Eerste Kamer uit opnieuw bezwaren tegen wetsvoorstel affectieschade



De Eerste Kamer heeft de behandeling van het wetsvoorstel voor regeling van de zogenoemde Affectieschade opnieuw uitgesteld (28.781).  Het voorstel voorziet in een vergoeding van immateriële schade aan de directe naasten van slachtoffers die blijvend letsel oplopen of komen te overlijden door toedoen van een derde. Het voorstel ( EK 28.781, A ) werd op 9 juni 2009 besproken tijdens een plenair debat met minister Hirsch Ballin van Justitie. De bedenkingen die door woordvoerders van verschillende fracties naar voren werden gebracht waren voor de minister aanleiding om de behandeling van zijn voorstel te onderbreken.

Het wetsvoorstel Affectieschade is een uitvloeisel van de motie Wolfsen (PvdA)/ Luchtenveld (VVD) die door de hele Tweede Kamer is gesteund. Het wetsvoorstel is in september 2006 voor het eerst in de senaat besproken. De behandeling werd na de eerste termijn geschorst in afwachting van het rapport Slachtoffers en aansprakelijkheid van de VU en het WODC en de reactie van de regering op dit rapport.

Tijdens de voorzetting van de behandeling op 9 juni 2009 haakten de senatoren in op de uitkomsten van dit rapport. Zij hekelden de opstelling van de regering die geen reden had gezien het oorspronkelijke wetsvoorstel te wijzigen. Na de kritiek in de senaat bleek minister Hirsch Ballin daartoe wel bereid.

Kamerlid Broekers-Knol (VVD) verweet de regering ‘paternalisme’ door vast te houden aan een vast bedrag voor nabestaanden. “Wij zijn geen voorstander van een claimcultuur, maar als affectieschadevergoeding er komt moeten ook hogere bedragen mogelijk zijn waarbij rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden”, aldus mevrouw Broekers.

Op dit punt kwam minister Hirsch Ballin de Kamer meteen tegemoet: de voorgestelde wettelijke vergoeding zal niet bestaan uit een vast bedrag van 10.000 euro voor alle rechthebbenden, zoals de regering aanvankelijk wilde. Hij zal een voorstel uitwerken waarin afhankelijk van de gebeurtenis en de omstandigheden verschillende bedragen aan affectieschade worden toegekend. De minister van Justitie beloofde verder dat hij in een algemene maatregel van bestuur deze differentiatie zal uitwerken en deze samen met een advies van de Raad van State aan de senaat zal voorleggen.

Senator Van de Beeten (CDA) herinnerde eraan dat zijn fractie drie jaar geleden al moeite had met het voorstel voor een algemene vergoeding bij Affectieschade. Zijn twijfel is eerder toe- dan afgenomen. Aan de hand van een schrijnend voorbeeld uit zijn eigen omgeving kwam de CDA-senator tot de conclusie dat er eigenlijk geen plaats is voor een collectieve regeling inzake smartengeld. “De hulp moet uit de samenleving zelf komen”, oordeelde Van de Beeten.

Senator Quik-Schuijt (SP) verwees naar de conclusie van het WODC-rapport dat naasten en nabestaanden van een slachtoffer niet zozeer behoefte hebben aan geld, als wel aan erkenning van de emotionele gevolgen. Met de vergoeding van affectieschade zou deze erkenning tot uitdrukking worden gebracht. Slechts 16% van de slachtoffers zou kiezen voor een vast bedrag, maar van veel meer belang vindt men dat het bedrag op een persoonlijke manier wordt aangeboden. Men heeft vooral behoefte aan een spijtbetuiging van de dader. Veel nabestaanden geven verder aan dat hun belang vooral is gediend met een soepele, deugdelijke en snelle afwikkeling van de materiële schade. CDA-senator Van de Beeten zei hierover dat de overheid vooral hier prioriteit aan moet geven.

Kamerlid Haubrich-Gooskens van de PvdA vindt dat het toekennen van een vergoeding op grond van affectieschade “bijdraagt aan de verdere emancipatie van het slachtoffer”. Volgens haar gaat het om een voortzetting van de lijn die Hugo de Groot in de 17e eeuw heeft ingezet met zijn pleidooi voor ‘zoengeld’ (smartegeld). Haubrich-Gooskens drong aan op een totaalaanpak van het schadevergoedingsrecht. Het alsnog willen blokkeren van het voorstel voor regeling van affectieschade is in haar ogen een achterhoedegevecht. De PvdA-woordvoerder pleitte voor een beperkte differentiatie van bedragen voor nauw omschreven groepen van naasten en of nabestaanden, om slepende gerechtelijke procedures te voorkomen.

Het is nog niet duidelijk op welke termijn een aangepast wetsvoorstel door de Eerste Kamer opnieuw in behandeling kan worden genomen.


Deel dit item: