Plenair Gerkens bij voortzetting behandeling Wet studievoorschot hoger onderwijs



Verslag van de vergadering van 20 januari 2015 (2014/2015 nr. 17)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.45 uur


Mevrouw Gerkens i (SP):

Voorzitter. Ik begin dit betoog met de gemeenschappelijke punten van de regering en mijn fractie. Er moet meer geld naar het onderwijs. De kwaliteit moet verbeterd worden en daar is simpelweg geld voor nodig, niet alleen in het hbo of het wo, maar ook in het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs. Deze doelstelling van het kabinet onderschrijven wij volledig. Dat kan overigens ook mede door bezuinigen op de managementlagen. We zijn het ook eens met het kabinet dat de mogelijkheid om te studeren niet afhankelijk moet zijn van het inkomen van de ouder. Ieder moet zijn of haar talenten kunnen ontplooien, ongeacht of de ouders een hoog of laag inkomen hebben. Ook deze doelstelling van het kabinet juichen wij van harte toe.

Vervolgens komt dan de vraag op welke wijze we deze doelen realiseren. Laten we eerst bezien hoe we het in het verleden hebben gedaan en wat daar de uitkomsten van waren. Studiefinanciering is de afgelopen tweehonderd jaar aan veel wijzigingen onderhevig geweest. Dat kwam mede door het heersende politiek klimaat en de daarbij behorende ideologieën. Over een halfjaar is het tweehonderd jaar geleden dat de eerste vorm van studiefinanciering werd ingevoerd. De overheid vond toen dat het goed was om een elite op te leiden van jonge, Oranjegezinde mensen, die minder vermogend waren, maar wel getalenteerd. De beurzen werden door de overheid verdeeld, het waren er welgeteld 70 per jaar. Doel was overigens ook de Nederlandse en Belgische volken tot een natie te smeden. Niet dat er geen beurzen bestonden. Al eeuwen waren er diverse beurzen — een ondoorzichtig systeem, dat wel — van provinciale besturen, liefdadigheidsinstellingen en kerken. De beurs droeg bij in ongeveer een derde van de kosten.

In 1924 wordt er een leenstelsel ingevoerd. Ook dan is er de angst dat studenten zullen afhaken. Daarom komt er een beurs voor maatschappelijk wenselijke studies. In praktijk worden de beurzen met name voor religieuze opleidingen gebruikt. Na de Tweede Wereldoorlog ontstaat er een behoefte aan technisch opgeleide mensen. Men wil studeren aantrekkelijk maken en voert opnieuw een beurs in, naast het leenstelsel. Ook ontstaat het idee dat wanneer je voor een dubbeltje geboren wordt, je zeker nog een kwartje kunt worden. De beurs is eerst gekoppeld aan inkomen en prestaties, maar dat laat men snel varen en het wordt voor alle lagere inkomens mogelijk een beurs te krijgen. In 1986 komt de basisbeurs. Alle studenten krijgen dan 600 gulden, met nog steeds de mogelijkheid van een aanvullende beurs en een lening. Dat wordt niet door alle studenten als eerlijk ervaren. Studenten met welgestelde ouders krijgen immers net zo veel geld als studenten met minder welgestelde ouders. Dat was voor mij een reden om mee te doen aan de protesten. Ik ging erop vooruit, terwijl ik het niet nodig had, maar veel mensen gingen erop achteruit, die het wel degelijk nodig hadden. Het werd trouwens een chaos. De systemen waren niet berekend op de invoering van de wet die er binnen een jaar doorheen gejaagd werd. Al snel wist je als student: "Niet verhuizen, niet je telefoonnummer wijzigen, want dan heb je kans dat je beurs wordt stopgezet."

In 1991 blijkt dat het stelsel onhoudbaar is. Bezuinigingen zijn het gevolg. In de jaren daarna zou de tempobeurs worden ingevoerd, die overigens weinig succesvol was. Verdere bezuinigen leidden tot de prestatiebeurs, waardoor je binnen tien jaar afgestudeerd moest zijn en verder werd ook de tijd dat je recht had op een beurs verder verkort, evenals het reisrecht met de ov-jaarkaart. Het collegegeld werd hoger, de beurs werd minder en en passant werd er ook nog eens drastisch op de salarissen van docenten gekort. Ter illustratie, mijn eerste jaar dat ik les gaf had ik een baan van 50% en moest nog aanvullende bijstand aanvragen. Met een hbo-opleiding. Het onderwijs stroomde leeg. Het verval begon.

De jaren tachtig en negentig waren de jaren van rigoureus bezuinigen, iets waar toenmalig minister Deetman nu van zegt dat hij vond dat de grens was bereikt. Ik citeer: "Toen ik in 1989 stopte als minister waarschuwde ik dat de grens wel eens bereikt kon zijn. Inmiddels meen ik dat zeker te weten. Je kunt niet in onderzoek of in gebouwen willen investeren en tegelijk het budget terugschroeven. Probleem is dat bezuinigingen niet direct, maar pas op termijn zichtbaar worden."

Zoals al eerder gezegd, kun je aan de loopbaan van de studiefinanciering zien hoe het politieke klimaat was en is. Tweehonderd jaar geleden was het doel de natie te versterken en opwaartse mobiliteit te bewerkstelligen. Na de oorlog ging het erom jonge mensen te stimuleren tot studeren om de economie te kunnen voorzien van goedopgeleide mensen. Eind jaren tachtig kwam de basisbeurs, die veel weerstand opriep omdat het beginsel dat minder welgestelde gezinnen meer geld krijgen dan welgestelde gezinnen werd losgelaten. Kort gezegd, de rijken werden rijker en de armen moesten erbij lenen. Overigens was een van de argumenten van de invoering dat deze de student onafhankelijker zou maken van de ouders, een van de zaken waarvan de minister en ook diverse partijen nu zeggen dat dit niet de taak van de overheid is. Het kan verkeren.

