Plenair De Boer bij behandeling BW/Algemene wet gelijke behandeling



Verslag van de vergadering van 27 mei 2014 (2013/2014 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.28 uur


Mevrouw De Boer i (GroenLinks):

Allereerst complimenteer ik namens de fractie van GroenLinks de indieners met het onderhavige wetsvoorstel. Een wetsvoorstel dat vlak na de indiening — in elk geval voor wat betreft de intenties — onderdeel is gaan uitmaken van het zogeheten roze stembusakkoord van september 2012. Eerder bespraken wij reeds andere onderwerpen die het mede dankzij dit stembusakkoord tot wet hebben gebracht, in het kort gezegd het lesbisch ouderschap en transgenders. Het laatste onderdeel, het schrappen van de enkelefeitconstructie, is vorige week in de Tweede Kamer behandeld.

Niet alleen het roze stembusakkoord, ooit op initiatief van GroenLinks gesloten tussen negen politieke partijen, stelde zich ten doel een einde te maken aan het fenomeen weigerambtenaren. Die term zal ik kortheidshalve vandaag gebruiken. Het regeerakkoord tussen PvdA en VVD stelde expliciet dat gemeenten geen nieuwe weigerambtenaren meer zouden mogen benoemen. Mijn eerste vraag is dan ook gericht aan de minister. Wat heeft het kabinet gedaan om uitvoering te geven aan dit voornemen uit het regeerakkoord? Heeft het kabinet het eerdere gedoogbeleid expliciet herroepen? Heeft het kabinet uitgedragen het onwenselijk te achten om nieuwe weigerambtenaren aan te stellen? Heeft het kabinet gemeenten gestimuleerd om beleid vast te stellen waarin is opgenomen dat van alle ambtenaren van de burgerlijke stand wordt verwacht dat zij alle huwelijken sluiten en hierbij niet discrimineren? Het onderhavige wetsvoorstel is immers geen voorwaarde voor dergelijk beleid of dergelijke maatregelen.

Dat wij dit wetsvoorstel verwelkomen en de intentie ervan om een einde maken aan het fenomeen weigerambtenaar van harte steunen, betekent niet dat de fractie van GroenLinks over alle onderdelen ervan even enthousiast is. Het betekent ook niet dat we blind tekenen bij het kruisje.

In mijn bijdrage ga ik op een aantal onderwerpen kort in. Ik noem ze even. Waarom alleen een benoemingsvereiste c.q. -beletsel? Wat te doen met de bijzondere ambtenaar, al dan niet voor één dag? Wat te doen met de ceremonie? Waarom geen rechterlijke toetsing?

De initiatiefnemers baseren hun wetsvoorstel op het uitgangspunt dat bij de uitoefening van de functie van ambtenaar van de burgerlijke stand geen onderscheid gemaakt mag worden op de in de Algemene wet gelijke behandeling genoemde gronden, en een ambtenaar van de burgerlijke stand derhalve gehouden is, ook huwelijken tussen partners van hetzelfde geslacht te voltrekken. Zij gebruiken deze stellingname vervolgens alleen om een benoembaarheidsvereiste te introduceren, waardoor geen nieuwe weigerambtenaren meer benoemd kunnen worden. Naar het oordeel van de leden van de fractie van GroenLinks zou de door de indieners aangevoerde argumentatie met evenveel recht gebruikt kunnen worden om niet te kiezen voor een uitsterfbeleid, maar om het hele gedoogbeleid ten aanzien van de weigerambtenaren op de schop te nemen en dus ook de discriminatie door zittende ambtenaren niet langer te gedogen.

