Plenair Koole bij behandeling Annuleren enkelefeitconstructie AWGB



Verslag van de vergadering van 3 maart 2015 (2014/2015 nr. 22)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 12.21 uur


De heer Koole i (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Er is al veel gezegd. Ik zal het dan ook kort houden, maar niet dan nadat ik ook waardering heb uitgesproken voor het initiatief en dank aan de initiatiefnemers, ook de eerdere, voor het vele werk dat zij hebben verzet.

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich goed verenigen met het doel van het initiatiefwetsvoorstel dat hier wordt besproken en dat ziet op het annuleren van de enkelefeitconstructie in de Algemene wet gelijke behandeling. Het is een stap verder op het pad van de gelijke behandeling, dat destijds door minister len Dales werd ingeslagen.

Die constructie bracht echter een principiële onduidelijkheid met zich mee, zo is in de loop van de tijd gebleken. Dat leidde tot onzekerheid voor betrokkenen, al heeft dat in de praktijk niet geleid tot een groot aantal rechtszaken. Het schrappen van de enkelefeitconstructie draagt eraan bij om die onduidelijkheid te reduceren. En dat is belangrijk. Het gaat immers om het recht van mensen op een gelijke behandeling. Een kleine wetswijziging met een groot gewicht! Ook op scholen en instellingen met een religieuze inslag moeten homoseksuelen er zeker van kunnen zijn dat daar geen onderscheid wordt gemaakt op basis van seksuele geaardheid. Dat is ook de reden dat ik zojuist bij een interruptie een citaat voorlas uit een brief van die christelijke organisaties, die heel blij met dit wetsvoorstel zijn.

Natuurlijk, de scholen en instellingen mogen een personeelsbeleid voeren waarbij mensen worden geselecteerd op basis van religie en grondslag en vanzelfsprekend op basis van gerechtvaardigde beroepsvereisten. Dat is echter iets anders dan seksuele geaardheid. In de huidige Algemene wet gelijke behandeling staat weliswaar dat je ook nu een docent niet kunt ontslaan wegens het enkele feit dat hij of zij homoseksueel is. Maar in combinatie met "bijkomende omstandigheden", die op zichzelf ook geen reden tot ontslag zijn, kan dat wel. Terecht noemen de indieners dat een kwetsende redenering, want die "bijkomende omstandigheden" kunnen in combinatie met homoseksualiteit wel tot ontslag leiden, maar in combinatie met heteroseksualiteit niet. Daarmee is het non-discriminatie- of gelijkheidsbeginsel, waaraan de PvdA zeer hecht, in het geding en daarom zijn we blij met dit initiatiefwetsvoorstel. Tegelijkertijd wordt met dit wetsvoorstel tegemoetgekomen aan kritiek van onder meer de Commissaris voor de Rechten van de Mens van de Raad van Europa en van ons eigen College voor de Rechten van de Mens en brengt dit voorstel de Nederlandse wetgeving meer in overeenstemming met de Europese richtlijn 2000/78/EG.

De gedegen behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer gaf voor onze fractie geen aanleiding om schriftelijke vragen te stellen, maar nu hierover dit debat wordt gevoerd, willen wij graag het grote belang van gelijke behandeling van mensen met verschillende seksuele geaardheid benadrukken. Tevens biedt het ons de gelegenheid om nog op een enkel punt een nadere vraag te stellen aan de indieners en aan de regering.

Aan de indieners stel ik de vraag of dit wetsvoorstel de rechter extra handvatten biedt bij het beoordelen van bijvoorbeeld het ontslag van een homoseksuele leraar op een school met een religieuze inslag. Dit wetsvoorstel beoogt niet een hiërarchie in grondrechten vast te leggen, waarbij het non-discriminatiebeginsel van een hogere orde zou zijn dan de vrijheid van godsdienst. Van een leraar mag goed werknemerschap in de zin van het Burgerlijk Wetboek worden verwacht en tevens dat hij of zij de grondslag van de school respecteert. De Algemene wet gelijke behandeling ziet overigens niet op het gedrag van werknemers, zo heb ik toch echt begrepen, maar op dat van werkgevers. Wanneer een werkgever, zeg een schoolbestuur, van mening is dat de homoseksualiteit van de leraar zich niet goed verhoudt tot het respecteren van de grondslag van de school en tot ontslag zou willen overgaan, heeft de rechter dan met dit wetsvoorstel extra handvatten om tot een gefundeerde uitspraak te kunnen komen, anders dan dat het gemakkelijker wordt om zo nodig prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie te stellen?

Aan de regering vraag ik, naar aanleiding van de toezeggingen in de Tweede Kamer, op welke wijze het College voor de Rechten van de Mens betrokken wordt bij de monitoring van de wet. Ook vraag ik hoe en bij wie de regering erop gaat aandringen dat ruimhartig gebruik kan worden gemaakt van de in de wet opgenomen bevoegdheid om een oordeel aan het College voor de Rechten van de Mens te vragen op het moment dat een ontslagprocedure plaatsvindt.

Mijn fractie ziet de beantwoording van haar vragen met belangstelling tegemoet, ook al is nu al duidelijk dat de PvdA-fractie dit wetsvoorstel van harte zal ondersteunen, omdat het gelijke behandeling, ongeacht seksuele geaardheid, sekse of anderszins, weer een belangrijke stap verder helpt.