Daarmee ben ik bij het voorliggende leenstelsel aangekomen. Ook nu weer zie je een weerspiegeling van het politieke klimaat. Het argument van mijn VVD collega Bruijn is steeds weer: "Hier is de begroting van de Nederlandse Staat, wanneer de studiebeurs moet blijven bestaan, zeg dan maar waar het wel vanaf moet." Besturen in Nederland is het beheren van het staatshuishoudboekje geworden.

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

U hebt het over het zelfstandig maken van de studenten, het faciliteren van het op kamers gaan en dergelijke. Vindt u dat dat alleen geldt voor studenten of dat het ook van belang is voor werkende jongeren die na het vmbo aan de slag gaan en die op hun achttiende van het minimumjeugdloon rond moeten komen en die ook niet op kamers kunnen?

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik merk dat de heer Ganzevoort ook niet goed naar mijn betoog heeft geluisterd. Het enige wat ik deed, was het schetsen van de geschiedenis, inclusief de toen gebruikte argumentatie en de nu gebruikte argumentatie. De heer Ganzevoort heeft mij niet horen zeggen dat dat mijn mening of die van mijn fractie is.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Daarom ben ik zo benieuwd naar wat de mening van mevrouw Gerkens is.

Mevrouw Gerkens (SP):

Wat ik in uw betoog en in die van andere partijen hoor, is dat steeds wordt gezegd: de overheid moet niet in het levensonderhoud van de student gaan voorzien. Maar ik vraag me af of die stelling kan worden onderbouwd met feiten en cijfers, omdat studenten voor een groot deel in hun eigen levensonderhoud voorzien door te werken en door bijdragen van ouders. Daarbij is er verschil tussen uit- en thuiswonend. Voor mij is het belangrijkste punt dat studenten en scholieren de opleiding kunnen kiezen waarbij zij het beste tot hun recht komen. Dat kan soms betekenen dat je aan de andere kant van het land moet wonen, omdat daar nu eenmaal die school is waar jij naartoe wilt. Als dat betekent dat we daarmee de man of vrouw op de beste plek hebben, dan mag de overheid daar best aan bijdragen.

De voorzitter:

Mijnheer Ganzevoort, tot slot op dit punt.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Wij delen uitgangspunten en visie. Niet om op cijfers en komma's te gaan letten, maar om principes scherp te krijgen stel ik de vraag waarom we dat wel toepassen op studenten en waarom niet op werkende jongeren, terwijl de eersten een veel groter perspectief hebben dan de laatsten. Waarom helpen we die niet om zelfstandig te gaan wonen? Ik probeer helder te krijgen welke argumenten u gebruikt.

Mevrouw Gerkens (SP):

De heer Ganzevoort haalt een aantal dingen door elkaar. Aan de ene kant willen wij de student niet helpen om zelfstandig te wonen. Wij stellen de student in staat, de opleiding te volgen die hij of zij wil volgen. Het is niet de bedoeling dat de overheid gaat betalen voor een opleiding om de hoek, waarbij de betrokken studenten gewoon thuis kunnen blijven wonen. Aan de andere kant zit er inderdaad al ongelijkheid in de manier waarop wij jongeren benaderen. Dan heb ik het niet alleen over werkende jongeren, maar over de grote groep jongeren die ondernemingen opzet, die daarbij durfkapitaal inzet en risico's loopt. Deze groep wordt op geen enkele manier door de overheid ondersteund. Die ongelijkheid is er dus en dat is niet terecht.

Er zijn diverse onderzoeken gedaan om aan te tonen dat de leenaversie wel meevalt. Er is gesjoemeld met cijfers en er is aan spinning gedaan. Wat mij hierbij het meest tegen de borst stuit, is dat we een ingrijpende stelselwijzing gaan ondernemen, zonder dat we echt de feiten kennen. De

indruk wordt gewekt dat het allemaal wel meevalt. Op basis van wat het CPB denkt en verwacht en aanneemt en gelooft, zal de uitval niet zo groot zijn en ach, degenen die uitvallen, waren toch al niet zo gemotiveerd. Neemt men aan. Denkt men. Verwacht men. Het is moeilijk te becijferen wat nu echt de effecten van het leenstelsel zullen zijn op studerende jongeren. Er is geen reëel vergelijkingsmateriaal en dus kan het onderzoek alleen maar gebaseerd worden op aannames. Het zou wel zo sjiek zijn dat expliciet zo te benoemen. Maar toch, is er echt geen vergelijkingsmateriaal? 1924 is inderdaad 2015 niet, maar wanneer ik de leerlingen uit het voortgezet onderwijs van nu hoor vragen of er ook geld geleend moet worden voor een hbo-studie, maak ik mij toch zorgen. De komende generatie studenten heeft al helemaal geen tijd gehad dit te voorzien. Zou het niet beter zijn geweest een stelsel te ontwikkelen dat alle talenten een kans geeft?

