E090300
Laatste revisie: 14-12-2012

E090300 - Richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht



Onderhavige ontwerprichtlijn beoogt milieucriminaliteit aan te pakken, door de strafmaatregelen die de lidstaten hiertegen nemen te harmoniseren. De Europese Commissie wil dat in alle lidstaten voor inbreuken op het milieurecht vergelijkbare straffen zullen gelden. Dit voorstel treedt in de plaats van een eerder door de Raad aangenomen Kaderbesluit, dat in 2005 door het Europese Hof van Justitie is vernietigd op basis van de rechtsgrondslag.


Stand van zaken

Behandelfase Eerste Kamer: gepubliceerd in Europees publicatieblad.

Nationaal

Uit het Kwartaaloverzicht  omzetting EG-richtlijnen over het vierde kwartaal van 2010 blijk dat Richtlijn 2008/99/EGPDF-document is geïmplementeerd.

Europees

Richtlijn 2008/99/EGPDF-document werd op 19 november 2008 aangenomen door de Raad en gepubliceerd in PB EU L328 d.d. 6 december 2008.


Kerngegevens

document Europese Commissie

COM(2007)51PDF-document, d.d. 9 februari 2007

commissie Eerste Kamer

beleidsterreinen

verwante dossiers


Implementatie

Richtlijn 2008/99/EGPDF-document dient voor 26 december 2010 geïmplementeerd te zijn. Implementatie zal geschieden door een wijziging van het Wetboek van Strafrecht ter implementatie van de richtlijn 2008/99/EG van 19

november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht. Uit het Kwartaaloverzicht  omzetting EG-richtlijnen over het vierde kwartaal van 2010 blijkt dat de richtlijn is geïmplementeerd. 

Bron: Kwartaaloverzicht omzetting EG-richtlijnen, stand per 1 januari 2011 .


Behandeling Eerste Kamer

Op 26 februari 2008 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden op formele gronden. De commissie voor de JBZ-Raad wenst voorts de regering te verzoeken om te bevestigen dat in het voorstel de zogenoemde minimale maximumstraf van tafel is, bij voorkeur door toezending van de meest actuele raadsdocumenten. In zijn brief (met in de bijlage het meest actuele raadsdocumentPDF-document) van 14 maart 2008 bevestigt de minister van Justitie dat de bepalingen over minimum maximum vrijheidsstraffen en geldboetes geschrapt zijn uit het ontwerpvoorstel. De brief, waarin de minister overigens ook opmerkt hij dat de instemmingsprocedure niet van toepassing is, wordt op 1 april 2008 voor kennisgeving aangenomen door de commissie voor de JBZ-Raad.


Behandeling Tweede Kamer

Op 2 oktober 2007 heeft de commissie Justitie van de Tweede Kamer overleg gevoerd met de minister van Justitie over onderhavige richtlijn.

Op 13 februari 2007 hebben de Tweede Kamerleden De Wit en Van Bommel (beiden SP) kamervragen gesteld aan de minister van Justitie over het onderhavige voorstel. De minister van Justitie heeft op 15 maart 2007 de antwoorden naar de Kamer gezonden.


Standpunt Nederlandse regering

De Nederlandse regering schetst in fiche acht een dubbel beeld. Aan de ene kant is zij een voorstander van een hoog niveau van bescherming van het milieu. Dit is volgens de regering een zaak waar de Europese Gemeenschap een belangrijke rol zou kunnen spelen. Over de uitwerking van het voorstel is de regering daarentegen op een aantal punten zeer kritisch.

Mede ten gevolge van de Hofuitspraak van september 2005 is het subsidiariteitsoordeel positief. De regering stelt echter wel niet in het arrest terug te kunnen lezen dat de eerste pijler van het EG-Verdrag de mogelijkheid biedt tot het voorschrijven van type en hoogte van strafrechtelijke sancties. Het proportionaliteitsoordeel is deels twijfelachtig, omdat het voorstel niet duidelijk is over het toelaten van andere handhavingsmogelijkheden dan strafrechtelijke. De Nederlandse regering zou graag zien dat ook gekozen zou kunnen worden voor bestuursrechtelijke handhaving indien dit in een lidstaat effectiever is.

De gevolgen van de ontwerprichtlijn voor Nederland zullen beperkt blijven. De regering verwijst hierbij naar de memorie van toelichting bij de implementatiewet van het vernietigde Kaderbesluit (Kamerstuk 30037, nr. 3), waarin staat dat het merendeel van de strafbaar te stellen delicten in Nederland al strafbaar zijn gesteld. Wel zou er een probleem kunnen ontstaan met de hoogte van de hoogste geldboetecategorie (€750.000 - €1.500.000), daar de hoogste boete in ons land op dit moment €670.000 bedraagt. De regering is overigens van mening dat het voorstel überhaupt geen minimale maximumstraffen zou mogen opleggen aan de lidstaten. De bepaling dat straffen afschrikkend, doeltreffend en evenredig moeten zijn, zou volstaan.

De regering uit tevens kritiek op het feit dat de ontwerprichtlijn tevens is gericht op overtreding van nationale wetgeving. De richtlijn zou zich echter moeten beperken tot inbreuken op Gemeenschapswetgeving. Ten slotte heeft de regering moeite met de verplichte driejaarlijkse rapportage over de uitvoering van de richtlijn. Dit zou een te hoge administratieve last tot gevolg hebben. Een langere interval zou aanvaardbaar kunnen zijn.


Samenvatting voorstel Europese Commissie

Onderhavig voorstelPDF-document betreffende de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht, is ingediend door de Europese Commissie naar aanleiding van de vernietiging door het Europese Hof van Justitie van een eerder Kaderbesluit van gelijke strekking (zie dossiers E090270). Het treedt tevens in de plaats van de eerder ingediende ontwerprichtlijn op hetzelfde terrein (zie dossier E090271).

De Commissie is van mening dat bescherming van het milieu een taak is die door de lidstaten gezamenlijk moet worden opgepakt. De gevolgen voor het milieu bij een opzettelijke inbreuk op het recht, dan wel een grof nalaten, zijn al snel grensoverschrijdend. Een effectieve aanpak kan bovendien alleen dan plaatsvinden, wanneer alle lidstaten een bepaald minimumniveau kennen voor de strafbaarstelling van milieumisdrijven. Op die manier wordt voorkomen dat bedrijven zich daar vestigen waar zij het minste risico lopen om bestrafd te worden.

Het voorstel schrijft voor dat de lidstaten voor een bepaald aantal (ruim omschreven) milieumisdrijven afschrikkende, doeltreffende en evenredige sancties in hun nationale wetgeving moeten opnemen. Strafbaarstelling dient te gelden wanneer de betreffende misdrijven danwel opzettelijk zijn gepleegd, danwel veroorzaakt zijn door grove nalatigheid. Zowel natuurlijke als rechtspersonen zouden veroordeeld moeten kunnen worden voor inbreuken op het milieurecht.

De delicten die in de richtlijn worden genoemd, moeten allen wederrechtelijk worden gepleegd (in strijd met hetzij het nationale hetzij het Gemeenschapsrecht), op één uitzondering na. In geval van dood van of ernstig letsel aan personen vervalt het vereiste van wederrechtelijkheid.

De sancties die door de ontwerprichtlijn worden voorgeschreven zijn zogenoemde minimale maximumstraffen. Dit houdt in dat in een wetboek de bepaling dient te worden opgenomen dat een bepaald delict bestraft moet worden met een gevangenisstraf danwel boete van tenminste zoveel jaar of zoveel euro. Zowel voor de vrijheidsstraffen als voor de geldboetes stelt de Commissie drie verschillende niveaus voor, al naar gelang de ernst van het delict. Voor de gevangenisstraffen zijn dit minima van 1 - 3 jaar, 2 - 5 jaar en 5 - 10 jaar. Voor de geldboetes zijn dit minima van €300.000 - €500.000, €500.000 - €750.000 en €750.000 - €1.500.000.

Het voorstel is gebaseerd op artikel 175 lid 1 EG-Verdrag, waardoor de co-decisieprocedure van toepassing is. Er is nadrukkelijk gekozen voor een grondslag binnen de eerste pijler, aangezien het Hof op 13 september 2005 had bepaald dat een derde pijlerbesluit inzake milieustrafrecht niet mogelijk is. Implementatie van de richtlijn dient binnen 18 maanden na inwerkingtreding te geschieden. De lidstaten moeten de Commissie elke drie jaar een verslag aanbieden van de uitvoering van de richtlijn.


