E130034
  klaver icoon
Laatste revisie: 01-02-2016

E130034 - Voorstel voor een richtlijn betreffende de strafrechtelijke bescherming van de euro en andere munten tegen valsemunterij en ter vervanging van Kaderbesluit 2000/383/JBZ van de Raad



De Europese Commissie acht het van wezenlijk belang dat het vertrouwen van burgers, bedrijven en financiële instellingen in de echtheid van biljetten en muntstukken niet wordt beschaamd en stelt daarom in deze ontwerprichtlijn voor om een minimumstraf (variërend van zes maanden tot acht jaar) in te voeren voor het vervalsen van de euro en andere muntsoorten.


Stand van zaken

Behandelfase Eerste Kamer: implementatietraject gestart.

nationaal

De rapporteur van het voorstel van het Europees Parlement reageerde op 17 december 2013 op de brief van de commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) van 4 december 2013. De commissie V&J nam de reactie van de rapporteur op 14 januari 2014 voor kennisgeving aan.

Europees

Het Europees Parlement stemde op 16 april 2014 plenair in met het voorstel. Het voorstel werd vervolgens aangenomen tijdens de Raad voor Economische en Financiële Zaken op 6 mei 2014. Richtlijn 2014/62/EU werd op 21 mei 2014 gepubliceerd in het officiële publicatieblad van de Europese Unie.


Kerngegevens

document Europese Commissie

COM(2013)42PDF-document, d.d. 5 februari 2013

rechtsgrondslag

Artikel 83(1) van het VWEU

commissie Eerste Kamer

beleidsterrein


Implementatie

Richtlijn 2014/62/EUPDF-document werd op 21 mei 2014 gepubliceerd in Pb EU L151. Deze dient uiterlijk 23 mei 2016 geïmplementeerd te zijn. 

Op 16 juni 2015 bespreekt de commissie V&J de procedure voor behandeling van een voorstel van wet tot implementatie van de richtlijn 2014/62/EU van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de strafrechtelijke bescherming van de euro en andere munten tegen valsemunterij en ter vervanging van Kaderbesluit 2000/383/JBZ van de Raad ingediend bij de Tweede Kamer (zie kamerstukken in de serie 34.081). De Eerste Kamer heeft het voorstel op 30 juni 2015 als hamerstuk afgedaan.

De implementatiewet is op 9 september 2015 in werking getreden. 

Bron: Kwartaaloverzicht omzetting EG-Richtlijnen, stand per 1 januari 2016.


Behandeling Eerste Kamer

De rapporteur van het Europees Parlement reageerde op 17 december 2013 op de brief van de commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) van 4 december 2013. In de brief geeft de rapporteur aan dat de LIBE commissie van het Europees Parlement onlangs over het ontwerpverslag heeft gestemd en zich ook heeft uitgesproken tegen de invoer van minumumstraffen. Verder geeft de rapporteur aan dat ze er vertrouwen in heeft dat ook tijdens de trilogen met de Raad, die in januari zullen starten, de minumumstraffen uit het voorstel zullen worden geschrapt. De commissie V&J nam de reactie van de rapporteur op 14 januari 2014 voor kennisgeving aan.

Op 4 december 2013 stuurde de commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) een afschrift van de brief van de Europese Commissie van 18 juni 2013 aan de rapporteur in het Europees Parlement. In de brief stelt de Commissie het negatieve oordeel van de Nederlandse regering inzake de voorgestelde invoer van minimumstraffen volledig te steunen.

Op 19 november 2013 nam de commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) de reactie van de Europese Commissie van 8 november 2013 voor kennisgeving aan. De commissie verzoekt de staf om de brief van 18 juni 2013 aan de voorzitter van de Europese Commissie in afschrift te sturen naar de rapporteur van het Europees Parlement.

De Europese Commissie heeft op 8 november 2013 gereageerd op de brief van de commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) van 18 juni 2013.

De commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) stelde op 18 juni 2013 de conceptbrieven aan de regering en de Europese Commissie ongewijzigd vast. In de brief aan de regering geeft de commissie aan de negatieve beoordeling van de regering over de voorgestelde invoer van minimumstraffen volledig te onderschrijven. In de brief aan de Europese Commissie stelt de Commissie het negatieve oordeel van de Nederlandse regering inzake de voorgestelde invoer van minimumstraffen volledig te steunen.