Natuurlijk heeft meneer Bruijn wel een punt. We kunnen niet ongebreideld geld uitgeven aan alles in dit land wanneer er niet genoeg geld binnenkomt. En dat binnenkomen van geld is behoorlijk lastig sinds de economische crisis. Alle hens moet aan dek om Nederland weer op een toppositie te krijgen en om met eigen kwaliteiten veerkrachtig te zijn. Wij delen de mening dat die kracht mede uit goed onderwijs moet komen en dat er dus na jarenlange bezuinigingen meer geïnvesteerd moet worden. Daar vinden alle partijen zich vandaag in. Dat zie ik als winst, want om dit land sterk — of zo u wilt: sterker — te krijgen zullen we moeten investeren in creatieve kennis. Dat vraagt om een andere wijze van kijken naar het onderwijs. Daar gebeurt veel wat wij moeten laten bloeien.

Alhoewel, het woordje "wij" is hier niet meer van toepassing. Tenzij men kinderen heeft op het mbo, in het vo of in het po, moeten de studenten voortaan betalen voor de kwaliteitsimpuls in het onderwijs, terwijl gebrek eraan door de politiek is veroorzaakt.

Mevrouw Sent i (PvdA):

Begrijp ik goed dat mevrouw Gerkens afstand neemt van het SP-verkiezingsprogramma, waarin 800 miljoen bezuinigd wordt op het onderwijs?

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik ben heel blij dat u mij die vraag stelt. Wij bezuinigen 1 miljard in het verkiezingsprogramma — dan hebt u de correcte cijfers — en investeren er ook weer 1 miljard in. Wij bezuinigen 1 miljard op de managementlaag. Er gaat ongeveer 20 miljard per jaar naar het personeel toe. 8% van het personeel is management. We bezuinigen ongeveer 5% daarop, dus we bezuinigen 5% van de managementlaag weg.

Mevrouw Sent (PvdA):

Toch komt dat volgens Keuzes in Kaart van het Centraal Planbureau uit op een nettobezuiniging van 800 miljoen. Daarmee wordt de SP alleen door de PVV voorbijgestreefd. Het netto-effect op de economische groei is ook bij de SP het laagst, afgezien van dat van de PVV.

Mevrouw Gerkens (SP):

Dat klopt. Dat komt omdat het CPB het bij ons afhaalt van de lumpsum, zoals ik al tegen de heer Bruijn zei. Het CPB gaat namelijk niet akkoord met onze specificatie om het alleen op de managementlaag te doen. Als je het weghaalt van de lumpsum, raakt het inderdaad het hele onderwijs. Overigens investeren wij in onze begroting voor 2015, die is doorgerekend door het CPB, netto 450 miljoen in het onderwijs. Dat doet geen enkele partij ons na.

De heer Bruijn i (VVD):

Dan trek ik het toch even iets breder. Mevrouw Gerkens en ik kunnen elkaar goed vinden op de punten die zij net noemde. Maar dat leidt ertoe dat mevrouw Gerkens bezorgd is dat wij besturen opvatten als alleen kijken naar het huishoudboekje van de Staat. Daar lopen we echt erg ver uit elkaar. Ik denk namelijk dat je juist in grote probleem raakt als je niet goed aandacht besteedt aan dat huishoudboekje. Mevrouw Gerkens heeft zojuist gelukkig gezegd dat zij geen afstand neemt van het verkiezingsprogramma van de SP. Wat wordt voorgesteld in het verkiezingsprogramma leidt er ten eerste toe dat we 6 miljard per jaar blijven lenen. In de komende twintig jaar is dat 120 miljard, zeg ik even tegen de aanwezige studenten op de publieke tribune. Dat geld wil mevrouw Gerkens blijven lenen. Die schuld krijgen de studenten dan dus ook in de schoot geworpen. Ten tweede leidt wat er wordt voorgesteld op korte termijn tot een verlies van 25.000 banen in de zorg en op lange termijn tot een structureel verlies van 280.000 banen. Dat is 3,75%. Als je dat doet, stort je niet alleen die generatie in een probleem, maar zadel je die ook nog eens op met een torenhoge staatsschuld. Zo zullen zij steeds meer aandacht moeten besteden aan het huishoudboekje van de Staat om überhaupt nog uit de problemen te komen. Daar lopen onze visies echt radicaal uiteen. Ik vind het ook onverantwoordelijk dat de SP dit serieus meent.

Mevrouw Gerkens (SP):

Volgens mij houden we hier geen Algemene Financiële Beschouwingen. Ik zou best wel met u in discussie willen gaan over …

De heer Bruijn (VVD):

Voorzitter …

Mevrouw Gerkens (SP):

Laat u mij even uitpraten, mijnheer Bruijn. Ik zou best in discussie willen gaan over de doorberekening van ons verkiezingsprogramma. Het CPB doet een aantal aannames waarvan u en ik weten dat dit een manier is om aan de knoppen te draaien. Laat ik de vraag terugstellen aan u. We hebben het hier toch niet over een bezuiniging op het onderwijs? Er valt toch geen gat in de begroting van 2015 als dit leenstelsel niet doorgaat?

De heer Bruijn (VVD):

Ik neem de woorden van mevrouw Gerkens serieus. Zij zei net dat zij zich zorgen maakte dat besturen tegenwoordig alleen nog gaat over het op peil houden van het huishoudboekje.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ja.

De heer Bruijn (VVD):

Dan kijk ik naar het alternatief dat zij biedt. Zij heeft gelukkig net zelf bevestigd dat zij geen afstand neemt van haar eigen verkiezingsprogramma. Ik kijk dan hoe zij dat oplost, waarbij we niet meer over het huishoudboekje hoeven na te denken. Mijn partij zegt: wij hoeven er nooit meer over na te denken als we zorgen dat we niet meer geld uitgeven dan er binnenkomt. Dat is heel eenvoudig. Maar de partij van mevrouw Gerkens zegt: nee, we laten een gat van 6 miljard bestaan, we ontslaan 280.000 mensen en we beginnen meteen in de zorg al 25.000 mensen te ontslaan. Ik zie niet hoe de SP dit land verder afbrengt van zorgen over het huishoudboekje van de Staat dan we nu al hebben. We houden hier inderdaad geen macro-economische beschouwingen, maar mevrouw Gerkens heeft dit onderwerp net zelf geagendeerd.

