Plenair De Boer bij behandeling Bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek



Verslag van de vergadering van 8 april 2014 (2013/2014 nr. 26)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 13.40 uur


Mevrouw De Boer i (GroenLinks):

Voorzitter. We kunnen niet aantonen dat het werkt, maar uitbreiding en mogelijke verlenging van de maatregelen uit deze wet is van het grootste belang, omdat de gemeente Rotterdam dat vindt. Dit is de korte samenvatting van de motivering van het wetsvoorstel dat voor ons ligt.

Dit wetsvoorstel heet niet voor niets de Rotterdamwet: tot nu toe hebben de maatregelen waartoe de oorspronkelijke Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek is ingevoerd, alleen in Rotterdam toepassing gekregen. En de gemeente Rotterdam wil de maatregelen graag blijven toepassen in de wijken waar zij gelden, ook al heeft dat in de afgelopen acht jaar geen aantoonbaar effect gehad. Of, om het in de woorden van de minister in het antwoord aan deze Kamer te zeggen: "In de wijken in Rotterdam-Zuid, een gebied waar de leefbaarheid zwaar onder druk staat, waar de gebiedsaanwijzing van toepassing is, heeft dit tot nu toe nog niet het gewenste resultaat opgeleverd". De minister vervolgt dat het nu stoppen met het inzetten van het instrumentarium de doelen en ambities verder onder druk zou zetten. Die doelen en ambities zijn gericht op het vergroten van de leefbaarheid van wijken waar de leefbaarheid onder druk staat. Daar is niets mis mee, maar een en ander dient wel vergezeld te gaan van maatregelen die daadwerkelijk en aantoonbaar bijdragen aan het verbeteren van de leefbaarheid. De maatregelen uit de Rotterdamwet horen daar niet bij, zo geeft ook de minister zelf toe.

Ook de evaluatie, die door de minister wordt aangehaald om de noodzaak van de verlenging van de maatregelen te onderbouwen, geeft nauwelijks feitelijke informatie over de effecten van de maatregelen. Het is geen wetenschappelijk onderzoek, zo zegt de minister ons, maar een vragenlijst die aan gemeenten is voorgelegd, met een focus op de vraag naar de wenselijkheid van het voorhanden hebben van het instrumentarium.

Mij verbaast het niets dat gemeentebesturen graag een zo groot mogelijk instrumentarium tot hun beschikking hebben. Dat zij dat graag willen, zegt echter niets over de effecten van de maatregelen en de gerechtvaardigdheid van de ingrijpende maatregelen.

Ook de minister zelf kan weinig feitelijke informatie geven; niet over de sociaaleconomische kenmerken van degenen die worden afgewezen, niet over de gevolgen van de weigering van een huisvestingsvergunning voor betrokkenen, niet over het aantal mensen dat in Rotterdam een huurwoning zoekt. Dat zijn toch allemaal relevante gegevens ter beoordeling van noodzaak, subsidiariteit en proportionaliteit, lijkt mij.

De fractie van GroenLinks acht de onderbouwing die de regering geeft voor de noodzaak het mogelijk te maken de gebiedsaanwijzing tot vier maal toe met vier jaar te verlengen volstrekt ontoereikend. Maar er is meer; mijn fractie heeft ook problemen met de gebrekkige logica waarop het weigeren van een huisvestingsvergunning aan mensen zonder inkomen uit werk is gebaseerd.

Ik heb al eerder tamelijk vruchteloze discussies met deze minister gehad over zijn manier van argumenteren. Ik heb hem onder meer bij de verhuurderheffing en de inkomensafhankelijke huurverhoging voorgehouden doel- en cirkelredeneringen te gebruiken, maar ik ga het nogmaals proberen. Het doel van de maatregelen die op basis van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek kunnen worden genomen, is het verbeteren van de leefbaarheid in een bepaalde wijk. Een van de middelen die worden gebruikt, is het weigeren van huisvestingsvergunningen aan mensen zonder inkomen uit werk. Het inzetten van dit middel veronderstelt dat de leefbaarheid in een buurt negatief wordt beïnvloed door het aantal mensen met een uitkering. De vraag is echter of die correlatie op feiten gebaseerd is. Ja, zegt de minister, want het percentage bijstandsgerechtigden is een van vier indicatoren voor de leefbaarheid; en in Rotterdam blijkt dat in de wijken waar de maatregel is gebruikt het percentage mensen met een uitkering is gedaald, en dus de leefbaarheid is toegenomen.

