Plenair Scholten bij behandeling Wet maatschappelijke ondersteuning 2015



Verslag van de vergadering van 7 juli 2014 (2013/2014 nr. 37)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 19.47 uur


Mevrouw Scholten i (D66):

Voorzitter. We staan aan de vooravond van een grote stelselwijziging. We hebben er dit jaar al heel veel langs zien komen, maar dit is een werkelijk grote. Veel zorg en ondersteuning aan mensen met een beperking of psychische problemen wordt per 1 januari 2015 uit de AWBZ overgeheveld naar gemeenten. Het verzekerde recht op die zorg is verleden tijd.

Het gaat om begeleiding, dagbesteding en het vervoer daarnaartoe, kortdurend verblijf, beschermd wonen, doventolken en niet-lijfsgebonden persoonlijke verzorging. Die zorg wordt een voorziening. De AWBZ wordt deels ontmanteld en de mantelzorger komt ervoor in de plaats. Mijn fractie gaat deze stelselwijziging in beginsel niet uit de weg.

Als we niets doen, groeien de zorgkosten harder dan de jaarlijkse economische groei. Ook de Raad van State wees daarop. Gelukkig is het CPB, het Centraal Planbureau, voor het eerst sinds jaren optimistisch over onze economische situatie. In zijn recent verschenen langetermijnstudie prijst het CPB de regering voor de hervormingsmaatregelen. Dat ging niet alleen om deze maatregel, maar ook om de verhoging van de AOW-leeftijd en lastenverzwaringen. Dit is dankzij diverse krachtige hervormingsvoorstellen mede aangescherpt in de Begrotingsakkoorden van 2013 en 2014, waarin mijn partij D66 een niet-onbelangrijke rol had.

Geld alleen mag echter niet de boventoon voeren. De budgettaire belangen moeten in reële verhouding blijven staan tot een goed en breed aanbod van goede zorg, zorg die bereikbaar moet zijn voor iedere burger. Dat mag de staatssecretaris als stelselverantwoordelijke niet uit het oog verliezen.

Ik wil in dit debat eigenlijk maar twee vragen bespreken, vragen die leven bij velen: is het systeem van de wet goed uitgedacht en is de transitie goed geregeld, zodat ook de burger weet wat er aankomt? Het lijkt alsof ik meer vragen heb — dat zal blijken — maar alle vragen zijn te herleiden tot deze twee hoofdvragen.

Ik begin met de eerste vraag. Het is geen simpele operatie. Wat staat de gemeenten en de zorgbehoevenden te wachten? Gemeenten zijn in de eerste plaats aan zet. Zij moeten goede zorg verlenen en zij moeten bepalen wat goede zorg is. Van de burger wordt een omslag in denken verwacht, want niets is vanzelfsprekend. De burger zal zelf de gebruikelijke hulp van familie en eventueel mantelzorg ingeschakeld moeten hebben voordat van een maatwerkvoorziening in de professionele sfeer sprake is. Mijn fractie heeft op dit punt wel een zorg. Hoever reikt de arm van de gemeente? Gaat de gemeente eisen stellen aan de familie van de cliënt, ook als deze verder weg woont, of aan de buren? Of wordt het gegoten in de vorm van een moreel appel, bijvoorbeeld het verplicht inschakelen van mantelzorg, waartegen de cliënt geen weerwoord heeft? In welk stadium kan de cliënt de zorgvraag bij de rechter afdwingen? Ik zou graag nog eens preciezer geformuleerd willen zien wanneer een afwijzing van een zorgvraag een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen voor de burger bezwaar en beroep openstaat, en wanneer dat niet het geval is. Dat is bepaald een kernpunt in het wetvoorstel. Het gaat om bescherming van de rechtspositie van de cliënt. Ik nodig de staatssecretaris uit om op dit onderwerp nog eens in exacte bewoordingen in te gaan, zodat belanghebbenden precies de juridische grenzen weten.