Mevrouw Gerkens (SP):

De wijze waarop diverse partijen omgaan met de staatsschuld, is divers. Dat moge duidelijk zijn. De VVD wil de staatsschuld veel sneller aflossen dan wij. Dat heeft veel grotere consequenties voor de samenleving. Wij maken daar verschillende keuzes in. De heer Bruijn doet overigens een beetje aan cherrypicking in ons verkiezingsprogramma, maar ik ben het met hem eens: wij vinden inderdaad dat dit in een wat rustiger tempo kan, zeker in een tijd van economische crisis. Wat ik bedoel met "er wordt alleen gekeken naar het huishoudboekje van de Staat" is dat wij inderdaad de keuze maken om die aflossing wat meer getemporiseerd te doen, omdat het anders dramatische effecten heeft op onze samenleving, en dat de heer Bruijn ervoor kiest om de financiën zo snel mogelijk op orde te krijgen. Als er bij dat hakken spaanders vallen, zegt de heer Bruijn dat dit erbij hoort. Dat is zijn politieke keuze, maar niet de onze. Dat is het verschil daarin.

De voorzitter:

Nog heel kort, mijnheer Bruijn.

De heer Bruijn (VVD):

Uit alle cijfers blijkt dat mevrouw Gerkens echt ongelijk heeft. Ik hoop dat de studenten heel goed kijken als zij straks weer gaan stemmen. Eén ding is duidelijk: we kiezen inderdaad voor verschillende oplossingen. Dat ben ik met mevrouw Gerkens eens.

Mevrouw Gerkens (SP):

De tijd zal het leren.

De gedachte die erachter zit, is dat de student investeert in zijn of haar eigen toekomst en dat je daar best voor mag betalen. Bovendien zegt men dat een hbo- of wo-student grosso modo veel beter gaat verdienen dan de lager opgeleiden, dus dat hij zijn steentje kan bijdragen. In dat geval, zo vraag ik de minister, had men toch ook kunnen kiezen voor een kleine belastingverhoging bij de hoger betaalden? Het is namelijk een merkwaardige redenering dat je, wanneer je waarschijnlijk meer geld gaat verdienen, daarop een voorschot moet nemen met een lening. Belasting op arbeid had ook de perverse prikkel kunnen voorkomen om na de studie een beroep te kiezen waarmee je als individu zo snel mogelijk veel geld gaat verdienen. Kennis is in mijn ogen namelijk geen exclusief goed. Dat wat in het onderwijs gecreëerd, onderzocht of ontdekt wordt, moet ten goede komen aan de gemeenschap. Omdat de hele gemeenschap profiteert van die algemene kennisvermeerdering, evenals het individu, doordat meer kennis meer kracht betekent, is het niet meer dan logisch dat de gemeenschap daaraan meebetaalt. Overigens kiest mijn partij ervoor om te bezuinigen op de managementlaag.

Door geen basisbeurs meer te verstrekken bespaart de overheid inderdaad geld. Dat geld kan dan geïnvesteerd worden in het hoger onderwijs. De student betaalt deze kwaliteitsimpuls. Het lijkt een logische redenering. Er zitten echter nogal wat haken en ogen aan de uitvoering van deze simpele redenering. Om te beginnen betalen de studenten vanaf 1 september het collegegeld en de individuele studiekosten zelf. Zij gaan daarmee de kwaliteitsimpuls betalen. Op 1 september is er echter nog geen kwaliteitsverbetering. Het geld komt dan mondjesmaat vrij en hoeveel dat is en op welke wijze dat besteed gaat worden, is nog onbekend. De doorvoering van het leenstelsel zal op zijn vroegst in 2018 integraal meer geld naar het onderwijs brengen. Tot die tijd moet het hoger onderwijs zelf in de kwaliteit investeren.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Wat gaan studenten betalen aan het onderwijs?

Mevrouw Gerkens (SP):

Een klein deel ervan. Natuurlijk, de overheid betaalt voor een groot deel nog steeds mee aan het onderwijs. Dat ben ik met de heer Ganzevoort eens.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Wat zij gaan betalen, is wat zij nu betalen, namelijk collegegeld. Het grootste deel van de onderwijskosten wordt betaald door de overheid. Dat blijft zo en wordt zelfs groter. Zij gaat namelijk daarin investeren en minder betalen aan het levensonderhoud. Dat is het verschil. Het beeld dat studenten meer gaan betalen voor de kwaliteit van het onderwijs, is echt een rare gedachte. Zij betalen het collegegeld. Meer niet.

Mevrouw Gerkens (SP):

De studiefinanciering vervalt. Daar worden zij dus op gekort. Dat geld kunnen zij nu gaan lenen. Zoals ik al zei, wordt dat geld niet alleen gebruikt voor het levensonderhoud. Er zijn nog meer kosten aan een studie dan alleen het collegegeld.