Behandeling Raad

JBZ-Raad 25 september 2008 (agendapunt 2b)

Blijkens het verslag stond dit onderwerp uiteindelijk niet op de lijst met A-punten.

Het betreft het formele besluit van de Raad tot vaststelling van onderhavige richtlijn waarover in mei jl. een akkoord in eerste lezing met het Europees Parlement is bereikt.

JBZ-Raad 5/6 juni 2008 (agendapunt B10)

De Raad nam met instemming kennis van de mededeling van de voorzitter over het bereikte akkoord in eerste lezing met het Europees Parlement met betrekking tot de ontwerp-richtlijn inzake strafrechtelijke bescherming van het milieu.

Het voorzitterschap heeft de ontwerp-richtlijn inzake milieubescherming door middel van het strafrecht geagendeerd met het oog op aanvaarding van de geconsolideerde compromistekst. Deze tekst is de uitkomst van onderhandelingen in de informele triloog tussen het voorzitterschap, het Europees Parlement (EP) en de Europese Commissie. Over deze tekst heeft het EP op 21 mei gestemd.

Nederland stemt in met deze tekst. Daarin is bepaald dat de verplichting tot strafbaarstelling betrekking heeft op inbreuken op het milieu, voor zover die inbreuken in strijd zijn met relevante communautaire milieuwetgeving, die is opgenomen in een bijlage bij de ontwerp-richtlijn.

Een verplichting tot strafbaarstelling staat niet in de weg aan de inzet van andere effectieve handhavinginstrumenten en doet geen afbreuk aan het opportuniteitsbeginsel. Voor Nederland is het behoud van die instrumentenmix essentieel. Het behoud van deze keuzevrijheid is verankerd in de preambule van de richtlijn.

De gevolgen van de ontwerp-richtlijn voor onze wetgeving zullen beperkt blijven.

JBZ-Raad 28 februari 2008 (agendapunt B6)

Dit agendapunt is uiteindelijk komen te vervallen.

Blijkens de geannoteerde agenda wordt dit onderwerp mogelijk besproken tijdens de Februariraad. De onderhandelingen in de Raadswerkgroep zijn nog gaande, waardoor nog geen actueel document is voorgelegd. Wel is duidelijk dat de bepalingen betreffende de minimale maximumstraf en de verplichting tot strafrechtelijke handhaving uit het voorstel zijn geschrapt, mede naar aanleiding van de uitspraak van het EG Hof van Justitie d.d. 23 oktober 2007. Een en ander komt overeen met de Nederlandse wens om de bestaande combinatie van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving te kunnen behouden.

JBZ-Raad 6 en 7 november 2007 (agendapunt B10)

Blijkens het verslag is dit agendapunt komen te vervallen.

Het voorzitterschap streeft naar een akkoord over een algemene benadering van de ontwerp-richtlijn inzake milieubescherming door middel van het strafrecht. Het Europees Parlement heeft nog geen advies uitgebracht. Het voorstel lag voor tijdens de bijeenkomst van de Raad van 12 en 13 juni jl. Onder Duits en Portugees voorzitterschap is in de Raadswerkgroep materieel strafrecht intensief gewerkt aan de ontwerprichtlijn. De onderhandelingen lopen nog. Het resultaat van de onderhandelingen tot nu toe stemt positief.

Inmiddels heeft het Hof van Justitie op 23 oktober jl. uitspraak gedaan in zaak C-440/05 over het kaderbesluit verontreiniging vanaf schepen. Deze uitspraak is van belang voor het onderhavige voorstel. Het Hof komt allereerst tot de conclusie dat, aangezien de strafbepalingen van het kaderbesluit de doeltreffendheid van de regels op het gebied van maritieme veiligheid, waarvan de niet-inachtneming ernstige gevolgen kan hebben voor het milieu, beogen te waarborgen door aan de lidstaten de verplichting op te leggen om bepaalde gedragingen strafbaar te stellen. Deze artikelen worden geacht voornamelijk tot doel te hebben de maritieme veiligheid en de bescherming van het milieu te verbeteren en geldig te kunnen worden vastgesteld op basis van artikel 80, lid 2, EG-verdrag. Het Hof oordeelt verder dat de vaststelling van de aard en hoogte van de op te leggen straffen niet tot de bevoegdheid van de Gemeenschap behoort. Afgezien van de uitspraak over aard en hoogte van sancties ligt de uitspraak geheel in het verlengde van die van 13 september 2005 inzake het kaderbesluit strafrechtelijke bescherming van het milieu.

