Verslag van de vergadering van 4 november 2014 (2014/2015 nr. 6)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 18.10 uur


Mevrouw De Boer i (GroenLinks):

Voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording van de vragen. Ik zal niet nog een keer uitgebreid ingaan op de verschillende visies op het softdrugsbeleid en de achterdeur en de voordeur. Ik wil het heel kort houden. Laten we er geen misverstand over laten bestaan. Ik had namelijk even het idee dat dat ontstond. Ook GroenLinks vindt dat de georganiseerde criminaliteit die samenhangt met de wietteelt, de overlast die ze oplevert voor mensen in Nederland en de gevaren voor de volksgezondheid die ze meebrengt, aangepakt moeten worden. Hoe je dat moet doen, is vers twee.

Ik heb nog een opmerking over een feit dat steeds genoemd wordt, namelijk dat 80% in Nederland geproduceerd wordt voor de export. Dat percentage staat ter discussie. Dat wil ik even noemen. De minister heeft dat ook al gezegd. Er loopt op dit moment een validatieonderzoek van het WODC, juist omdat die percentages ter discussie staan. Ik wil even genoemd hebben dat dit geen vaststaand gegeven is.

Juist om de invloed van de georganiseerde misdaad in te perken zou de teelt ten bate van coffeeshops wat ons betreft uit dat criminele circuit gehaald moeten worden. Dat is iets wat dit wetsvoorstel volgens ons niet bereikt. Het bereikt juist het tegenovergestelde. Door het moeilijker te maken om op een enigszins bonafide manier, om het maar even zo te noemen, te telen ten behoeve van coffeeshops duw je juist ook die hele voorbereiding meer de georganiseerde misdaad in. Daarin verschillen wij dus principieel van oordeel en van inzicht met deze minister over hoe het zal gaan werken.

Ik kom nog even heel kort terug op het puntje dat ik geprobeerd heb duidelijk te krijgen van de minister. De heer Swagerman vond dat heel duidelijk geworden, maar ik nog steeds niet. Het gaat om het onderscheid tussen het voor lief nemen van de aanmerkelijke kans zoals die in de voorwaardelijke opzet zit, en het hebben van een ernstige reden te vermoeden. Voor mij blijft dat onderscheid onduidelijk. Ik vermoed dat het ook voor rechters en officieren die dit moeten beoordelen een flinterdun verschil is. Collega Ruers noemde dat al. De vraag is dus wat nou echt de toegevoegde waarde van dit wetsvoorstel is. Het stelt namelijk iets strafbaar waarvan je je kunt afvragen of het huidige instrumentarium niet voldoende is. Ook zijn wij bang dat de effecten van dit wetsvoorstel tegengesteld zijn aan wat je eigenlijk wilt bereiken, namelijk het aanpakken van de georganiseerde criminaliteit en niet van degenen die nog enigszins proberen het netjes te doen.