Op 11 juni 2013 besloot de commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) een brief te sturen aan zowel de regering als aan de Europese Commissie over het richtlijnvoorstel. Op 18 juni 2013 zullen twee conceptbrieven worden besproken.

De commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) besloot op 4 juni 2013 het voorstel in behandeling te nemen.


Behandeling Tweede Kamer

Tijdens het Algemeen Overleg van de JBZ-Raad van 7-8 oktober op 3 oktober 2013 is onderhavig voorstel besproken.

Op 5 juni 2013 is het BNC-fiche van 15 maart 2013 besproken tijdens het algemeen overleg over de Raad voor Justitie en Binnenlandse Zaken van 6 en 7 juni 2013. Wederom stelden verschillende fracties kritische vragen over de invoering van minimumstraffen zoals voorzien in het voorstel. De minister gaf wederom aan dat Nederland zich hiertegen zal verzetten.

Op 6 maart 2013 besprak de commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) tijdens het algemeen overleg over de Raad voor Justitie en Binnenlandse Zaken van 7 en 8 maart 2013 het richtlijnvoorstel. Verschillende fracties hadden kritische vragen over onder andere de minimumstraffen zoals voorzien in het voorstel. In zijn reactie geeft de minister van Veiligheid en Justitie onder meer aan dat Nederland zich hard en duidelijk zal verzetten tegen minimumstraffen. Volgens de minister is Nederland absoluut niet overtuigd van de noodzaak van minimumstraffen op Europees niveau en plaatst daarbij, kort samengevat, kanttekeningen in het licht van het subsidiariteitsvereiste.


Standpunt Nederlandse regering

Op 15 maart 2013 stuurde de regering een BNC-fiche aan de Kamer. Hierin staat onder andere dat Nederland het in deze regeling voorgestelde stelsel van minimumstraffen voor eurovalsemunterij afwijst. Nederland wil bij de harmonisatie van straffen blijven werken met de gebruikelijke systematiek van minimale maximumstraffen (een maximumstraf van ten minste een bepaalde duur). Op dit punt kan het bestaande strafrechtelijke acquis ter bestrijding van eurovalsemunterij worden aangevuld en heeft de ontwerprichtlijn een toegevoegde waarde ten opzichte van het kaderbersluit 2000/383/JBZ. Voorts is Nederland van mening dat bij de rechtsgrondslag voor de in de richtlijn opgenomen aanvullende maatregelen van strafvorderlijke aard in hun huidige vorm nadrukkelijk vraagtekens kunnen worden gesteld omdat zij niet in de sleutel zijn geplaatst van justitiële samenwerking in strafzaken tussen de lidstaten. Het gaat onder meer om een voorschrift op grond waarvan ter bestrijding van eurovalsemunterij de toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden mogelijk moet zijn.


Samenvatting voorstel Europese Commissie

De Europese Commissie stelt in deze ontwerprichtlijn voor om een minimumstraf (variërend van zes maanden tot acht jaar) in te voeren in de EU voor het vervalsen van de euro en andere muntsoorten. De Commissie acht het van wezenlijk belang dat het vertrouwen van burgers, bedrijven en financiële instellingen in de echtheid van biljetten en muntstukken niet wordt beschaamd. Zij stelt dat sinds de invoering van de munt in 2002 de financiële schade als gevolg van valsemunterij ten minste 500 miljoen euro bedraagt. Volgens de Commissie moet derhalve de bescherming tegen valsemunterij worden verbeterd en illustreert dit dat de bestaande maatregelen niet afschrikwekkend genoeg zijn. De Commissie vermoedt dat door de grote verschillen in strafmaat voor valsemunterij in de lidstaten, illegale drukkerijen zich vestigen in landen die geen minimumstraffen hanteren of waar alleen boetes gelden ('forum shopping'). Derhalve stelt de Commissie minimumsancties voor binnen de EU, waarbij zij overeenstemming heeft gezocht met de (minimum)straffen die in de meeste lidstaten momenteel wettelijk zijn vastgelegd. Zij heeft daarbij voor ogen dat een specifieke drempel wordt bepaald voor gevallen die betrekking hebben op kleinere bedragen vals geld. De rechtsgrondslag voor de bevoegdheid van de EU voor het voorstel om minimumstraffen vast te stellen voor valsemunterij, ligt volgens de Commissie in artikel 83, lid 1 VWEU.