Ik kom op de vraag hoe de Wmo gaat werken. Ik voorzie bijvoorbeeld een discussie rond de vraag of iemand al dan niet in aanmerking komt voor lijfsgebonden persoonlijke verzorging, die door de zorgverzekering wordt vergoed, en niet-lijfsgebonden persoonlijke verzorging, die tot de taak van de gemeente gaat behoren. Beide financiers, dus de zorgverzekering en de gemeente, hebben belangen bij de indicatie. Misschien moeten we accepteren dat er altijd een grijs gebied is, maar we mogen niet accepteren dat er mensen tussen wal en schip vallen. Door wie wordt de grens tussen de AWBZ en de Wmo bewaakt? Ik zeg nu nog "AWBZ", want daar hebben we het nu nog over. Formeel wordt de indicatie voor lijfsgebonden verzorging door het CIZ bepaald, maar hoe liggen de verantwoordelijkheden in het voortraject? Wat is de rol van de huisarts hierin? En wat is de rol van de wijkverpleegkundige? De staatssecretaris stelt in de stukken dat de zorgverzekeraars en de gemeenten hierover afspraken moeten maken. Mijn vraag is of de staatsecretaris kan ingaan op de rol van alle actoren op dit terrein en mijn fractie op dit punt kan geruststellen.

Wat gaat de regering doen als de gemeenten hun werk vanwege onvoldoende middelen niet goed doen? De regering is en blijft stelselverantwoordelijk. Deze discussie hebben we ook gevoerd bij de behandeling van de Jeugdwet, maar heeft niets aan belang ingeboet. Mijn fractie krijgt graag een reactie hierop van de staatssecretaris.

Zou niet een poging moeten worden ondernomen om de huidige verkokering tegen te gaan? Cliënten krijgen voor de verschillende diensten meerdere hulpverleners aan huis, zoals voor de schoonmaak, de persoonlijke verzorging en de administratie. De inkoop is versnipperd. Bij de Jeugdwet is het idee: één regisseur, één plan. Bij de Wmo zien we dat niet meteen terug, terwijl een dergelijke werkwijze de cliënt wel ten goede zou komen. Onze vraag is waarom zorg niet méér in samenhang kan worden aangeboden. Waarom wordt de inkoop niet daarop gericht? Kan de staatssecretaris ook die vraag voor ons beantwoorden?

De positie van de mantelzorger is niet onbelangrijk. Deze krijgt in de Wmo een eigen plaats met de daarbij horende bescherming, mede dankzij enkele amendementen in de Tweede Kamer. Het gaat om de bescherming die de mantelzorger ook volstrekt terecht verdient. De mantelzorger verleent de zorg uitsluitend uit naastenliefde voor en betrokkenheid bij de cliënt. Dat moet zo blijven. Waar mijn fractie voor wil waken is dat de mantelzorger ook nog verplichtingen krijgt opgelegd, bijvoorbeeld omdat de gemeente eisen stelt aan de mantelzorger als een min of meer vanzelfsprekende hulpverlener. Wij zouden het op prijs stellen als de staatssecretaris dat wil toezeggen opdat de gemeenten weten waar ze aan toe zijn.

Wij zijn benieuwd naar het resultaat van het onderzoek naar het lokale beleid omtrent de ondersteuning van mantelzorgers. De staatssecretaris heeft dit in de nadere memorie van antwoord aangekondigd. Dat onderzoek wordt nu uitgevoerd. Kan de staatssecretaris daar al iets over zeggen?

