Plenair Reynaers bij behandeling Huis voor klokkenluiders



Verslag van de vergadering van 20 mei 2014 (2013/2014 nr. 30)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.04 uur


De heer Reynaers i (PVV):

Voorzitter. De PVV-fractie dankt de initiatiefnemers voor het werk dat zij verzet hebben bij de totstandkoming van het initiatiefwetsvoorstel dat deze Kamer vandaag behandelt. Het verheugt de fractie van de PVV bovendien dat het de laatste tijd regelmatig voorkomt dat wij initiatiefwetsvoorstellen behandelen. Dat is een teken dat dit parlementaire recht zijn nut bewijst. De leden van de Tweede Kamer maken weliswaar niet veel gebruik van hun initiatiefrecht maar als zij dat doen, doen zij dat doorgaans met volle overtuiging. Helaas komt het ook geregeld voor dat initiatiefwetsvoorstellen in de Eerste Kamer sneuvelen. Laten wij hopen dat dit wetsvoorstel een beter lot beschoren is.

De fractie van de Partij voor de Vrijheid heeft met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot oprichting van een Huis voor klokkenluiders. De gedachte achter dit wetsvoorstel onderschrijft de PVV-fractie van harte. Een democratische rechtsstaat heeft klokkenluiders nodig. Het draagt bij aan het zelfreinigend vermogen van onze maatschappij. Het verdient dan ook sterk de voorkeur, klokkenluiders op enigerlei wijze te faciliteren, te ondersteunen en waar nodig ook te beschermen.

De voorbeelden uit het verleden maken duidelijk dat het van groot belang is dat een klokkenluider er niet alleen voor staat. Bij een werkelijke misstand zal immers het algemeen belang in het geding zijn. De gedachten van mijn fractie gaan daarbij uit naar de bouwfraude, waarbij de klokkenluider die het balletje aan het rollen bracht daaraan zelf ten onder dreigde te gaan. Er is moed voor nodig om vaak diepgewortelde misstanden aan de kaak te stellen en daarbij je eigen belangen op het spel te zetten, zeker als je zelf hebt bijgedragen aan de totstandkoming of de instandhouding van een misstand. Daar maak je geen vrienden mee. Integendeel, er is een gerede kans dat je er je vrienden mee verliest.

De PVV-fractie heeft van nature sympathie voor mensen die hun nek durven uit te steken, die durven te zeggen wat heel veel mensen niet graag horen of liever onder de pet houden, ook als de gevolgen daarvan verstrekkend kunnen zijn voor je privéleven, de branche waarin je werkt of maatschappijbreed. Als open, democratische samenleving zijn wij het aan onszelf verplicht, de klokkenluider niet aan zijn lot over te laten, maar hem de helpende hand toe te steken. Het voorliggende wetsvoorstel kan dan ook op instemming van mijn fractie rekenen.

Wel hebben wij nog enkele vragen, die ik in het vervolg van mijn betoog aan de initiatiefnemers zal voorleggen.

Om te beginnen leeft bij mijn fractie een algemene vraag. Dit wetsvoorstel doelt op misstanden met een zekere maatschappelijke uitstraling. Het wetsvoorstel spreekt van het ernstig in het geding zijn van het maatschappelijk belang. Maar waar ligt ongeveer die grens? Hebben de initiatiefnemers nagedacht over bepaalde criteria waaraan dat zou kunnen worden getoetst? Immers, de termen "maatschappelijk belang" als "ernstig in het geding" zijn erg ruim en bieden weinig houvast. Graag een toelichting van de initiatiefnemers.

Voorts leest mijn fractie in het wetsvoorstel dat de misstand eerst intern gemeld zou moeten worden binnen de organisatie waar de melder werkzaam is. Als uitzondering hierop noemt het wetsvoorstel de situatie waarin dit redelijkerwijs niet van de melder gevergd kan worden. De PVV-fractie kan enkele situaties bedenken waarin dat evident is, maar constateert tegelijkertijd dat het eigenlijk altijd lastig, vervelend of bezwarend is om op de man af een melding van misstanden te maken bij de werkgever. Althans, waar het de categorie misstanden betreft waarvoor het Huis voor klokkenluiders bedoeld is. Specifieke gevolgen lijkt het wetsvoorstel niet te verbinden aan het niet eerst intern melden van een misstand. In juridische termen luidt de vraag dan ook: leidt het niet eerst intern melden van een misstand tot niet-ontvankelijkheid? Of volstaat het Huis in dat geval met het geven van het advies de misstand alsnog eerst intern te melden, waarna de melding alsnog in behandeling wordt genomen? Of begeleidt/verzorgt het Huis de melding als de melder dat nog niet zelf heeft gedaan?