Behandeling Raad

Raad voor Economische en Financiële Zaken 6 mei 2014

De richtlijn is tijdens de Raad aangenomen.

JBZ-Raad 7-8 oktober 2013 (agendapunt I.2)

Tijdens de Raad is een algemene oriėntatie bereikt over het richtlijnvoorstel. In de algemene oriėntatie zijn de voorgestelde minimumstraffen uit het voorstel geschrapt. De aangenomen algemene oriėntatie zal de basis vormen voor verdere onderhandelingen met het Europees Parlement.

JBZ-Raad 7-8 maart 2013

Het richtlijnvoorstel is op 8 maart 2013 gepresenteerd in de Raad voor Justitie en Binnenlandse Zaken. Uit het verslag van de Raad van de minister van Veiligheid en Justitie blijkt onder andere dat de Europese Centrale Bank gepleit heeft voor verdergaande harmonisatie van sancties, waaronder ook minimumstraffen. De Europese Commissie stelt dan ook voor de meest ernstige gedragingen minimumstraffen voor. De Europese Commissie wees op het feit dat er ruimte blijft bestaan voor de rechter om in een concreet geval van de minimumstraf af te wijken. Nederland heeft tijdens de Raad aangegeven het voorstel in zijn algemeenheid te verwelkomen, maar de bepalingen omtrent minimumstraffen af te wijzen. Ook veel andere lidstaten wezen de minimumstraffen nadrukkelijk af. Verder gaf Nederland aan dat er nog goed moet worden gekeken naar de voor de strafvorderlijke maatregelen gekozen rechtsgrondslag. 

In de databank EUR-Lex wordt de laatste stand van zaken in de Europese behandeling van het voorstel weergegeven.


Behandeling Europees Parlement

Het Europees Parlement stemde op 16 april 2014 plenair stemmen over het voorstel.

De commissie voor Burgelijke Vrijheden, Justitie en Binnenlandse Zaken (LIBE) van het Europees Parlement stemde op 20 februari 2014 in met een akkoord dat is bereikt tijdens trilogen met de Raad. Het Europees Parlement zal naar verwachting op 16 april 2014 plenair stemmen over het bereikte akkoord.

De commissie voor Burgelijke Vrijheden, Justitie en Binnenlandse Zaken (LIBE) van het Europees Parlement stemde op 17 december 2013 over ontwerpverslag en de ingediende amendementen. De LIBE commissie verzet zich ook tegen de invoering van minimumstraffen zoals voorzien in het voorstel.

Op 4 juni 2013 werd het ontwerpverslag van rapporteur Anthea McIntyre gepubliceerd. De termijn voor het indienen van amendementen was gesteld op 10 juli 2013. De amendementen werden op 17 juli 2013 gepubliceerd.

Het voorstel wordt behandeld door de commissie voor Burgelijke Vrijheden, Justitie en Binnenlandse Zaken (LIBE) van het Europees Parlement.

In de databank OEIL van het Europees Parlement wordt de laatste stand van zaken in de behandeling van het voorstel weergegeven.


Standpunten andere lidstaten (IPEX)

In de databank IPEX wordt de behandeling van het voorstel in de diverse (kandidaat) lidstaatparlementen weergegeven.


Reacties Derden

Op 31 mei 2013 stuurde de commisise Meijers een nota aan de commissie voor Burgelijke Vrijheden, Justitie en Binnenlandse Zaken (LIBE) van het Europees Parlement over het richtlijnvoorstel. In de nota geeft de commissie Meijers aan fel tegenstander te zijn van het opnemen van minimumstraffen zoals voorgesteld in artikel 5 van het voorstel. De commissie Meijers adviseert de LIBE commissie van het Europees Parlement dan ook tegen de opname van minimumstraffen in het voorstel te stemmen.


Alle bronnen