Het wettelijk kader lijkt hiervoor nu al toereikend. Indien gemeenten vastgesteld beleid hebben dat hun ambtenaren van de burgerlijke stand alle huwelijken moeten sluiten, inclusief die van mensen van gelijk geslacht, kan dat reden zijn om een ambtenaar van de burgerlijk stand die dergelijke huwelijken niet wil sluiten, te ontslaan. Ik verwijs naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 15 januari 2013 en van de rechtbank Den Haag van 23 oktober 2013. Zowel aan de minister als aan de initiatiefnemers vraag ik of zij het met ons eens zijn dat deze uitspraken aanknopingspunten bieden om ook een einde te maken aan de discriminatie door zittende ambtenaren en, zo ja, welke vervolgstappen daarvoor in hun ogen noodzakelijk zijn. Tot de minister wend ik mij met de vraag of hij bereid is, deze vervolgstappen te zetten.

Over de bijzondere ambtenaar van de burgerlijke stand kan ik kort zijn. Het is een ambtenaar van de burgerlijke stand. Wij hebben er dan ook geen moeite mee dat aan deze ambtenaar dezelfde benoembaarheidsvereisten worden gesteld, ook al is het maar voor een dag. Zijn de initiatiefnemers van plan om ruimte te bieden in de zin dat ambtenaren voor een dag niet aan deze benoembaarheidseisen moeten voldoen, dan vraag ik hun wel de garantie in te bouwen dat er niet allerlei ontsnappingsclausules worden gevonden die mogelijk maken dat gewetensbezwaarde ambtenaren zich steeds voor een dag laten benoemen. Ik krijg hierop graag een reactie.

Ook ten aanzien van de vraag of een ambtenaar met gewetensbezwaren alleen de officiële huwelijksvoltrekking zou moeten verrichten of ook verplicht is, een toespraak te houden, kan ik in beginsel ook kort zijn. Geen onderscheid maken betekent geen onderscheid maken. Wanneer het ene stel een toespraak krijgt, moet het andere stel dus ook een toespraak krijgen. Graag hoor ik zowel van de indieners als van de minister dat zij dit uitgangspunt delen en er alles aan zullen doen om het ook praktijk te laten worden. Wel vragen wij ons af of het houden van een toespraak bij een huwelijk wel een overheidstaak is. Zouden de handelingen van de ambtenaar van de burgerlijke stand niet beperkt moeten blijven tot de formaliteiten, dus het vaststellen van de identiteit, het afnemen van de eed en het opmaken van de akte? Waarom moet een ambtenaar een ceremoniële toespraak houden? Waarom het niet aan de burgers zelf overgelaten om iemand te regelen die na de formele huwelijksvoltrekking een mooie toespraak houdt? Een dergelijke scheiding van de formele overheidstaak en de ceremoniële taak is naar ons oordeel niet alleen principieel juist, maar kan volgens onze overtuiging ook ten aanzien van de problematiek waarover we vandaag spreken, wel eens veel kunnen oplossen. Niet uit te sluiten is immers dat de problemen die ambtenaren hebben met het trouwen van paren van gelijk geslacht vaak niet zozeer zitten in het afhandelen van de formaliteiten, maar veeleer in het moeten toespreken van het bruidspaar. Ze nemen immers ook geboorteaangiften op van een buitenechtelijk geboren kind. Degene van wie het bruidspaar wil dat hij of zij de toespraak houdt, hoeft dan ook geen ambtenaar voor een dag meer te worden, want die kan gewoon de toespraak houden. Graag hoor ik van de indieners en van de minister hoe zij hier tegenaan kijken. Van de minister verneem ik graag of hij bereid is, dit idee nader uit te werken en hierin stappen te zetten dan wel deze optie te onderzoeken.

De heer Koole i (PvdA):

Mevrouw De Boer spreekt over de scheiding tussen de ceremonie en de formele huwelijksvoltrekking. In haar opvatting zouden ambtenaren van de burgerlijke stand in de ceremonie geen toespraak moeten houden. Als het echtpaar de ambtenaar van de burgerlijke stand nu verzoekt om niet alleen het huwelijk te voltrekken, maar ook de toespraak te houden, zou mevrouw De Boer zich daartegen dan verzetten?