En nu we het er toch over hebben, wat is nu eigenlijk de reden dat het wetsvoorstel een onderscheid maakt tussen een melding en een verzoek om een onderzoek in te stellen? Mijn fractie begrijpt het wetsvoorstel zo dat een werknemer die een misstand constateert of een vermoeden van een misstand heeft, geacht wordt om dit eerst intern te melden binnen de organisatie waar hij werkzaam is. Gebeurt er vervolgens niets of wordt de melding de werknemer kwalijk genomen, al dan niet met nare gevolgen voor die werknemer, dan kan de werknemer de melding neerleggen bij het Huis. Vanaf dat moment, zo veronderstelt mijn fractie, wordt de werknemer volgens dit wetsvoorstel melder. Pas daarna kan de werknemer een verzoek om onderzoek doen. Immers, alleen een melder kan om onderzoek vragen.

Begrijpt de PVV-fractie de systematiek van dit wetsvoorstel zo goed? Zo ja, dan is de volgende vraag wat er precies met een melding gebeurt als daar geen verzoek om een onderzoek op volgt. Beperkt de rol van het Huis zich in dat geval tot die van verwijzer en eventueel adviseur of heeft de melding, ook als daar geen verzoek om een onderzoek op volgt, ook een zelfstandig betekenis. Kan het Huis bijvoorbeeld op eigen initiatief een onderzoek starten zonder dat een melder daarom verzoekt? De fractie van de Partij voor de Vrijheid kan zich immers situaties voorstellen waarin melders weliswaar de behoefte voelen een misstand aan de orde te stellen, maar zelf vervolgens liever niet in het onderzoek worden betrokken, bijvoorbeeld uit angst voor represailles, maar ook om minder nobele motieven, bijvoorbeeld omdat de melder in kwestie zelf niet helemaal koosjer is en liever niet de aandacht vestigt op zijn eigen aandeel in de misstand. In die gevallen ligt het niet voor de hand dat de melder een verzoek om een onderzoek doet. Kan het Huis daar vervolgens zelf toe besluiten?

Voortredenerend op de situatie waarin de melder zelf eigenlijk niet op een actieve rol in een onderzoek zit te wachten, vraagt de fractie van de Partij voor de Vrijheid zich nog af hoe artikel 5, tweede lid, van het wetsvoorstel moet worden gelezen. Daar staat dat het Huis de inhoud van de melding alsmede de identiteit van de melder aan de werkgever kan mededelen indien de werknemer daarmee instemt. Ziet die instemming dan op de inhoud van de melding en op de identiteit van de melder of alleen op de identiteit? Anders gezegd, mag uit dit lid worden afgeleid dat de melder desgewenst ten opzichte van de werkgever anoniem kan blijven? En nu we het toch hebben over anonimiteit — deze vraag vind ik eigenlijk nog belangrijker — kan eigenlijk anoniem een melding worden gedaan bij het Huis? Paragraaf 2 van het wetsvoorstel lijkt daaraan niet in de weg te staan. Voor verzoekschriften daarentegen is anonimiteit uitgesloten.

Met betrekking tot de verzoekschriftprocedure vraagt mijn fractie zich af of het wellicht aanbeveling verdient om met een standaardformulier te werken teneinde te voorkomen dat een verzoekschrift onjuist of onvolledig is opgesteld. In de ogen van de fractie van de Partij voor de Vrijheid is dat wenselijk nu procesvertegenwoordiging geen vereiste is en het aanbeveling verdient onnodige drempels zo veel mogelijk uit de weg te ruimen. Het verzoekschrift mag dan behoudens het schriftelijkheidsvereiste vormvrij zijn, vormvrijheid biedt mensen zonder ervaring met het indienen van verzoekschriften wellicht te weinig houvast. Graag verneemt mijn fractie hoe de initiatiefnemers over deze praktische suggestie denken.