Ik kan niet nalaten om het punt van de democratische legitimiteit opnieuw aan de orde te stellen. Ook dit onderwerp hebben we bij de behandeling van de Jeugdwet Kamerbreed uitvoerig bij de hoorns gevat. Met een decentralisatie, ongeacht het onderwerp, komen nu eenmaal vaak dezelfde onderwerpen van zorg langs. En zorg is in dit verband bedoeld als "zorg". Uit de Wmo-evaluatie van het SCP over 2010 tot 2012 blijkt dat vrijwel alle gemeenten — 96% eind 2012 — regionaal samenwerken. Raadsleden geven echter aan, weinig invloed te hebben op regionale afspraken en op wat er in die regionale gemeenschappelijke regelingen gebeurt. Zij worden vaak geconfronteerd met voldongen feiten. De besluitvorming van de Wmo komt daarmee op grotere afstand van de burgers te staan. Is dat de bedoeling van de decentralisaties?

De directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau pleit in het reeds genoemde interview voor een proactieve rol van de raad. Hij zegt: als raad moet je normen aanscherpen over goede zorg, zelfredzaamheid en participatie. De raad moet het voortouw nemen en in de verordening vastleggen wanneer hulp nodig is. Daaruit vloeit voor wethouders en ambtenaren voort wat zij regionaal moeten afspreken. Dat zou de volgorde der dingen moeten zijn. Hoe kijkt de minister van Binnenlandse Zaken hiertegen aan? Ligt hier wellicht een taak voor de transitiecommissie die de minister van BZK op suggestie van de Algemene Rekenkamer aan de Tweede Kamer heeft toegezegd? Die commissie gaat bezien of gemeenten op bestuurlijk, organisatorisch en financieel terrein de noodzakelijke maatregelen hebben getroffen om de taken in het sociale domein in overeenstemming met de wet te kunnen uitvoeren. Kan deze commissie hier een handreikende rol in spelen? De minister heeft ook toegezegd, de precieze taakomschrijving en inrichting van deze transitiecommissie in overleg met de VNG uit te werken. Kan de minister al iets zeggen over de voortgang van dit project?

De tijd dringt. Mocht dit wetsvoorstel worden aangenomen, dan wil de staatssecretaris dit per 1 januari 2015 invoeren. Dat is binnen zes maanden na nu. Natuurlijk weten wij dat op 2 januari 2015 nog niet alles optimaal georganiseerd zal zijn. Daar moeten wij rekening mee houden. Elke grote stelselwijziging heeft nu eenmaal tijd nodig en het zijn er in dit tijdsbestek drie op een rij. Op het bordje van de gemeenten liggen veel nieuwe taken. Daarmee kom ik aan het overgangsrecht.

Uit het vierde rapport van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd blijkt dat er nog veel moet gebeuren en dat de continuïteit van de jeugdzorg niet zeker is. Nu krijgen de gemeenten naast de Jeugdwet, de Participatiewet en de aanscherping van de bijstandsvoorwaarden nog meer taken. We hebben in de afgelopen dagen gezien dat de staatssecretaris zijn uiterste best doet om alle taken gericht op de invoering van de wet, naar behoren af te werken en systemen daarvoor in te richten. Vrijdag kwam er bijvoorbeeld een brief over de voortgang van de transitie met daarin — kort samengevat — de mededeling van de staatssecretaris zich bewust is van de grote aanslag die hij met dit wetsvoorstel pleegt op alle betrokkenen. Daarin stond ook dat hij de transitie-activiteiten actief zal monitoren en zo nodig gericht ondersteuning zal bieden. Vanochtend kregen wij een brief over het systeem van informatievoorziening aan de gemeenten en door de gemeenten aan de burger. Deze brieven bewijzen dat de staatssecretaris actief de vinger aan de pols houdt, en dat lijkt bemoedigend. Maar zij bewijzen ook dat er nog heel veel werk verzet moet worden en dat het voor de daadwerkelijke invoering van de wet ongeveer vijf voor twaalf is. Daar zijn we weer minder gerust op.

