Plenair Ganzevoort bij behandeling Stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen



Verslag van de vergadering van 11 november 2014 (2014/2015 nr. 7)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.03 uur


De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Voorzitter. Dat dit wetsvoorstel een goede kans maakt om door de Eerste Kamer te worden aangenomen, betekent om te beginnen dat er een breed draagvlak is voor de zaak waarover het hier gaat. De openbare bibliotheken vervullen een aantal belangrijke taken in onze samenleving. Zij zorgen er vooral voor dat informatie, literatuur en cultuur breed toegankelijk zijn. Wie weleens een moderne bibliotheek betreedt, ontdekt echter dat daar veel meer gebeurt. Veel bibliotheken hebben een breed aanbod van maatschappelijke, culturele, intellectuele en artistieke activiteiten dat buitengewoon toegankelijk is. Dat is waardevol en verdient bescherming en dit wetsvoorstel zet daarin een belangrijke stap.

Mijn fractie ziet een aantal positieve elementen in dit wetsvoorstel. We zijn blij met de poging om te komen tot een meer samenhangend stelsel voor het bibliotheekbeleid waarbij de lokale fysieke bibliotheek en de landelijke digitale bibliotheek beter op elkaar worden afgestemd. Daarnaast hebben we er waardering voor dat dit bibliotheekbeleid heel concreet wordt gedefinieerd vanuit goed geformuleerde publieke waarden. En we kunnen ons goed vinden in de omschrijving van de centrale doelstelling als het bijdragen aan de persoonlijke ontwikkeling en het verbeteren van de maatschappelijke kansen van het algemene publiek. Een beetje volksverheffing is ons niet vreemd. Op een paar punten echter is nog wel wat aan te scherpen. Daarover hebben we schriftelijke vragen gesteld, en hoewel we de minister danken voor haar antwoorden, zijn we niet geheel tevreden.

Om te beginnen constateren we dat het wetsvoorstel vijf functies van de bibliotheekvoorziening beschrijft, waarvan er twee formeel nieuw zijn: het organiseren van ontmoeting en debat en het kennis laten maken met kunst en cultuur. De klassieke functies van uitlenen, educatie en leesbevordering blijven natuurlijk bestaan, maar die nieuwe functies komen in de wettekst en ook in memorie van toelichting verder niet terug. Af en toe wordt er lippendienst aan bewezen, maar de wettekst zelf gaat feitelijk slechts over de leenfunctie. Dat roept de vraag op hoe deze vijf functies zich verhouden tot de wet als geheel. Welnu, in de memorie van antwoord stelt de regering het volgende: "Een bibliotheek die niet alle vijf de functies vervult, is geen openbare bibliotheek in de zin van de Wet en kan, zoals hierboven beschreven, in het uiterste geval van het netwerk worden afgesloten. De intensiteit waarmee de vijf functies worden ingevuld, is uiteraard afhankelijk van wat lokaal nodig en mogelijk is." Dat is heftige taal. Als een bibliotheek niet alle vijf de functies vervult, is het geen openbare bibliotheek in de zin der wet. Maar dat vervullen van die functies is vervolgens zo vaag, dat het geen enkele betekenis heeft. Ik citeer weer de memorie van antwoord: "Die overige functies worden vrijwel altijd uitgevoerd in samenwerking met andere lokale organisaties, en de keuzen die daarbij gemaakt worden, hangen samen met de lokale maatschappelijke opgaven. Sommige bibliotheken hebben een vrijwel dagelijks programma met activiteiten, andere organiseren zo nu en dan een lezing van een schrijver. In beide gevallen wordt aan de wet voldaan."