Interessant is verder nog artikel 10 van het wetsvoorstel. Begrijpt mijn fractie goed dat een onderzoek van het Huis en een onderzoek van het Openbaar Ministerie naast elkaar kunnen bestaan? Volgens mij is dat het geval. Ik heb dat eerdere sprekers vandaag ook horen zeggen. Waarom achten de initiatiefnemers dit wenselijk? Zou het niet de voorkeur verdienen, het Openbaar Ministerie voorrang te geven? De fractie van de Partij voor de Vrijheid ziet daarvoor meerdere redenen. In de eerste plaats bepaalt artikel 9 van het wetsvoorstel dat geen onderzoek wordt geopend als er een strafproces loopt. Begrijpt mijn fractie goed dat een eventueel al lopend onderzoek van het Huis ophoudt zodra er een strafproces begint ter zake van dezelfde gedraging? In dat geval zou het logisch zijn, eerst de uitkomsten van het onderzoek van het OM af te wachten alvorens zelf onderzoek te doen. Dit om geen werkzaamheden te verrichten die achteraf voor niets zijn geweest omdat er een strafproces volgt. Een andere reden om het OM voorrang te geven is dat het heel goed voorstelbaar is dat een onderzoek van het OM nogal wat belemmeringen kan hebben voor een onderzoek door het Huis. En omgekeerd lijkt het ook niet echt bevorderlijk als het Huis het OM voor de voeten loopt. Maar de belangrijkste vraag is eigenlijk wat nu juist de meerwaarde van een onderzoek door het Huis is als er al een strafrechtelijk onderzoek loopt. Graag verneemt mijn fractie hierop een toelichting van de initiatiefnemers.

In het verlengde van artikel 9 van het wetsvoorstel vraagt mijn fractie zich nog af of in dit artikel niet ook een procedure onder een tuchtrechtelijk regime — te denken valt bijvoorbeeld aan artsen, advocaten, notarissen en militairen — aan een onderzoek van het Huis in de weg zou moeten staan en, zo nee, waarom niet. Als u het mij vraagt, staat het tuchtrechtelijk regime dichter bij misstanden, zonder dit nu meteen in een strafrechtelijke sleutel te plaatsen. Ook daarop graag een toelichting van de initiatiefnemers.

Tot slot. Het wetsvoorstel voorziet in een evaluatie vijf jaar na de inwerkingtreding. De fractie van de Partij voor de Vrijheid verzoekt de initiatiefnemers om aan te geven waarom zij hebben gekozen voor een termijn van vijf jaar. Deze termijn komt mijn fractie tamelijk lang voor. Het Huis voor klokkenluiders wordt ingebed in de reeds bestaande organisatie van de Nationale ombudsman. Althans dat is de bedoeling. Of dat een gelukkige keuze is, laat mijn fractie hier in het midden. Andere fracties hebben die keuze in de schriftelijke voorbereiding reeds uitvoerig behandeld. De verwachting is echter gerechtvaardigd dat een in de organisatie van de Nationale ombudsman ingebed Huis niet heel veel tijd nodig zal hebben om op te starten en warm te draaien. Voorts komt het mijn fractie voor dat het wetsvoorstel en de toelichting daarop geen aanleiding geven om ervan uit te gaan dat het melden van misstanden iets heel uitzonderlijks zal zijn. In dat licht lijkt een evaluatie na bijvoorbeeld drie jaar logischer. Bijkomend argument is dat dan ook de voorloper van het Huis, het Adviespunt Klokkenluiders, in de evaluatie meegenomen kan worden. Immers in 2015 zal de evaluatie van dat adviespunt ook bekend zijn. Graag verneemt mijn fractie van de initiatiefnemers of zij wellicht ook zouden kunnen instemmen met een eerdere evaluatie dan thans wordt voorgesteld.

Mijn fractie ziet de beantwoording van haar vragen met belangstelling tegemoet.