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik kan me dat niet zo goed voorstellen op het moment dat je het systeem heel anders maakt. Als je aangifte van de geboorte van je kind doet, vraag je de ambtenaar ook niet om een toespraak te houden over het feit dat aangifte gedaan is van de geboorte van een kind. Als het systeem anders is en het geen onderdeel meer is van het pakket dat de overheid aanbiedt, is het niet meer aan de orde. Mijn suggestie is dat er wordt gedacht over de vraag of de toespraak echt wel bij het pakket hoort dat de overheid aanbiedt.

De heer Koole (PvdA):

Denk eens na, altijd maar nadenken … Gaat er op dit moment nu zo ontzettend veel mis met de toespraken die de ambtenaar van de burgerlijke stand houdt buiten het sluiten van het huwelijk? Als het echtpaar daarop nu prijs stelt, waarom zou je dan naar een heel ander systeem gaan om de pure scheiding die formeel op papier staat, te regelen, terwijl de praktijk de meeste mensen nu juist zo goed bevalt? Moet de scheiding, als we die al willen doorvoeren, zo strikt zijn dat de ambtenaar nooit meer een toespraak mag houden, zelfs al vraagt het echtpaar erom?

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Dat lijkt mij het helderst, maar ik heb er geen uitgewerkt plan voor. Mijn vraag aan de minister is dan ook of hij de mogelijkheden daartoe wil onderzoeken evenals de voors en tegens, zodat we kunnen vaststellen of we daar een soort overgangsgebied voor moeten hebben waarin we het optioneel maken.

Mijn laatste punt betreft iets wat ik het verbod van de rechterlijke toetsing heb genoemd. Ik doel dan op het opnemen van een bepaling in de Algemene wet gelijke behandeling waardoor onderscheid op grond van godsdienst of levensovertuiging gemaakt door een gemeente ten aanzien van een ambtenaar die onderscheid maakt, geen onderscheid is in de zin van de Algemene wet gelijke behandeling. Ik moet zeggen dat mijn fractie hier moeite mee heeft, zoals bleek uit de schriftelijke vragen. Dat is niet zozeer omdat het een vrijwel onleesbare bepaling is, die onderscheid op onderscheid op onderscheid maakt, als wel om de volgende andere redenen. In de eerste plaats is onze overtuiging dat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat de Algemene wet gelijke behandeling uitzonderingsbepalingen bevat op grond waarvan onderscheid dat naar zijn aard onder de werking van de wet valt, geen onderscheid in de zin van de wet is. Niet voor niets willen wij zo graag af van de andere in het hetzelfde wetsartikel genoemde uitzonderingsbepalingen: de enkelefeitconstructies. In de tweede plaats zijn wij van oordeel dat de rechter zowel in Nederland als in Europa uitstekend in staat is om bij botsende grondrechten en discriminatieverboden een afweging te maken, een afweging waarin het verbod om onderscheid te maken naar seksuele voorkeur blijkens de eerder door mij aangehaalde uitspraken zwaar weegt. Ook moet het aan de rechter zijn om binnen de wettelijke kaders en met inachtneming van de beleidsvrijheid van de overheid deze afweging te maken. In de derde plaats zijn wij van mening, niet alleen dat de Algemene wet gelijke behandeling het maken van onderscheid verbiedt, maar ook dat een ontslagen ambtenaar, zonder een beroep te doen op de Algemene wet gelijke behandeling, zich bijvoorbeeld kan beroepen op internationale verdragen en dan zijn zaak alsnog aan de rechter zal kunnen voorleggen. De bepaling zou dan naar ons oordeel alleen het vragen van een oordeel van het College voor de Mensenrechten uitsluiten, dat immers beperkt is tot de Algemene wet gelijke behandeling. Daarmee wordt de bepaling wellicht minder schadelijk, maar ook nuttelozer. Graag verneem ik de reactie van de indieners en de minister op dit punt, waarbij ik ook graag hoor of zij aanleiding en mogelijkheden zien om het wetsvoorstel op dit punt aan te passen of te bewerkstelligen dat de betreffende bepaling niet in werking treedt. Ik wacht de antwoorden en de verdere gedachtewisseling met belangstelling af.