Plenair Ganzevoort bij voortzetting behandeling Wet studievoorschot hoger onderwijs



Verslag van de vergadering van 20 januari 2015 (2014/2015 nr. 17)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 22.30 uur


De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Voorzitter. De mensen die hier het debat volgen, hebben weleens de indruk dat iedereen hier blanco begint en dat een en ander in de loop van de dag duidelijk wordt, maar er is natuurlijk al een hele voorgeschiedenis van schriftelijke uitwisseling, van gedachtevorming en dergelijke. In het debat bekijken we met name waar de zwakke plekken zitten, waar we wat zouden moeten finetunen en wat de onderliggende fundamentele discussies zijn waar we elkaar de nieren op kunnen proeven. In dat opzicht vond ik dit een waardevol debat. Er zijn een aantal punten die concreet de aandacht vroegen en er zijn een aantal punten waar we wat fundamenteler over gesproken hebben. Op dat laatste punt noteer ik een aantal van de toezeggingen om te verifiëren of ik de minister goed begrepen heb en om te constateren wat dit debat heeft opgeleverd.

Om te beginnen het gesprek over de inhoudelijke kwaliteitscriteria, een punt dat net ook al even werd gememoreerd. Dit zal een belangrijke rol spelen in de volgende fase. Ik ben er erg blij om. De noodzaak van het gesprek over inhoudelijke kwaliteitscriteria is onderstreept door collega Essers van het CDA, die in zijn motie daarover wat mij betreft dat te zeer door elkaar laat lopen. Hij laat de rendementscriteria van nominaal studeren helemaal door de excellentiecriteria van hogere cijfers lopen. Dat we daarover moeten doorspreken, lijkt mij evident. Ik ben blij met de toezegging daarover, ook over de rol van studenten in het ontwikkelen van criteria voor het nadenken over die kwaliteitsimpuls.

Dan een puntje dat wat zijdelings ter sprake kwam, maar misschien is het goed om daarover nog een suggestie aan de minister mee te geven: het collegegeldvrij besturen. Daar zitten wat spanningen in, bijvoorbeeld het gegeven dat men alleen gebruik kan maken van die regeling wanneer men voltijds studeert en men geen gebruik kan maken van andere zaken van inschrijvingen en dergelijke, dus ook van het leenstelsel. Wellicht is het een idee dat de minister daar met de bestuurders zelf — zij zal ze toch regelmatig spreken — nog eens over doorspreekt om te achterhalen tegen welke knelpunten die studenten aanlopen en hoe we dit nieuwe stelsel zouden kunnen gebruiken om hen daarin optimaal te faciliteren. Dat lijkt mij voldoende voor nu.

Het profileringsfonds is een buitengewoon belangrijk thema. Daar hebben we dan ook wat steviger over doorgepraat, onder meer over de onzekerheden die daarover nu kennelijk bestaan. Er is een onderzoek toegezegd naar de aard en omvang van dat vangnet dat het profileringsfonds moet zijn en er zullen gesprekken daarover plaatsvinden. Waar dat nodig is, zal meer richting worden gegeven aan het profileringsfonds. Wat ons betreft is dit een belangrijke stap in het beter borgen van de rechten van studenten als zij een beroep op het profileringsfonds doen.

Ik kom te spreken over de meerjarige masters. Voor ons ligt daar nog wel een vraag. Sommige punten van een wetsvoorstel liggen je beter op de maag dan andere. Op zichzelf zijn we tevreden met de toezegging van de effectmonitor, die ook zijn kwalitatieve dimensie krijgt. Tegen collega Essers zeg ik — dan hoef ik zo meteen niks over de moties te zeggen — dat we het te snel vinden om nu voor bepaalde groepen maatregelen te bedingen. Wel vinden we het van belang dat we goed in de gaten krijgen waar precies de spanning ontstaat en dat de minister daar wat mee doet waar dat nodig is.

Collega Sent heeft al iets gezegd over de medisch studenten, met name in de fase van de coschappen. Ik begreep wat de minister zei dat zij wellicht tussen het ene coschap en het andere in zouden kunnen werken, maar het coschap is al werk, dus het lijkt mij niet realistisch dat ze werken tijdens hun coschap. De fundamentele vraag — ik ben blij dat de minister daarover met haar collega van VWS wil spreken — is hoe we omgaan met de combinatie van studie, arbeid en beloning en of de huidige coschappen misschien toch niet beter horen bij de roepingsideeën van de 18de of 19de eeuw dan bij de beroepsideeën van de 21ste eeuw.

Ik kom bij het belangrijke punt van het onderwijsrecht. Ik ben blij met de toezegging om dat beter in kaart te brengen om te zien waar de hiaten zitten en de rechtspositie beter te definiëren. Ik wijs nog wel op het punt dat ik genoemd had in mijn bijdrage: het verwijzen naar de WHW op dit punt is toch niet zo sterk. Er is juist discussie over de vraag of die wet überhaupt een beroepsgrond is voor studenten. Juristen zeggen dat derden geen rechten kunnen ontlenen aan de bepalingen van onderwijswetten als de WHW omdat die uitsluitend rechtsplicht in het leven roepen tussen school en overheid. Om daar nu naar te verwijzen als het gaat om de rechtspositie van studenten, lijkt mij wat problematisch. Ik ben geen jurist, zeg ik er in alle bescheidenheid bij, maar het lijkt mij wel goed om daar toch fundamenteler nog wat te zoeken. Ik denk wel dat het van belang is dat het bij het betrekken van studenten bij dat hele traject — dat geldt breder voor medezeggenschap en de rol van studenten — goed is om te beseffen dat studenten in de inspraak die zij hebben niet per definitie in de positie zijn om tegen het bevoegd gezag van de instelling op te treden of om een goed tegenspel te bieden. Wat dat betreft, nodig ik de minister uit om mee te denken over wat er nodig is om de studenten zo te faciliteren, te ondersteunen dat ze ook echt hun rol kunnen spelen hierin. We hebben het dan over het inbouwen van de checks-and-balances, het organiseren van de tegenmacht. Ik denk dat we daar vandaag, met name op het punt van de studenten, belangrijke stappen in hebben willen zetten.

Ik rond af. Wij hebben van tevoren gezegd dat we een positieve intentie hebben ten opzichte van dit wetsvoorstel, zeker als we het vergelijken met de huidige situatie van de studiefinanciering, maar ook als we het vergelijken met het voorstel dat hier vorig jaar op tafel lag. Als we dan zien wat er allemaal aan belangrijke stappen voorwaarts gezet is — ik heb ze al eerder genoemd; ze staan in de Handelingen, dus ik zal ze nu niet herhalen — geeft dat een goede basis om aan mijn fractie te adviseren om dit voorstel te steunen. Gezien de toezeggingen die de minister daarbij nog gedaan heeft, zien we op een aantal fundamentele punten echt een verbetering van de positie van de student.