Ik hoop dat ook de minister zelf ziet wat er mis is met deze redenering. Ik zal hem even helpen. Wanneer we in plaats van het hebben van een uitkering het linkshandig zijn als indicator voor leefbaarheid zouden gebruiken, weet je zeker dat de leefbaarheid stijgt wanneer je linkshandigen weert. Uit de nota naar aanleiding van het verslag maak ik trouwens op dat de minister ook wel moeite heeft met het koppelen van het hebben van een uitkering aan de leefbaarheid. In de eerste plaats heeft hij het in zijn antwoord op verschillende plekken over een goede verdeling van lage en hoge inkomens, alsof het erom zou gaan dat mensen met lage inkomens geweerd worden, wat pertinent niet het geval is. Het gaat immers om woningen die op grond van hun kwaliteit en huurprijs juist bestemd zijn voor mensen met lage inkomens. De weigering vindt plaats op grond van de bron van die inkomsten. Als de minister of de gemeente Rotterdam een grotere diversiteit naar inkomen in een wijk wil, zal er iets moeten worden gedaan aan het woningbestand. Met het weigeren van uitkeringsgerechtigden wordt die diversiteit niet vergroot.

In de tweede plaats reageert de minister als door een wesp gestoken wanneer mijn fractie in een vraag het veronderstelde verband tussen het hebben van een uitkering en de leefbaarheid doortrekt naar het individuele niveau. Hij zegt: het doel van de maatregelen is het tegengaan van gebieden, waarin een bovengemiddeld aantal huishoudens afhankelijk is van een uitkering en in een sociaaleconomisch zwakke positie verkeert. Daarmee wordt uitdrukkelijk niet gezegd dat mensen met een uitkering slecht zouden zijn voor de leefbaarheid.

Voorzitter, dan snap ik het niet meer. Als mensen met een uitkering niet slecht zijn voor de leefbaarheid, waarom moet hun aantal dan beperkt worden ter verbetering van de leefbaarheid?

In het verzoek van de gemeente Rotterdam tot aanwijzing van een aantal nieuwe gebieden wordt een vrij uitgebreide probleemschets gegeven van een aantal straten, waar de problematiek vooral ligt in het feit dat particuliere woningen al dan niet illegaal kamergewijs verhuurd worden aan werknemers uit met name Oost-Europese landen, die vaak niet eens ingeschreven staan bij de GBA. Ik kan mij voorstellen dat dat een ongewenste situatie geeft, die ook negatieve effecten heeft voor de leefbaarheid in de buurt. Ik zie echter niet in hoe het kunnen weigeren van een huisvestingsvergunning voor een zelfstandige woning aan iemand met een uitkering bijdraagt aan de oplossing van deze problematiek. Voor het aanpakken van illegale en kamergewijze verhuur staan andere middelen open. Ik zie hier haken en ogen met betrekking tot de noodzaak, de proportionaliteit en de subsidiariteit. Graag hoor ik de gedachten van de minister hierover.

Tot slot een enkele opmerking over de door Rotterdam aangevraagde verlenging voor gebieden waarin het gebiedsverbod al acht jaar geldt; de aanvraag waartoe we deze wet met gillende spoed behandelen. Deze is op zijn zachtst gezegd nogal summier. In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de minister verzekerd dat de toets van noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit bij een verlenging net zo zwaar is als bij de oorspronkelijke aanvraag tot gebiedsaanwijzing. Wij mogen toch aannemen dat de onderbouwing van een aanvraag dan net zo uitgebreid en net zo gemotiveerd moet zijn, en dat niet volstaan kan worden met de mededeling dat het aantal bijstandsgerechtigden ten gevolge van de maatregel is gedaald, maar dat de genoemde gebieden nog onvoldoende scoren op de vier indicatoren voor leefbaarheid? Dat is nu de enige onderbouwing die de gemeente Rotterdam geeft voor de extra verlenging in de vier genoemde wijken.

Is de minister het met ons eens dat de gemeente gemotiveerd en per gebied de noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit zal moeten motiveren, en daartoe minimaal zal moeten aangeven hoe het gehele pakket van maatregelen er uitziet, dat en hoe de maatregel van het kunnen weigeren van een huisvestingsvergunning zal gaan bijdragen aan een betere leefbaarheid, en welke alternatieve maatregelen zijn overwogen? Is de minister het ook met ons eens dat de aanvraag voor de verlenging voor de gebieden Carnisse, Hillesluis, Oud Charlois en Tarwewijk op dit punt volstrekt onvoldoende is?

De Rotterdamwet maakt onderscheid tussen mensen op grond van hun inkomstenbron, gerelateerd aan een veronderstelde negatieve impact op de leefbaarheid. Een dergelijk onderscheid kan gerechtvaardigd zijn, maar alleen onder stringente voorwaarden. Zo zal de veronderstelde negatieve impact hard gemaakt moeten worden, en zal moeten worden aangetoond dat het onderscheid bijdraagt aan de oplossing van het gesignaleerde probleem. Waar dat bij de oorspronkelijke behandeling van de Rotterdamwet nog de hoop was, is zowel uit de evaluatie daarvan als uit de motivering voor de uitbreiding duidelijk geworden dat het veronderstelde verband tussen het hebben van een uitkering en de leefbaarheid niet hard gemaakt kan worden. Het gemaakte onderscheid is daarmee ook niet langer gerechtvaardigd. Wij noemen het dan discriminatie.

Het mag duidelijk zijn dat de fractie van GroenLinks dit wetsvoorstel niet zal steunen. Desalniettemin wachten wij de beantwoording van de minister met belangstelling af.