Dit betekent dat het wordt overgelaten aan de begroting van de hogescholen en de universiteiten zelf. We zien nu al dat dit niet gebeurt, maar dat er zelfs bezuinigd wordt. Dit betekent dat de komende jaren studenten betalen voor een kwaliteitsverbetering die er in het gunstigste geval pas na hen zal komen. Daarvoor krijgt de student dan een voucher van €2.000 om bijscholing te betalen. Die voucher is vijf tot tien jaar geldig. Dat lijkt een mooi gebaar, maar de student heeft liever nu een kwaliteitsverbetering dan over vijf of tien jaar. Of die verbetering er in 2018 komt, hoeveel verbetering het zal zijn en op welk vlak, dat zijn randvoorwaarden waarvan nog niets vastligt. Dit kabinet vraagt de student om in zichzelf te investeren, terwijl de student niet weet wat die investering nou precies waard is.

Ik maak nu enkele opmerkingen over de toegankelijkheid van het onderwijs. Om te beginnen vraag ik de minister om aan te geven hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het door Nederland ondertekende Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en in het bijzonder artikel 13, lid 2c.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik ontvang graag de eigen beoordeling van mevrouw Gerkens over de verhouding van het wetsvoorstel tot het verdrag, met name over de inspanningsverplichting en de resultaatverplichting.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik heb het onderzoek gezien dat in opdracht van OCW is gedaan. Er zijn enkele dingen die je moet aangeven op het moment dat er sprake is van een verslechtering van de huidige situatie. De economische crisis kan een reden zijn om tijdelijk een teruggang te doen, maar dit is niet tijdelijk. De toegankelijkheid moet gewaarborgd blijven — ik doe het nu even uit mijn hoofd — en er moet overleg zijn gevoerd met de betrokkenen. Wij zouden daarover een opmerking van het comité kunnen krijgen, omdat het erop lijkt dat niet aan al deze voorwaarden goed is voldaan. Het onderzoek was hier niet erg rooskleurig over. Ook niet per definitie negatief, trouwens, maar dat zou ik ook niet zijn als je zo'n juridisch verdrag gaat bekijken. Er zitten inderdaad nogal wat haken en ogen aan. Het zou best kunnen dat wij hierdoor in de problemen komen. Ik ben dit overigens niet alleen van mening, een aantal juristen ziet dit ook zo.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik ben, met de heer Engels, heel benieuwd naar de beoordeling van de minister hiervan. Ik wil erop wijzen dat in artikel 13 wordt gesproken over een inspanningsverplichting voor het hoger onderwijs. De resultaatverplichting geldt alleen maar voor het gratis basisonderwijs. In het hoger onderwijs is sprake van een inspanningsverplichting, met daarbij de randvoorwaarde van artikel 2 over de financiële mogelijkheden.

Mevrouw Gerkens (SP):

Dat klopt. Tegelijkertijd spreken we ook af dat de situatie tot een standstill zal moeten komen. Dit betekent dat er geen verslechtering mag zijn, tenzij, zoals ik net al heb gezegd, de economische crisis ons daartoe noopt en dan zou zij er tijdelijk kunnen zijn. De vraag is of dit wel of niet een verslechtering is. Volgens het rapport zitten hierin enkele punten die als verslechtering aangemerkt kunnen worden.

Mevrouw Sent (PvdA):

Nu wel de allerlaatste vraag, voorzitter. Hoe verhouden de 800 miljoen aan bezuinigingen van de SP op het onderwijs zich tot dit verdrag?

Mevrouw Gerkens (SP):

Dan krijgen we weer hetzelfde. Mevrouw Sent heeft net niet goed naar mij geluisterd. Wij bezuinigen geen 800 miljoen, nee, wij bezuinigen 1 miljard, die wij ook weer in het onderwijs investeren. Zoals ik al zei, in onze tegenbegroting investeren wij dit jaar netto 450 miljoen in onderwijs, wat geen enkele andere partij ons nadoet. Ik kan het wel blijven herhalen. Misschien dat mevrouw Sent het een keer kan opschrijven, zodat zij mij niet steeds ten onrechte hoeft te interrumperen; dit hebben wij dan ook achter ons gelaten. Ik wijs, net als de heer Bruijn, op de rapportage van de OESO getiteld "Trends in Income Inequality and its Impact on Economic Growth". De OESO concludeert dat de stijgende inkomensongelijkheid resulteert in een afname van de economische groei. Als belangrijkste reden wordt genoemd dat mensen uit de lagere inkomensklasse minder in staat zijn om te investeren in hun onderwijs. Hierbij wordt een direct verband gelegd tussen onderwijs en inkomensongelijkheid. Ik ken de argumentatie van de heer Bruijn hierop. In de beantwoording van schriftelijke vragen stelt de regering dat de leenvoorwaarden voor studenten veel gunstiger worden en dat daarmee de toegankelijkheid voor alle studenten verbeterd wordt.

De heer Bruijn (VVD):

Ik heb het rapport er nog even bij gepakt. Het zou toch verbazend zijn als in het rapport zou staan dat nivelleren banen oplevert. Dit staat er niet. Er staat: "… many of the negative mechanisms (…) are associated with inequality at the bottom end of the distribution." Het gaat hier om landen waar een absolute armoede bestaat. Vanwege sociale onrust en het niet benutten van arbeidspotentieel moet je die armoedige laag erbij betrekken door te investeren in onderwijs en in banen. Nederland, met een ginicoëfficiënt van 0,27, hoort niet bij die landen. In het rapport staat ook: The positive effects are existing at the top end of the income distribution. Denivelleren daar levert meer banen op. Dat staat in het OESO-rapport. Om nu de conclusie te trekken dat in het OESO-rapport staat dat nivelleren banen oplevert, daar heb ik groot bezwaar tegen. Het staat er niet in.