Mijn fractie is het met de regering eens dat het goed is dat bibliotheken zo multifunctioneel opereren, maar dat had voor ons niet in deze wet gehoeven. Want wat is dit voor wet die iets verplicht en het vervolgens volstrekt niet operationaliseert? Wij hebben de regering nog een kans gegeven door voor te stellen dat deze functies vooral als preambulair of moreel moeten worden gezien, als een uitnodiging om zich vooral zo te ontwikkelen, maar de memorie van antwoord stelt heldhaftig dat het niet gaat om een "min of meer vrijblijvende preambule, maar om een wettelijke verplichting aan openbare bibliotheekvoorzieningen". Maar daar dringt zich dan toch de vraag op naar de kwaliteit van wetgeving, heel concreet waar het gaat om de handhaafbaarheid. Hoe kunnen deze vijf functies functioneren als wetsgrond waarop beleidsbeslissingen objectiveerbaar kunnen worden genomen of betwist? Moet de gemeente bijvoorbeeld controleren of de bibliotheek in haar beleidsplan en beleidsuitvoering voldoende invulling geeft aan elk van deze functies? Op welke wijze en door wie wordt geconstateerd dat een bibliotheek niet voldoet aan deze wettelijke verplichting? Hoe kan een bibliotheek zich tegen een dergelijk oordeel verzetten of bezwaar aantekenen? Af en toe een lezing van een schrijver, is dat bijvoorbeeld eens in de drie jaar? Wordt dan ook voldaan aan de eisen? Graag toch een meer precieze beantwoording door de minister, want we zitten hier niet om mooie doch nutteloze frasen in wetten op te nemen.

De tweede vraag betreft de stelselverantwoordelijkheid die alles te maken heeft met de toegankelijkheid. Het is ontegenzeglijk waar dat dit wetsvoorstel een stap voorwaarts zet waar het gaat om het borgen van de bibliotheekvoorziening in gemeenten terwijl tegelijk de primaire verantwoordelijkheid daarvoor bij de gemeenten moet blijven. Maar de kaders die gemeenten daarbij te hanteren hebben, worden niet gedefinieerd. Er is geen minimumniveau van voorzieningen, er is geen uitwerking van de taken van bibliotheekvoorzieningen en er is slechts een summiere omschrijving van de verantwoordelijkheid, niets eens taak, van de provinciale ondersteuning. Welke wettelijke waarborgen zijn er voor het goed functioneren van het stelsel, behalve dan de proceswaarborg dat er over gepraat moet worden als een bibliotheek wordt opgeheven? Welk voorzieningenniveau is er voorzien? Aan welke criteria wordt afgemeten of het stelsel goed functioneert? Welke doorzettingsmacht heeft de minister om in te grijpen bij incidenteel of structureel falen van het stelsel of bij in gebreke blijven van de partners, bijvoorbeeld bij het opheffen, verplaatsen of minimaliseren van voorzieningen? Kortom: kan de minister nog eens uitleggen wat ze precies verstaat onder stelselverantwoordelijkheid?

Ten slotte heeft mijn fractie een vraag bij de bescherming van de privacy, met name waar het gaat om het koppelen van lidmaatschappen. We hebben al gevraagd of het geen slip of the tongue was toen de minister in de Tweede Kamer zei dat digitale lidmaatschapsgegevens bij de lokale bibliotheek beschikbaar moesten kunnen zijn om mensen uit te uitnodigen voor interessante activiteiten. Gelukkig corrigeert de memorie van antwoord dat en staat er nu expliciet dat dat een opt-inregeling moet zijn. Uiteraard, maar ik vraag wel verder, want de lokale bibliotheken werken ook aan een gezamenlijke bibliotheekpas. Dat is vanuit het oogpunt van gebruikersgemak heel mooi, maar hoe is hierbij de privacy geborgd? Zijn dan ook iemands leengegevens en zoektochten naar informatie gekoppeld en beschikbaar? Wat als je vragen hebt van bijvoorbeeld medische of seksuele aard en daarvoor in een vreemde bibliotheek wilt gaan zoeken of lenen omdat je niet wilt dat jouw buurvrouw die vrijwilliger is in jouw dorpsbibliotheek dat allemaal weet? Graag een toelichting welke waarborgen zijn ingebouwd op het punt van de privacy als er gewerkt wordt aan zo'n landelijke bibliotheekpas.

Er is meer te zeggen en te vragen, bijvoorbeeld over de wenselijkheid om de ondersteuning van de lokale bibliotheken via de provincies te regelen. Het is natuurlijk veel logischer in het licht van dit stelsel om dat landelijk aan te sturen, maar daar is de regering onzes inziens te halfslachtig in geweest. En er is ook veel te bedenken over de ontwikkeling van het digitale aanbod te midden van het vele andere digitale aanbod. Bewegen we wel mee op de juiste snelheid en gaan we in de juiste richting?

