Plenair Backer bij voortzetting Algemene financiële beschouwingen



Verslag van de vergadering van 18 november 2014 (2014/2015 nr. 8)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 22.14 uur


De heer Backer i (D66):

Ik dank beide bewindslieden voor de heldere beantwoording. Er zaten weinig dissonanten in. Desgevraagd zegt de minister dat wij niet moeten denken dat het kabinet in de tweede helft op zijn handen gaat zitten. Hij gebruikte de term "de tweede helft". Er hangt altijd een zekere spanning rond de tweede helft. De vraag is dan hoe het kabinet uit de kleedkamer komt. Die spanning had ik ook een beetje bij het lezen van de Miljoenennota. Vandaar dat ik vroeg naar de urgentie, daartoe ook aangespoord door het lezen van diverse commentaren, waaronder dat van de Raad van State.

Voordat ik daarover doorga, dank ik de staatssecretaris voor zijn uiteenzetting. Hij sprak over de belastinghervorming, de herziening. Hij stelde dat er al acht deuren zijn geopend, niet zijnde open deuren. Hij blikte even vooruit naar box 3. Wat mij betreft is het woord eerst aan de Tweede Kamer. We zien wel wat hiernaartoe komt. We zullen dat vervolgens bespreken.

Ik ga even terug naar de tweede helft waarover de minister sprak. Het gaat dan over zorgkosten, pensioenen en belastingen, maar bij de bespreking van de ernst, de prudentie van de begroting, of de broosheid van de groei, bleek dat beheersen en ombuigen betekent dat de uitgaven steeds zijn blijven stijgen. Daar zijn wij het over eens. We zijn het er ook over eens dat de schuld is gestegen. Daar hadden we een korte discussie over. Mijn vraag was hoe we de schuld naar beneden brengen. Het antwoord van de minister was dat dit door economische groei gebeurt. Ik lees dat zo dat er bij economische groei, hoger dan geraamd, meevallers zijn. Ik ga ervan uit dat die in een redelijke verhouding ook worden aangewend voor aflossing van de schuld. Ik begrijp het antwoord van de minister op die manier, maar wat gebeurt er als de schuld niet hoger is dan geraamd, of zelfs lager dan geraamd? Tegen die tijd zullen wij elkaar echter wel weer spreken. Collega Ester sprak er ook al over en ook collega Terpstra zit op deze lijn. Ik zie die besprekingen dan wel tegemoet.

We hadden het over schokbestendigheid. Dat betekent ook het voortgaan met hervormen, maar niet alleen vanuit budgettaire overwegingen. We zijn er zeer van overtuigd dat het verhogen van de aanpassingsmogelijkheden van de samenleving en de instituties uiteindelijk bepaalt of wij de welvaart kunnen behouden. Ik heb het dan over aanpassingsvermogen in een veranderende omgeving.

De minister sprak mij ook aan op onze positie. Zijn wij open in de discussie over bijvoorbeeld de zzp'er, want dat is ook een vorm van aanpassing van een institutie? Het antwoord daarop zal ik herhalen, namelijk dat we natuurlijk open zullen zijn. Het vraagstuk heeft alles te maken met de verhoudingen in de nieuwe tijd, namelijk die tussen werk, rust en leren.

Over één punt heb ik nog wel zorg. Bij scholing tijdens het werkzame leven gaat het om de geschiktheid in de arbeidsmarkt in de toekomstige tijd. De ongeschiktheid voor functies ontwikkelt zich namelijk razendsnel, zoals is te zien in bepaalde middengroepen, leeftijdscategorieën en sectoren in met name de financiële dienstverlening. Hoe zorg je ervoor dat mensen zich niet ineens in een positie bevinden waarin zij eigenlijk al niet meer inzetbaar zijn voor de arbeidsmarkt? Wij hebben al eerder de aandacht gevraagd voor levenslang leren. Kan in de volgende Miljoenennota bij elkaar worden gezet wat daarvoor gebeurt? Uiteraard gaat het om uitgaven, maar het gaat ook om de organisatie ervan. Daarover zal de minister ongetwijfeld nog spreken met zijn collega Asscher en anders zou ik graag ter voorbereiding daarop een brief van het kabinet tegemoetzien over de rapporten die daarover in de afgelopen jaren zijn verschenen en over de voornemens van het kabinet. Wellicht moet er extra beleid bij komen. Wij zouden dat graag bij de volgende Miljoenennota apart genoteerd willen zien.

Tot slot wens ik het kabinet succes. Wij wachten op zijn daden.