Mevrouw Gerkens (SP):

Volgens mij is dat ook niet wat er wordt gezegd. Het rapport stelt dat een stijgende inkomensongelijkheid resulteert in de afname van de economische groei; meer banen is natuurlijk een ander verhaal. Het gaat hier over de economische groei. De OESO maakt rapportages over heel veel landen. De heer Bruijn heeft het over instabiele landen waar mensen hele lage inkomens hebben. Wij kennen ze allemaal. Het zou goed zijn om daarin te investeren. Als die klasse beter onderwijs zou krijgen, dan krijg je natuurlijk ook meer economische groei. Dat is volgens mij zo klaar als een klontje. Hoe meer educatie, des te meer welvaart.

De heer Bruijn (VVD):

Dat zijn allemaal algemeenheden die waar zijn. Dat klopt en dat staat hier ook. Dat is zelfs in Nederland zo. Er staat echter niet dat inkomensongelijkheid de economische groei remt. Dat is volgens het OESO-rapport alleen zo in landen waar tussen de middengroepen en de onderlaag een te grote afstand bestaat. Nederland hoort daar niet bij. Er staat hier: "The positive mechanisms (…) are more likely to depend on the degree of inequality in the top of the income distribution." Hoe groter de verschillen, des te meer banen zullen er zijn. Hoe meer ladder er is, des te hoger kunnen wij klimmen. De partijgenoot van mevrouw Gerkens uit de Tweede Kamer begrijpt dit overigens heel goed. Ik heb een tweetje van Harry van Bommel uit juli 2013 waarin hij de Partij van de Arbeid, die gaat nivelleren, de maat neemt. Hij parafraseert dat die partij de Partij van de Arbeidsloosheid zou moeten heten. Deze partijgenoot begrijpt in ieder geval dat nivelleren banen kost en daar ben ik blij mee.

Mevrouw Gerkens (SP):

Het is vrij makkelijk om te interrumperen met een tweet uit 2013 waarvan ik de context niet eens ken. Ik zal zo nog op het OESO-rapport terugkomen. Ik zal de heer Bruijn dan de zinsnede voorlezen waar het wel degelijk staat. Wij moeten er overigens ook voor zorgen dat wij niet een groeiende — ik wacht even tot de heer Bruijn weer aandacht heeft — kloof krijgen. Die groeiende kloof dreigen we wel te krijgen als er leenaversie gaat bestaan bij de lage sociale klassen. Dit hoeft niet zozeer alleen bij heel lage sociale klassen het geval te zijn. Ik maak mij met de heer Essers ongerust over de middenklasse, die hier niet de compensatie krijgt die zij zou moeten hebben.

Ik wilde zeggen dat het een vreemde redenering is dat de leenvoorwaarden voor studenten veel gunstiger worden en dat daarmee de toegankelijkheid voor alle studenten wordt verbeterd. Een groot deel van de studenten die vroeger niet hoefden te lenen, moet dit nu wel. Natuurlijk tast dit de toegankelijkheid van het onderwijs aan. De minister onderkent dit ook. Wij weten allemaal dat het gaat gebeuren en dat daarmee de facto het onderwijs voor bepaalde jongeren niet meer bereikbaar zal zijn. Onderzoek van het CPB toont aan dat studenten geen betere studiekeuze gaan maken door het leenstelsel. Ik durf zelfs te beweren dat meer studenten een strategische keuze gaan maken in plaats van te kiezen voor een studie die bij hun talenten past. Mijn zoon vroeg mij of het leenstelsel geldt voor hbo en wo. Het geldt inderdaad voor hbo en wo, maar met hbo of een alfastudie wo ben je goedkoper uit. Onderwijs is er om talenten te laten bloeien, een mens tot zijn of haar recht te laten komen en de kennis van de samenleving te vermeerderen. Onderwijs is er niet om uitgekiend te bedenken waarmee je straks het meeste geld binnenhaalt of waarmee je de grootste schuld hebt. Kies je, om slechts twee voorbeelden te noemen, voor een opleiding als hbo-verpleegkundige of als wo-leraar, dan wijk je af van het mooie gemiddelde plaatje van wat je gaat verdienen na je opleiding. En deze mensen hebben we juist hard nodig. Wil dit kabinet nu daadwerkelijk zeggen tegen de aankomende lichting studenten: kies vooral een beroep waar je goed mee gaat verdienen?

Ik bespreek nu de knelpunten die in het wetsvoorstel te vinden zijn. Die knelpunten zijn er namelijk. De komende studenten, de jongeren die dit jaar eindexamen doen, worden, evenals hun ouders, plotseling geconfronteerd met een leenstelsel. Een leenstelsel waarvan de minister zegt dat ouders meer zullen gaan bijdragen aan de studie van hun kind. In de nadere memorie van antwoord krabbelt de minister echter een beetje terug van deze stelling. Hierin geeft de minister aan dat men eigenlijk niet weet wat er door het leenstelsel gaat gebeuren. De minister impliceert dat ouders misschien wel meer uren gaan werken om de studie van hun kind te betalen. Hoe dan ook, volgens de minister is er geen effect op de consumptieve uitgaven. Enerzijds zegt zij dat het leenstelsel geen drempel vormt, omdat ouders meer zullen bijdragen. Anderzijds weet zij niet of ouders dit inderdaad gaan doen. Dat lijkt mij geen sterke verdediging. Deze minister weet toch goed dat je een euro maar een keer kunt uitgeven? Sinds de wet hier voorligt, heb ik van diverse ouders verontruste e-mails gehad, omdat zij hun kinderen niet met een hoge studieschuld willen opzadelen. Zij hebben geen gelegenheid gehad om hiervoor te sparen.

