherming is al voldoende. Prioriteit voor aanvragen van AMA's en kwestbare personen en duidelijk gegronde verzoeken. Ook rechtsadviseur v.a. asielzoeker informereormeren over beslissingen en beroepsmogelijkheden. Recht op (speciaal geschoolde) vrouwelijke ambtenaar en vrouwelijke tolk bij vrouwen die geslachtsgerelateerde vervolging hebben ondergaan. Bewaring toegestaan bij veiligheidsrisico's. Geen bewaring minderjarigen, geen bewaring bij gedetineerden, explicitering opleidingsmodules, motiveringsplicht wanneer lidstaten een derde land aanmerken als veilig, individuele beoordeling bij doorzending naar een andere land. Geen bepaling m.b.t versnelde procedure bij kennelijk ongegronde verzoeken, geen automatische toetsing van dergelijke beslissingen,

In de databank OEIL van het Europees Parlement wordt de laatste stand van zaken in de behandeling van het voorstel weergegeven.


Standpunten andere lidstaten (IPEX)

In de databank IPEX wordt de behandeling van het voorstel in de diverse (kandidaat) lidstaatparlementen weergegeven.


Reacties Derden

In een notitie met begeleidende brief van 9 december 2005 geeft de Commissie Meijers het Europees Parlement, in het bijzonder de LIBE-commissie, het advies een artikel-230 EG-verdrag procedure te beginnen tegen de op 1 december aangenomen asielprocedurerichtlijnPDF-document.


Alle bronnen