Zorggebruikers met een indicatiebesluit voor de AWBZ-voorzieningen die worden overgedragen, hebben nog maximaal één jaar recht op voorzieningen ten laste van de gemeente waar zij ingezetene zijn. Hoe moeten zorggebruikers met een dergelijke indicatiestelling zich op de Wmo voorbereiden? Zijn deze zorggebruikers al in kaart gebracht? Hoe weet de gemeente anders wat ten behoeve van deze zorggebruikers moet worden ingekocht? Dit lijkt mij een vrij basale vraag om deze zorggebruikers gerust te stellen. Ik nodig de staatssecretaris graag uit om daarover zijn licht te laten schijnen.

De heer Koffeman i (PvdD):

Collega Scholten stelt een aantal kritische vragen en zij uit een groot aantal zorgen over die stelselherziening die ophanden is en waarvoor nog lang niet alles geregeld is. Mag ik vragen of haar stemgedrag straks afhangt van het antwoord van het kabinet? In het land bestaat het beeld dat dit stemgedrag al afgetikt zou zijn in een coalitieakkoord en een gedoogakkoord. Laat zij haar stemgedrag nu afhangen van de antwoorden van het kabinet? Of stelt zij kritische vragen, maar staat het stemgedrag eigenlijk al vast?

Mevrouw Scholten (D66):

Wij voeren hier vanavond en morgen het debat met de staatssecretaris van VWS en de minister van Binnenlandse Zaken. Wij voeren dit debat open, in onze Eerste Kamer, en in overleg met onze eigen fractie. Daar gaan we het morgen verder over hebben.

De heer Koffeman (PvdD):

Ja, dat is de agenda. Die ken ik, dus die hoeft u niet te herhalen. Mijn vraag is de volgende. In het land, in de dagbladen ontstaat het beeld dat D66 haar stemgedrag al beloofd zou hebben aan dit wetsvoorstel. Mijn vraag is of dat stemgedrag straks afhankelijk is van het antwoord van het kabinet. Of is het akkoord al gesloten en staat het stemgedrag al vast?

Mevrouw Scholten (D66):

Wij stellen een heel aantal kritische vragen en daar gaan wij ons morgen over beraden, als wij de antwoorden daarop hebben. U weet net zo goed als ik dat mijn partij dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft gesteund, maar nogmaals, wij hebben ons eigen mandaat.

Voorzitter. Ik stelde die vraag over de zorgen ook omdat er bijvoorbeeld van de zijde van MEE Nederland angstige geluiden komen. Er zijn er meer, maar ik noem het voorbeeld van MEE Nederland omdat dat wellicht exemplarisch is, ook voor de overige belangenbehartigers in de zorg.

De staatssecretaris heeft afspraken gemaakt met de VNG en MEE Nederland over de borging van de continuïteit van de cliëntondersteuning voor mensen met een handicap in de eerste jaren na de overgang. Dat is een goede ontwikkeling, maar volgens MEE Nederland zijn die afspraken niet gehaald. Er was een deadline op 1 mei 2014. Zoals vele andere organisaties vrezen zij nu dat zij medewerkers moeten gaan ontslaan. Ontslagen kosten nu eenmaal veel, zoals frictiekosten en later sociale uitkeringen. Hoe gaat de staatssecretaris dit oplossen?

Ik ben er nog niet. Er zijn nog een paar onderwerpen die aandacht behoeven, zoals beschermd wonen. In het debat in de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris beloofd een analyse te maken welke regels een belemmering vormen voor het opzetten van kleine woon- en zorginitiatieven of het omvormen van zorg- en verpleeghuizen. In de brief van 4 juni aan de Tweede Kamer heeft de staatsecretaris samen met de minister voor Wonen in zestien pagina's zijn gedachten en initiatieven ontvouwd en extra budget beschikbaar gesteld. Hoe worden deze verder ontwikkeld?