Deze uitspraak betekent dat de bepalingen in de ontwerp-richtlijn over de aard en hoogte van strafrechtelijke sancties worden geschrapt. Dit maakt de onderhandelingen over de ontwerp-richtlijn gemakkelijker. Uit de uitspraken van het Hof van 2005 en 2007 volgt dat de Gemeenschapswetgever alleen bevoegd is tot het opleggen van een verplichting tot strafbaarstelling van overtredingen van (omgezette) Gemeenschapsnormen. Conformiteit van de strafbepalingen in artikel 3 van de ontwerp-richtlijn met communautaire milieuwetgeving is uit een oogpunt van rechtszekerheid, legaliteit, duidelijkheid en precisie geboden. Een overgrote meerderheid van de lidstaten, waaronder Nederland, is anders dan de Europese Commissie - daarom van mening dat de richtlijn moet bepalen dat de verplichting tot strafbaarstelling beperkt is tot gedragingen die in strijd zijn met relevante communautaire milieuwetgeving die is vervat in een bijlage bij de richtlijn.

De verplichting tot strafbaarstelling staat niet in de weg aan de inzet van andere effectieve handhavingsinstrumenten, en doet geen afbreuk aan ons opportuniteitsbeginsel. Voor Nederland is het behoud van die instrumentenmix essentieel. Nederland bepleit het behoud van deze keuzevrijheid op enigerlei wijze in de richtlijn te verankeren. De legislatieve gevolgen van de ontwerp-richtlijn voor onze wetgeving zullen naar verwachting beperkt blijven.

JBZ-Raad 12/13 juni 2007 (agendapunt B17)

De voorzitter gaf in zijn inleiding aan dat de bespreking van het voorstel nog in de kinderschoenen staat, maar dat het voorstel van groot belang is wat betreft de inhoud en de achterliggende rechtsdiscussie. Deze richtlijn wordt waarschijnlijk het eerste 1e pijler instrument met strafrechtelijke maatregelen. De JBZ-Raad dient de vinger aan de pols te houden. Tijdens het Portugese voorzitterschap zijn een aantal vergaderdagen gepland. Er werd niet geïntervenieerd door de delegaties.

JBZ-Raad van 15 februari 2007 (agendapunt B14)

Commissaris Frattini presenteerde in een korte interventie het voorstel voor een richtlijn inzake de bescherming van het milieu door het strafrecht. Hij gaf aan dat er nauwelijks verschillen waren met het vorig jaar door het Hof vernietigde kaderbesluit. Alleen zijn er thans voorschriften voor strafmaten vastgelegd en zijn er 'verzwarende omstandigheden' in het voorstel opgenomen. Dit onder andere naar aanleiding van de ramp bij de Ivoorkust waarmee de noodzaak voor een Europese aanpak en de ernst van de zaak volgens de Commissie is aangetoond. Het voorzitterschap zal binnenkort de technische discussie in de Raadswerkgroep starten.

Minister Hirsch Ballin gaf in zijn interventie aan dat er in Nederland twee verschillende stelsels voor rechtshandhaving naast elkaar bestaan: het strafrecht enerzijds en bestuursrechtelijke maatregelen anderzijds. Er dient in alle lidstaten op dezelfde wijze effectief te worden opgetreden, maar lidstaten hoeven niet dezelfde systemen te hebben. De voorzitter beaamde dat in Duitsland dezelfde stelsels bestaan en dat er over deze optie van de combinatie van de twee stelsels zal worden nagedacht met betrekking tot dit voorstel.

In de databank EUR-Lex wordt de laatste stand van zaken in de Europese behandeling van het voorstel weergegeven.


Behandeling Europees Parlement

Op 21 mei 2008 heeft het EP een wetgevingsresolutie aangenomen inzake onderhavige ontwerprichtlijn.

In de databank OEIL van het Europees Parlement wordt de laatste stand van zaken in de behandeling van het voorstel weergegeven.


Standpunten andere lidstaten (IPEX)

In de databank IPEX wordt de behandeling van het voorstel in de diverse (kandidaat) lidstaatparlementen weergegeven.


Alle bronnen