De heer Backer i (D66):

Collega Ganzevoort heeft natuurlijk een correct punt dat de wetgeving voldoende houvast moet bieden waar het gaat om de invulling. In de toelichting van de Raad van State staat eigenlijk: kijk uit voor overregulering. Als je de gedachtegang die de heer Ganzevoort zo-even uiteenzette, doortrekt, zou je dus naar een verdere invulling moeten gaan via een AMvB, een KB of wat dan ook. Zou de fractie van de heer Ganzevoort daar dan voor zijn? Ik vraag dit omdat je dan bijvoorbeeld aan het onderwerp cultuur een invulling zou moeten gaan geven in de zin van wat dat betekent en wat dan de minimale cultuurbijdrage zou moeten zijn. Dat raakt natuurlijk ook een heel ander terrein. Zou de heer Ganzevoort daar voor zijn?

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Nee, daar zou mijn fractie niet voor zijn. De argumentatie die we ook eerder aangevoerd hebben, is dat de invulling van de vijf functies wat ons betreft helemaal niet in de wet had gemoeten. Echter, als je die er wel in zet, moet je ook wel weten hoe je die kunt afmeten. Als die erin staat, moet je wel weten wat de criteria ervoor zijn. In ieder geval moet dan procesmatig geborgd zijn dat die criteria ergens worden ingevuld. Als dat niet gebeurt en het alleen maar bij mooie woorden blijft, dan moet het wat ons betreft niet in de wet staan. Ik kan me best voorstellen dat je het regelt door de minister te vragen om de betrokken partijen er invulling aan te laten geven zonder dat je dat van bovenaf regelt.

Mevrouw Sylvester i (PvdA):

Het betoog van collega Ganzevoort inspireert dermate dat ik hem een vraag zou willen stellen en die gaat over het laatste stuk van zijn betoog. Hij heeft het gehad over privacy en de koppeling van gegevens. Wat ik tot nu toe niet in zijn verhaal heb gehoord, is een koppeling tussen de fysieke bibliotheek en de digitale bibliotheek. Ik heb die in mij pleidooi juist naar voren willen brengen omdat ik die van het grootste belang vind. Ik zou collega Ganzevoort graag willen uitnodigen om daarover iets te zeggen.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Daar heb ik al iets over gezegd. Ik heb gezegd dat we in de schriftelijke ronde al gevraagd hebben hoe het zit met de privacy. Op zichzelf is het een mooie zaak als die koppeling er zou kunnen zijn voor mensen die dat willen en je op die manier mensen kunt uitnodigen om aan activiteiten deel te nemen. Zolang dat allemaal via een opt-inregeling geborgd is, zoals dat nu ook in de memorie van antwoord staat, kunnen we ons daar goed in vinden. Maar ook bij mooie zaken moet je zorgvuldig zijn om te voorkomen dat je in je goedwillendheid een aantal essentiële privacyaspecten over het hoofd ziet.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik begrijp dat u in principe wel een voorstander bent van die koppeling, omdat je daarmee de band tussen de fysieke bibliotheek en de digitale bibliotheek sterker overeind kunt houden.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Het kan een heel waardevolle bijdrage leveren en dat geldt ook voor de koppeling met bijvoorbeeld een nationale bibliotheekpas, waarbij de verschillende lokale bibliotheken meer kunnen samenwerken, zolang je maar voldoende geborgd hebt dat ten aanzien van mensen die alleen van de digitale bibliotheek gebruik willen maken of die alleen in een bepaalde lokale bibliotheek bekend zijn, die vrijheid er is. Daar hoort volgens mij een klassieke opt-inregeling bij.

Voorzitter. Ik was aan mijn laatste zinnen toe. En daarmee kom ik precies over de tien minuten heen, want de interrupties tellen vandaag mee. Ik was gebleven bij de vraag of we waar het gaat om het digitale aanbod en de relatie met het bredere veld wel voldoende meebewegen op de juiste snelheid en in de juiste richting. Op dat terrein is er zo veel ontwikkeling dat we niet nu alles in een wet moeten dichttimmeren. Het vraagt wel om beleidsdoordenking en toekomstvisie. Bij de evaluaties komen wij daarover gaarne te spreken met het kabinet.

Mijn fractie ziet nu eerst uit naar de antwoorden op de vandaag gestelde vragen.