Ik kom op de huidige studenten. De minister had het in haar beantwoording over "hypothetische gevallen". Ik begrijp dat zij dat zo wil benoemen, want de hypothetische gevallen zijn schrijnend, maar tegelijkertijd niet meer te repareren. De minister heeft haast, dus gaat zij uit van gemiddelden. Ik lees enkele passages voor uit de vele mails die ik van studenten ontving. Ik beperk mij tot drie ervan. Eerst die van Frouke de Wijs. Zij is "een hypothetische student", tweedejaars sociologie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. "Natuurlijk weet ik, net als alle andere studenten, dat er een grote kans is dat vanaf volgend studiejaar de basisbeurs tot het verleden zal behoren. Ik was net een beetje aan dat idee gewend, toen ik een tijdje geleden plots hoorde dat huidige bachelorstudenten in een eventueel vierde bachelorjaar ook geen studiebeurs meer ontvangen. Na mijn middelbare school heb ik een jaar internationale ontwikkelingsstudies gestudeerd. Al vrij snel wist ik dat dit niet de goede studie was voor mij, maar ik besloot het jaar af te maken. Ik heb dat ook cum laude afgesloten. Voor de zekerheid had ik natuurlijk gecontroleerd of ik na dat jaar dan nog wel drie jaar studiebeurs zou krijgen en dat was het geval, verzekerde DUO mij. Als ik toen van die regel op de hoogte was geweest, was ik veel eerder gestopt. Dit raakt mij omdat het mijn ouders raakt. Mijn ouders hebben het niet breed, maar vanaf het moment dat ik geboren ben, hebben ze iedere maand geld opzij gelegd om voor mijn studie te sparen. Nooit kopen mijn ouders nieuwe kleren voor zichzelf of doen ze luxe dingen. Maar ze hebben daardoor wel voor mijn hele studie het collegegeld en de boeken bij elkaar gespaard. Er is een spaarrekening, van de basisbeurs kan ik mijn kamer in Nijmegen betalen en mijn aanvullende beurs gebruik ik om van te leven. Zo zouden hun kinderen schuldenvrij van de universiteit af komen, was het idee. Totdat minister Bussemaker de plannen wijzigde en het plaatje er opeens een stuk minder rooskleurig uitziet. Dit voelt oneerlijk. Oneerlijk voor mezelf, maar vooral oneerlijk voor mijn ouders."

Wybrand van der Meulen is ook zo'n "hypothetisch geval": derdejaars student rechtsgeleerdheid en vicevoorzitter van de universiteitsraad in Groningen. "Toen ik drie jaar geleden naar Groningen verhuisde, had ik een helder plan voor ogen: mijn bachelor in vier jaar halen met in het derde jaar een bestuursjaar. Zo kon ik mijzelf ontplooien buiten mijn studie en toch in een redelijke termijn mijn studie halen. Ik zou immers vier jaar lang een basisbeurs ontvangen, zo was mij verzekerd. Ik zou geen langstudeerder worden die de samenleving handen vol geld zou kosten, maar ik zou wel alles uit mijn studietijd halen. Als het studievoorschot wordt doorgevoerd, valt mijn basisbeurs weg. Waar ik aan het begin van mijn universiteitsraadjaar nog twee jaar recht had op een basisbeurs, moet ik het nu, vijf maanden later, met slechts de helft gaan doen. Zonder dat ik nog enige invloed kan uitoefenen op mijn studieduur."

Een laatste voorbeeld, van de dochter van Ruud Hudepohl. "Met de plannen voor afschaffing van de studiefinanciering en het invoeren van een leenstelsel voor studenten ontstaat een onrechtvaardige situatie. De lang-studeerboete mocht niet worden ingevoerd omdat het zou betekenen dat de spelregels tijdens het spel zouden worden aangepast. Met de huidige plannen is het niet anders. Mijn dochter heeft afgelopen jaar, tijdens haar bachelorperiode, besloten om deze met een jaar te verlengen om haar kennis en vaardigheden te vergroten door een studie in het buitenland. Hiermee worden gemotiveerde, hardwerkende studenten benadeeld!"

Kortom, de regeling rammelt nog aan alle kanten. Zo gaan studenten met een functiebeperking erop achteruit, maar ontstaat er ook ongelijkheid tussen alfa- en bètastudenten. Deze laatste groep heeft veel minder mogelijkheden om naast studie en stage bij te verdienen en kent meer meerjarige masters. Ook hier is er geen sprake van een uitzondering; we hebben het over een grote groep. Hoe gaan we voorkomen dat deze student straks wel een studieschuld van €40.000 heeft? En hoe voorkomen we dat studenten hierdoor gaan afzien van die bètastudie, juist nu we bètastudenten zo hard nodig hebben?

Een andere zorg die mijn fractie heeft, is de uitvoering bij DUO. De minister zegt dat DUO kan voldoen aan de uitvoering van dit leenstelsel, maar ook hier geldt dat dit zijn keerzijde heeft. Vele taken kan DUO nog niet uitvoeren. DUO geeft aan dat het ten koste gaat van de invoering van PVA en bovendien dat dit met meer kosten gepaard zal gaan. Ik vind de reactie van DUO helder en realistisch. Ze zeggen eigenlijk: ja, dat kan, maar dat kost wel wat. Hoeveel dat dan kost, is nog onduidelijk. De minister komt met een voorstel bij de Voorjaarsnota. Maar als we dan al ja gezegd hebben tegen dit wetsvoorstel, wrijven de ICT-leveranciers zich in de handjes. Wat het ook kost, het zal af moeten. Dat gaat geld kosten. Hoeveel, dat weet niemand. Mijn fractie denkt dat het niet juist is om deze ongedekte cheque af te geven.

