Plenair Thom de Graaf bij behandeling



Verslag van de vergadering van 4 november 2014 (2014/2015 nr. 6)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 18.15 uur


De heer Thom de Graaf i (D66):

Voorzitter. Ook mijn felicitaties aan collega Kops voor de fraaie eerste inbreng in deze plenaire zaal. Er zullen er ongetwijfeld nog vele volgen. Dank aan de minister voor zijn beantwoording. Gebleken is, maar dat had ik ook wel vermoed, dat wij toch een vrij fundamenteel verschil van inzicht hebben over de effectiviteit van verdere criminalisering bij de aanpak van de drugsproblematiek. Naar het oordeel van mijn fractie zal deze vooral veel extra werk opleveren voor politie en justitie. Daarvoor zijn ook extra middelen en menskracht ter beschikking gesteld, maar de facto zal dat niet helpen om het aantal kwekerijen dan wel de hennepproductie te verminderen. Dat roept de vraag op of je zo'n wetsvoorstel wel moet steunen. We hebben de neiging om dat niet te doen. Het is wel zo dat dit voorstel in het groter verband van het door de minister gewenste drugsbeleid valt, dus in die zin is er wel degelijk een verband met dat beleid. Dat lijdt geen twijfel.

De discussie over artikel 46 Sr juncto artikel 11a van de Opiumwet, met name over het begrip ernstige reden tot vermoeden, heeft bij mij niet tot meer duidelijkheid geleid. Ik heb de indruk dat er sprake is van een verbale vicieuze cirkel, die draait om de vraag wat een redelijk mens zou moeten weten of begrijpen, dan wel een weldenkend mens, die overigens geen algemene onderzoeksplicht heeft, maar niettemin toch zou moeten begrijpen dat …

De voorbeelden die de minister eerder noemde, waren nogal duidelijk. Eerlijk gezegd zou ik niet weten wat je met een ingegraven zeecontainer zou moeten doen voor de hennepkweek. Kennelijk zou elk weldenkend mens dat wel moeten weten. Ik behoor daar niet toe, vrees ik. Als je dat doet, lijkt het mij dat er wel sprake is van voorwaardelijke opzet.

Ik heb het voorbeeld genoemd van iemand die met kunstmest naar een loods rijdt of van het afleveren van een bepaalde hoeveelheid lampen bij een huis. De minister is daar niet op ingegaan, misschien omdat dit een stuk moeilijker ligt. Ik vrees dat ik niet heel erg ben geholpen met de uitleg van de minister en dat mijn twijfel niet is weggenomen.

Het is hier niet de plaats, zoals vaker is gezegd, om de discussie over de toekomst van het drugsbeleid helemaal te voeren. Daar is dit wetsvoorstel ook niet voor bedoeld. Maar ik denk wel dat het verstandig zou zijn als de Kamer naar aanleiding van dit wetsvoorstel zou uitspreken dat een meer fundamentele heroriëntatie van het softdrugsbeleid op zijn plaats is. Ik zou ervoor pleiten om daarbij gebruik te maken van externe deskundigheid. Ik heb de motie die mevrouw Ter Horst zo meteen indient, mede ondertekend. Natuurlijk zou ik graag de reactie van de minister daarop horen.

De heer Swagerman i (VVD):

Niet om het nodeloos ingewikkeld te maken, integendeel, maar dit was voor ons een heel belangrijk punt. Ik weet het ook niet 100% zeker, maar is de heer De Graaf ermee geholpen als ik zeg dat de jurisprudentie inzake artikel 10a van de Opiumwet leidend is voor de vraag welke strafrechtelijke verwijten in het kader van dit wetsvoorstel kunnen worden gemaakt? Is hij dan tevreden? De maatstaf is eigenlijk heel simpel. Het is opzet of voorwaardelijke opzet en de zware en de lichte schuldvariant. De minister heeft daarin een duiding aangebracht. Los van wat je van de voorbeelden vindt, is dat wel het belangrijkste criterium.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik blijf zitten met het probleem dat ik niet precies uit de delictsomschrijving kan afleiden waar een gemiddelde, weldenkende burger zich over zou moeten buigen om het risico te vermijden dat hij of zij strafbaar is. Dat roept de vraag op hoe ignorant een burger mag zijn in dit land.

De voorzitter:

Kort, mijnheer Swagerman.

De heer Swagerman (VVD):

Daar is uitgebreide jurisprudentie over. Die afbakening is te maken aan de hand van voorbeelden die de samenleving biedt.

De heer Thom de Graaf (D66):

Maar niet over de materialen, de diensten en de producten die nu nog legaal zijn en die zo meteen niet meer legaal zijn. Daarbij kan ik niet op die jurisprudentie bouwen, want die heb ik niet.

Voorzitter. Ik kom tot de conclusie dat mijn fractie het wetsvoorstel niet kan steunen, maar ik hoop toch dat dit debat bijdraagt aan een doorbraak in het denken over het drugsbeleid.