Het onderwerp is van belang omdat er vraag is naar deze vorm van wonen, onder meer in verband met de sluiting van oude huizen en het beperken van de intramurale leefvormen, zoals de bewindspersonen ook onderkennen. De vraag naar bijvoorbeeld woonzorgcombinaties, waarbij de financiering van het wonen wordt losgekoppeld van de zorg, zal in de gegeven politieke omstandigheden aantrekken. Dat wordt merkbaar. De hoge eigen bijdrage in AWBZ-verband is daarvan een van de oorzaken. Bij de loskoppeling van wonen en zorg kunnen de woonkosten lager worden dan de genoemde eigen bijdrage. Er liggen diverse particuliere initiatieven op de plank, maar die komen daar moeilijk van af omdat het moeilijk is om daarvoor financiering te krijgen. De vraag is of de staatssecretaris bereid is om samen met de minister voor Wonen deze woonzorginitiatieven te bevorderen en zo ja, in welke vorm.

Mijn laatste punt gaat over privacy. Zodra een overheidsinstantie zich gaat bemoeien met het privéleven van de burger komt dit onderwerp aan de orde. Bij de uitvoering van deze wet, waarin de burger sowieso gegevens moet afstaan om een voorziening te krijgen, ligt dit onderwerp extra gevoelig. De gemeenten krijgen de bevoegdheid om gegevens te verzamelen van familie, huisgenoten en anderen in de directe omgeving. Hiervoor is natuurlijk toestemming nodig, maar is daarvoor ook de toestemming nodig van alle betrokkenen? Dat lijkt onvermijdbaar. Toestemming moet volgens de door de jurisprudentie gestelde eisen vrijwillig, geïnformeerd en specifiek zijn gegeven. Volgens diezelfde jurisprudentie is toestemming niet vrijwillig als wordt gedreigd met het niet ontvangen van hulp bij weigering.

Misschien zal het allemaal zo'n vaart niet lopen. Dat denkt de minister van Binnenlandse Zaken in ieder geval ook. Ik zie hem al knikken. De minister heeft namelijk in de beleidsvisie ontvouwd dat de gemeenten hun op privacy gerichte systemen proefondervindelijk zullen gaan opbouwen. Het College bescherming persoonsgegevens heeft daar naar de mening van mijn fractie terecht negatief op gereageerd en gezegd dat de gemeenten de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens niet kunnen opschorten als gevolg van een lerende praktijk die na enige tijd zal worden geëvalueerd. Het College bescherming persoonsgegevens heeft in zijn reactie op de desbetreffende brief van de minister vastgesteld dat de wet de wet is, en dat ook de gemeenten daar maar van meet af aan rekening mee moeten houden. Onze vraag is hoe de minister van Binnenlandse Zaken aankijkt tegen deze waarschuwing van het College bescherming persoonsgegevens en hoe hij aankijkt tegen de eisen die de rechtspraak aan het gebruik van gegevens stelt.

Namens mijn fractie wacht ik de antwoorden van de bewindspersonen met grote belangstelling af.

Mevrouw Frijters-Klijnen i (PVV):

Op de valreep wil ik mevrouw Scholten nog een vraag stellen. Iedereen vindt dat de zorgkosten de pan uit rijzen. Wat vindt zij van de optie die ik in mijn termijn heb genoemd, namelijk om eerst eens de verspilling op alle mogelijke manieren aan te pakken, zodat je niet in de zorg hoeft te snijden?

Mevrouw Scholten (D66):

Wat vind ik daarvan? Is er verspilling? Dat zal je dan eerst moeten vaststellen. Mevrouw Frijters zegt hierop meteen ja, maar vanuit mijn ervaring met zorgtaken kijk ik daar heel anders tegen aan.

Mevrouw Frijters-Klijnen (PVV):

Elke dag als je de kranten openslaat, zie je wel iets over een megasalaris of over iets van verspilling in de zorg. Dat mevrouw Scholten zegt dat zij daar niet van op de hoogte is, verbaast mijn ten zeerste.

Mevrouw Scholten (D66):

Ik zeg niet dat ik daar niet van op de hoogte ben. Mevrouw Frijters noemt meteen alles verspilling. Zij kijkt naar de kranten en de beeldvorming die daardoor ontstaat. Ik kan haar daar geen positief antwoord op geven.