Ik kom op de echte ongedekte cheque. Wat gaat dit systeem de overheid uiteindelijk kosten? In Groot-Brittannië loopt het helemaal mis. Men krijgt daar veel minder geld binnen van de aflossingen dan gedacht en, zoals ze het zelf zeggen, "a big black hole" dreigt bij de begrotingen. Hierdoor komt ook de financiering van de universiteiten daar in het gedrang. Zij roepen om nog meer collegegeldverhoging. Hoe denkt de minister te voorkomen dat dit ook in Nederland gaat gebeuren?

Ik kom op het lenen zelf. De minister maakt er een mooi verhaal van. Het is geen gewone lening. Nee, het is een sociale lening. En verder: lage rente, lange aflossingstermijnen en pas bij 120% van het minimumloon afbetalen. Het klinkt bijna te mooi om waar te zijn. De vraag is dan ook wat het risico is van dit financiële product. De minister staat op het standpunt dat zij, vanwege het sociale karakter, geen financiële bijsluiter hoeft te vragen. Dat klopt. Dat hoeft ook niet, maar dat kán wel. De wet staat toe dat de minister producten hiervoor kan aanwijzen. Hoe groot is dat risico eigenlijk? Wat wordt de rente straks, over drie jaar, vijf jaar of tien jaar? Wat gebeurt er als het systeem financiële gaten gaat slaan in de begroting van de overheid? Wie vangt dat gat dan op? De afgestudeerde student? Er is namelijk geen enkele zekerheid en geen enkele garantie voor de student die het contract aangaat. De overheid kan, zoals we ook vandaag zien, de spelregels gewoonweg veranderen. Mijn bijsluiter zegt dat het financiële risico van dit product hoog is, voor beide partijen.

Doordat de student voortaan moet lenen, krijgt hij meer inspraak in de wijze waarop het geld besteed wordt. Maar de instellingen zijn er nog helemaal niet aan toe om die student ook te geven wat hij nodig heeft. Zo zijn er nog steeds studies waarin je maar één keer per jaar een hertentamen kunt doen, en heel veel studies waarvoor geen stage te krijgen is. Buiten zijn schuld krijgt die student een jaar studievertraging en nu ook een jaar meer studieschuld. De minister zal nu wijzen op de rechten van de student, maar tijdens de hoorzittingen hebben wij ook gehoord dat dit recht maar heel moeizaam te halen is. Daar ben je vaak ook weer een jaar mee kwijt, nog afgezien van de kosten.

Ik rond af met een aantal conclusies. Onderwijs is in de ogen van de SP-fractie een recht en een collectief goed. Ja, we steunen het beleid van de minister om te investeren in het onderwijs zodat de kwaliteit omhoog kan gaan. En nee, studeren mag niet afhankelijk zijn van het inkomen van de ouders. Voor een deel is dit het echter wel. De lage inkomens zijn afgedekt, de hoge zeker ook, maar in de middengroep wordt een groep gecreëerd die moet gaan lenen. Dat zal zeker niet voor iedereen financieel vanzelfsprekend zijn. We vragen heel jonge mensen, op 16- of 17-jarige leeftijd, een beslissing te nemen voor de komende dertig jaar van hun leven, terwijl ze gezien hun leeftijd nergens anders een lening mogen afsluiten. Ze mogen nog niet autorijden, nog geen alcohol drinken en nog niet roken, maar voor dertig jaar zoveel geld lenen is geen probleem.

Het stelsel zorgt ontegenzeggelijk voor leenaversie, ook al verschillen de cijfers over hoe groot die aversie zal zijn. De regeling wordt overhaast uitgevoerd. De huidige studenten moeten opeens gaan lenen. De medezeggenschap, de rechten van de student zijn nog lang niet goed geregeld. De regeling is gebaseerd op gemiddelden en er is onvoldoende rekening gehouden met de studenten die daarbuiten vallen. Er ontstaat een ongelijkheid tussen de alfa- en de bètastudent. De lening is nu zogenaamd sociaal ingevuld, maar dat is aan het politieke klimaat onderhevig en biedt dus geen enkele garantie voor de toekomst.

De financiële risico's van het ICT-traject bij DUO zijn onbekend en het voorstel heeft vertragende effecten op de invoering van PVA. Het ICT-traject heeft een hoog risicogehalte en veel maatregelen die nodig zijn, kunnen pas jaren later in het systeem verwerkt worden.

De financiële risico's zijn ook hoog voor de overheid. Het kan een enorm gat in de begroting slaan als de berekeningen van het afbetalen niet uitkomen. Dat zou ook niet zo vreemd zijn gezien het feit dat het wetsvoorstel in hoge mate is gebaseerd op veronderstellingen: weinig harde cijfers en weinig feiten. Vervolgens is het voorstel in strijd met de verdragen waarin we hebben afgesproken om het onderwijs, ook het hoger onderwijs, in de komende jaren gratis te maken. De toegankelijkheid wordt beperkt en een toenemende ontoegankelijkheid zorgt voor een afnemende economische groei.

De SP-fractie is tegen een leenstelsel. Het leenstelsel uit dit wetsvoorstel maakt onze bezwaren niet minder maar versterkt ze. Het is gebaseerd op ongefundeerde aannames en is omgeven met veel onzekerheden, knelpunten en weeffouten. Het vertoont, kortom, de kenmerken van een overhaaste invoering. Alleen al op basis hiervan vragen wij de minister om het wetsvoorstel in te trekken of op zijn minst een jaar uit te stellen.